ECLI:NL:RBNNE:2017:3091

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 augustus 2017
Publicatiedatum
14 augustus 2017
Zaaknummer
18.930102-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met voorwaardelijke TBS en gevangenisstraf

Op 9 augustus 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte, geboren in 1978 en thans verblijvende in een penitentiaire inrichting, heeft op 21 april 2016 in Assen meermalen met grote kracht geslagen en geschopt tegen het hoofd en lichaam van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer, maar dat de tussenkomst van een getuige ervoor zorgde dat dit niet is gelukt. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en heeft een gevangenisstraf van dertien maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is er een voorwaardelijke TBS-maatregel opgelegd, gezien de psychiatrische problemen van de verdachte, waaronder schizofrenie en een geschiedenis van middelenmisbruik. De rechtbank heeft de ernst van het geweld en de gevolgen voor het slachtoffer, die meerdere operaties heeft moeten ondergaan, meegewogen in de strafmaat. De verdachte is in sterk verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht, wat heeft geleid tot de beslissing om de TBS-maatregel op te leggen. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade, en de verdachte is veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18.930102-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 09 augustus 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans verblijvende PI Nieuwegein te Nieuwegein.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van de inhoudelijke onderzoeken op de terechtzittingen van 30 maart 2017 en 26 juli 2017.
De verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door mr. J.M. Keizer, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.M. von Bartheld.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 april 2016 te Assen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met (grote) kracht
- tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of
- tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 21 april 2016 te Assen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door meermalen met (grote) kracht
- tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen en/of
- tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] te schoppen en/of te trappen;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 21 april 2016 te Assen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te bengen, met dat opzet meermalen met (grote) kracht
- tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of
- tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen op grond van de aangifte, het geconstateerde letsel en de verklaringen van de getuigen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft op gronden als vermeld in de pleitnota betoogd dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging dan wel moet worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank
Anders dan de raadsman heeft betoogd acht de rechtbank op grond van de hierna opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. Verdachte heeft aangever meermalen dusdanig hard tegen het hoofd en lichaam geschopt en getrapt dat uit die handelingen niet anders geconcludeerd kan worden dan dat verdachte opzet had op de dood van aangever. De omstandigheid dat getuige [getuige] verdachte bij aangever heeft weggetrokken heeft er toe bijgedragen dat verdachte niet in zijn opzet is geslaagd.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 30 maart 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
ik heb [slachtoffer] 5 keer geslagen en heb hem ook tegen de benen geschopt waardoor hij viel. Ik heb hem tegen de schenen getrapt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 29 april 2016, opgenomen op pagina 24 ev van het dossier met nummer PL0100-2016113908 d.d. 22 juni 2016, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] .
Op 21 april 2016 had ik corvee met [verdachte] op [straatnaam] te Assen.
Toen begon hij mijn moeder uit te schelden in het Surinaams. Ik zei dat hij moest stoppen en dat hij Nederlands moest praten.
Op dat moment kwam er kortsluiting bij [verdachte] . Hij begon mij te slaan met zijn vuist.
De eerste kwam op mijn nek/achterhoofd. [verdachte] heeft mij zeker 9 a 10 keer op mijn hoofd geslagen. Dat was ook in mijn gezicht.
[verdachte] sloeg mij vol in mijn gezicht. Hij sloeg daarvoor eerst mijn handen weg. Het bloed spoot eruit. Hij heeft mij toen ongeveer 9 tot 12 keer geslagen. Hij heeft mij heel vaak geslagen met de vuist in mijn gezicht.
Ik kwam toen op mijn hurken terecht. Hij sloeg mij en daarna schopte hij mij. Hij heeft mij 6 a 7 keer geschopt. Hij heeft mij in ieder geval 2 keer in mijn gezicht bij mijn mond geschopt.
Het leek mij alsof hij een penalty schop nam, alleen dan gericht op mijn hoofd en lichaam.
3. Een geneeskundige verklaring d.d. 29 april 2016, pag. 32 van het dossier, opgemaakt en ondertekend door dr. N.M. Timmenga, kaakchirurg, voor zover inhoudende aangaande het op 21 april 2016 geconstateerde letsel bij [slachtoffer] .
Uitgebreide aangezichtsfracturen, waarbij gehele bovenkaak los lag en neusfractuur.
Zeer veel zwellingen.
Bloeding uit neus/mond.
Operatie uitgevoerd.
Geschatte duur van de genezing is enkele maanden.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 21 april 2016, opgenomen op pagina 61 ev van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] .
Vanuit het kantoor waar ik zat had ik zicht op de keuken, ik zag dat meneer [verdachte] vrij wild heen en weer liep in de keuken. Ik interpreteerde dit als ingehouden woede. Mijn collega [naam] besloot om van wat dichterbij een oogje in het zeil te houden.
Toen [naam] nog maar net buiten het kantoor was hoorde ik al geschreeuw uit de keuken. Ik hoorde meneer [verdachte] schreeuwen iets in de trant van “Wat moet je nou” of “wat wil je nou”.
Nog maar net buiten het kantoor zag ik dat meneer [verdachte] met zijn rechtervuist een slaande beweging richting het hoofd van meneer [slachtoffer] maakte. Ik zag dat [verdachte] het hoofd van [slachtoffer] , midden in het gezicht, met grote kracht raakte.
Ik zag dat [verdachte] met grote snelheid en kracht zonder tussen pozen bleef uithalen in de richting [slachtoffer] . Ik zag dat hij meermaals het gezicht van [slachtoffer] raakte.
Mijn collega [naam] probeerde [verdachte] van achteren met zijn armen te omarmen. Ik zag dat [verdachte] mijn collega met grote kracht van zich afslingerde. Mijn collega kwam ten val en viel half in de openstaande vaatwasmachine.
[verdachte] ging hierna met exorbitant geweld door met het slaan en schoppen van [slachtoffer] .
Ik zag dat tijdens het gevecht [slachtoffer] op zijn handen en knieën terecht kwam. Het hoofd van [slachtoffer] zat op kniehoogte. Ik zag dat [verdachte] met volle kracht, met zijn rechterbeen uithaalde richting het gezicht van [slachtoffer] . Ik zag dat de voet van [verdachte] het gezicht van [slachtoffer] met grote kracht raakte. Ik zag dat het hoofd heel hard achteruit klapte en dat er grote hoeveelheden bloed door de keuken heen werden geslingerd.
Ik schat dat [verdachte] meneer [slachtoffer] minstens 25 keer heeft geslagen en geschopt.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 21 april 2016, opgenomen op pagina 61 ev van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] .
Ik stond op de gang voor de kamers, een soort overloop. Ik kon vanaf daar [verdachte] en [slachtoffer] goed zien en horen.
Op een gegeven moment leek het er op dat [slachtoffer] wat tegen [verdachte] zei. [verdachte] reageert hierop door zich “groot” te maken, hij kijkt daarbij eerst naar beneden en zegt “Wat wil je doen dan” “Wat wil je doen dan”. [slachtoffer] blijft tegen [verdachte] praten.
Op dat moment zag ik dat [verdachte] met zijn rechtervuist midden in het gezicht van [slachtoffer] sloeg. [slachtoffer] viel hierop achterover, tussen de tafel en de vensterbank. Tijdens zijn val bleef [verdachte] doorslaan.
Toen ik beneden bij hun was zag ik dat [slachtoffer] voor over op de grond lag, met zijn bovenlijf op de grond en nog wel op zijn knieën. Ik zag dat [verdachte] hem op zijn hoofd en bovenlijf bleef slaan en schoppen. Ik probeerde tussen [verdachte] en [slachtoffer] te komen om het vechten te stoppen. [verdachte] pakte mij met zijn beide handen vast en gooide mij opzij tegen de keuken en de open staande afwasmachine aan.
Ik zag dat [slachtoffer] op handen en knieën kwam te zitten. Direct daarop zie ik dat [verdachte] een aanloop neemt in de richting van [slachtoffer] en vervolgens met zijn rechtervoet [slachtoffer] recht in het gezicht schopt. Het bloed spoot direct alle kanten op. [verdachte] ging vervolgens gewoon door met slaan en schoppen tegen [slachtoffer] . Ik heb [verdachte] om zijn middel gepakt en trok hem bij [slachtoffer] vandaan.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 21 april 2016 te Assen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met grote kracht
- tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en gestompt en
- tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschopt en getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Beroep op noodweer exces

