1.5.Verweerder heeft de teruggaafbeschikking omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 conform de conclusie van het boekenonderzoek vastgesteld.
2. In geschil is het antwoord op de vraag of de teruggaafbeschikking omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 tot het juiste bedrag is vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser kwalificeert als ondernemer voor de omzetbelasting.
3. Volgens artikel 1 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) wordt, voor zover hier van belang, omzetbelasting geheven ter zake van de levering van diensten die in Nederland door een als zodanig handelend ondernemer onder bezwarende titel worden verricht. Artikel 7 van de Wet OB bepaalt, voor zover hier van belang, dat ieder die een bedrijf zelfstandig uitoefent ondernemer is. De Nederlandse wetgever heeft aan het in artikel 7 van de Wet OB gebezigde begrip bedrijf geen andere betekenis willen toekennen dan toekomt aan het begrip economische activiteit zoals gehanteerd in artikel 9 van de BTW-richtlijn 2006. Volgens artikel 4, tweede lid, van de Zesde richtlijn omvat het begrip economische activiteiten alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij moet worden aangemerkt als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet OB en dat hij recht heeft op aftrek van voorbelasting zoals neergelegd in artikel 15 van de Wet OB. Verweerder stelt primair dat eiser geen ondernemer is aangezien hij niet deelneemt aan het economische verkeer. De activiteiten zijn een hobby en worden in de privésfeer verricht. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser geen prestaties onder bezwarende titel verricht nu er geen direct en onmiddellijk verband bestaat tussen de terbeschikkingstelling van het paard voor de wedstrijd en het prijzengeld. Meer subsidiair stelt verweerder dat eiser geen ondernemer is omdat hij geen prestaties onder bezwarende titel verricht aangezien de organisatie die het prijzengeld uitkeert geen verbruiker is van een aan haar geleverde dienst.
5. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt aangevoerd dat hij naast het prijzengeld ook nog overige opbrengsten heeft. Deze overige opbrengsten bestaan uit het fokken en verhandelen van paarden en het verhuren van paardenboxen en trailers. Daarnaast ontvangt eiser bij deelname aan korte baanwedstrijden startgeld en krijgt hij een onkostenvergoeding voor de reizen die hij maakt naar de wedstrijden. Verweerder heeft de overige opbrengsten betwist aangezien in de administratie van eiser alleen het prijzengeld wordt verantwoord.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder geen feiten en omstandigheden gesteld die de overige opbrengsten aannemelijk maken. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser ter zitting desgevraagd heeft verklaart dat hij van deze overige opbrengsten geen administratie heeft bijgehouden en dat hij deze opbrengsten vaak zwart ontving.
7. Met betrekking tot het prijzengeld overweegt de rechtbank als volgt. In zijn arrest van 10 november 2016, nr. C-432/15, Baštová, onder meer gepubliceerd in VN 2016/67.17, heeft het HvJ EU, voor zover van belang, overwogen dat de terbeschikkingstelling van een paard door zijn btw-plichtige eigenaar aan een organisator van een paardenwedren geen dienst onder bezwarende titel is wanneer die terbeschikkingstelling er niet toe leidt dat deelnamegeld of een andere directe vergoeding wordt betaald en wanneer enkel de eigenaars van een paard met een goede rangschikking prijzengeld ontvangen, ook als dat op voorhand is afgesproken. Het door eiser ontvangen prijzengeld was afhankelijk van de klassering van het paard en kan derhalve, gelet op het hiervoor aangehaalde arrest, niet worden aangemerkt als een belaste prestatie voor de omzetbelasting. Naar het oordeel van de rechtbank behoort het door eiser ontvangen prijzengeld niet tot de maatstaf van heffing.
8. Gelet op het in 6. en 7. overwogene is de rechtbank van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een zodanige omvang van belaste prestaties dat eiser ter zake van zijn activiteiten met drafpaarden kan worden aangemerkt als een ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet OB. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank de teruggaafbeschikking tot het juiste bedrag vastgesteld.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.