ECLI:NL:RBNNE:2017:3313

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 augustus 2017
Publicatiedatum
29 augustus 2017
Zaaknummer
18-930164-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 31 augustus 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, geboren op [geboortedatum] en wonende te [adres], werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. L.J. Meijering, terwijl het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. J. Houwink. De tenlastelegging omvatte meerdere seksuele handelingen met een meisje dat op het moment van de feiten 14 jaar oud was, terwijl de verdachte 23 jaar oud was. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een ontuchtig karakter aan de handelingen, ondanks de beweringen van de verdediging dat er een affectieve relatie was en dat het slachtoffer instemde met de handelingen. De rechtbank hield rekening met het feit dat de minderjarige niet in staat was om de gevolgen van haar handelen volledig te overzien, en dat de bescherming van minderjarigen in de wetgeving absoluut moet worden opgevat. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 121 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank weigerde de verzoeken van de officier van justitie om een taakstraf op te leggen en om expliciet te vermelden dat de veroordeling geen gevolgen zou hebben voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG).

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930164-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 31 augustus 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 augustus 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.J. Meijering, advocaat te Assen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr J. Houwink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2016 tot en met 5 juni 2016 te Emmen, gemeente Emmen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met [betrokkene] , geboren op [geboortedag 2] 2001, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [betrokkene] , hierin bestaande dat verdachte (telkens)
- zijn penis in haar vagina heeft geduwd/gebracht en/of
- zijn vingers in haar vagina heeft geduwd/gebracht en/of
- zijn penis in haar anus heeft geduwd/gebracht en/of
- zijn penis in haar mond heeft geduwd/ gebracht en/of
- zijn tong in haar mond heeft gebracht en/of
- zich door haar heeft af laten trekken en/of
- zich door haar heeft laten pijpen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de stukken en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting gerekwireerd tot een bewezenverklaring.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Nu het slachtoffer ouder was dan haar kalenderleeftijd van 14 jaren en verdachte, vanwege zijn geestelijke beperking, jonger was dan zijn kalenderleeftijd van 23 jaren, is er sprake van een gering leeftijdsverschil. Vanwege de affectieve relatie en afwezigheid van enige dwang van de kant van verdachte, is de raadsvrouw van mening dat het ontuchtige karakter aan de ten laste gelegde handelingen ontbreekt.
Oordeel van de rechtbank
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad – onder meer het arrest van 24 juni 1997, NJ 1997, 676 – volgt dat bij seksueel contact met een minderjarige als bedoeld in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht, het ontuchtige karakter daaraan kan ontbreken als het gaat om een vrijwillig contact tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen.
In de onderhavige zaak gaat het echter om een leeftijdsverschil van negen jaren. Anders dan de raadsvrouw, ziet de rechtbank geen aanleiding om niet uit te gaan van de kalenderleeftijd van betrokkenen. De tenlastegelegde handelingen zijn een vorm van ontuchtig handelen en daar doet verdachtes verstandelijk en emotioneel functioneren op een leeftijd die lager is dan zijn kalenderleeftijd niet aan af. Met betrekking tot de minderjarige is geen rapportage opgemaakt, dus haar verstandelijk en emotioneel functioneren – wat daar overigens ook van zij – dient reeds daarom buiten beschouwing te blijven. De minderjarige was ten tijde van het ten laste gelegde 14 jaar oud, terwijl verdachte op dat moment 23 jaar was. Uitgaande van de leeftijd van de minderjarige gaat het om een (relatief) groot leeftijdsverschil. Onder die omstandigheden kan niet van gelijkwaardige seksuele relatie worden gesproken.
Artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht strekt tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die, gelet op hun jeugdige leeftijd, in het algemeen geacht moeten worden daartoe niet of onvoldoende in staat te zijn, en daarmee de impact van hun handelen nog niet kunnen overzien. Artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht beschermt deze jeugdige personen ook tegen verleiding die mede van henzelf kan uitgaan. Daaraan moet naar het oordeel van het de rechtbank onverkort worden vastgehouden.
Gelet op vorenstaande is er naar het oordeel van de rechtbank zonder meer sprake van een ontuchtig karakter aan de (vergaande) seksuele handelingen tussen verdachte en de minderjarige in deze zaak. De rechtbank acht daarmee, verwijzend naar de hierna te noemen bewijsmiddelen, het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 augustus 2017.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 6 juni 2016, opgenomen op pagina 51 van dossier met nummer PL100-2016162373 d.d. 10 juni 2016, inhoudende de verklaring van [betrokkene] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 5 juni 2016, opgenomen op pagina 57 van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1 maart 2016 tot en met 5 juni 2016 te Emmen, meermalen, met [betrokkene] , geboren op [geboortedag 1] 2001, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [betrokkene] , hierin bestaande dat verdachte
- zijn penis in haar vagina heeft geduwd/gebracht en
- zijn vingers in haar vagina heeft geduwd/gebracht en
- zijn penis in haar anus heeft geduwd/gebracht en
- zijn penis in haar mond heeft geduwd/ gebracht en
- zijn tong in haar mond heeft gebracht en
- zich door haar heeft af laten trekken en
- zich door haar heeft laten pijpen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
- met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 121 dagen waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering gesteld is geweest, hierbij rekening houdende met artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht.
Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf gevorderd voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
Voorts heeft de officier de rechtbank verzocht in het vonnis expliciet op te nemen dat deze veroordeling geen gevolgen heeft voor verdachte bij een eventuele aanvraag van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG).
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel. De raadsvrouw sluit zich aan bij het voorstel van de officier met betrekking tot de VOG.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft bij haar beoordeling mede acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsrapport d.d. 27 juni 2017.
Met betrekking tot de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan weegt de rechtbank nadrukkelijk het volgende mee.
Verdachte en het slachtoffer hebben via de internetsite Tinder contact met elkaar gekregen. Tijdens de hierop volgende contacten is de leeftijd van het meisje, toen 14 jaar, vrijwel meteen aan de orde gekomen. Na de derde afspraak trok het slachtoffer bij verdachte in en woonden ze feitelijk samen. Verdachte wist derhalve vanaf het begin dat het meisje op dat moment 14 jaar oud was. Binnen de relatie was er sprake van intensief seksueel contact. Dit was met instemming van het meisje. Zij heeft in haar verklaringen benoemd dat zij de seksuele handelingen niet tegen haar zin heeft verricht en dat er evenmin sprake van was dat zij een ondergeschikte positie heeft gehad ten opzichte van verdachte. Er was sprake van een affectieve relatie. Zij heeft ook geen aangifte willen doen en heeft desgevraagd aangegeven het onterecht te vinden dat verdachte hiervoor werd vervolgd. De ouders van het meisje hebben eveneens aangegeven geen vervolging van verdachte te wensen omdat zij wisten van de relatie en het er mee eens waren.
De rechtbank is van oordeel, zoals hiervoor reeds is uiteengezet, dat artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht strekt ter bescherming van minderjarigen en dat die bescherming vrij absoluut moet worden opgevat. De rechtbank is van oordeel dat verdachte had moeten begrijpen dat jeugdigen tot een bepaalde leeftijd een zekere bescherming van hun seksuele integriteit genieten, om hen te behoeden voor handelingen waarvan zij de reikwijdte vanwege hun leeftijd niet of onvoldoende kunnen overzien. Nu hij tegenover zijn ouders heeft gelogen over de werkelijke leeftijd van zijn vriendin, lijkt verdachte dat tot op zekere hoogte ook wel te hebben beseft. Hij heeft er onvoldoende bij stil gestaan dat de minderjarige als persoon en ook qua seksualiteit nog in ontwikkeling en derhalve kwetsbaar was.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank er wel rekening mee dat sprake was van een affectieve relatie en dat de minderjarige in dit geval zonder meer instemde met de seksuele handelingen en daartoe zelfs vaak het initiatief nam. Die omstandigheden vormen voor de rechtbank aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie. De rechtbank acht de gevorderde -grotendeels- voorwaardelijk gevangenisstraf passend en geboden, maar zal daarnaast niet overgaan tot het opleggen van een taakstraf.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat voorts in het voordeel van verdachte mee laten wegen dat hij niet eerder voor dit soort feiten met justitie in aanraking is geweest en er ter terechtzitting blijk van heeft gegeven de onjuistheid van zijn handelen inmiddels wel in te zien.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht in het vonnis expliciet te vermelden dat een schuldigverklaring in deze zaak geen reden mag zijn om de afgifte van een VOG aan de verdachte in de toekomst te weigeren.
De rechtbank ziet in de feiten en omstandigheden van onderhavige zaak geen aanleiding om een dergelijke overweging in het vonnis op te nemen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 121 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte,
groot 120 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Läkamp, voorzitter, mr. R. Depping en mr. C.M.M. Oostdam, rechters, bijgestaan door J.H. van Scharrenburg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 augustus 2017.
Mr. R. Depping is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.