De raadsman heeft betoogd dat verdachte een beroep toekomt op noodweer exces. Verdachte werd al enige tijd voorafgaande aan onderhavig feit gesard en gepest door aangever. Dat was ook het geval op 21 april 2016 toen verdachte met aangever het ontbijt moest klaarmaken. Toen aangever in die situatie verdachte sloeg, aldus de raadsman, was de maat vol bij verdachte en ging hij het gevecht met aangever aan.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de verklaringen van aangever en de getuigen [getuige] en [getuige] niet gebleken is dat aangever verdachte als eerste heeft geslagen. Dat standpunt van de verdediging vindt geen enkele steun in het dossier.
De rechtbank acht daarom geen sprake van een situatie op grond waarvan verdachte genoodzaakt was zich te verdedigen tegen een aanval van aangever.
Het verweer wordt daarom verworpen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu overigens geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de onderzoeks-rapportage van het Pieter Baan Centrum (PBC) d.d. 27 maart 2017, opgemaakt door C.J. Kerssens, psychiater en I. Schilperoord, GZ-psycholoog.
De conclusie van het rapport houdt, zakelijk weergegeven, het volgende in.
Verdachte komt uit het onderzoek naar voren als een in aanleg vermoedelijk laaggemiddeld
intelligente man, bij wie inmiddels zeer waarschijnlijk sprake is van enige vorm van
cognitief/intellectueel verval als gevolg van de door onderzoekers bij hem geconstateerde
psychiatrische ziekte, schizofrenie. De bij verdachte geconstateerde psychosen kenmerken zich door paranoïde- en bizarre wanen (angst voor vergiftiging, benadeling, het idee dat anderen hem wat aan willen doen, het idee dat een worm door het lichaam beweegt) en hallucinaties (stemmen horen, beleving dat hij wormen in zijn lichaam voelt en hoort bewegen).
Er kan gesproken worden van een ernstige stoornis in het gebruik van middelen, waaronder met name cannabis, alcohol en cocaïne.
Op basis van de gespreksindrukken, naast de bij verdachte geschetste problemen in de levensgeschiedenis, kan een antisociaal gekleurde persoonlijkheidsontwikkeling worden geconstateerd, die ook in juridische zin kan worden opgevat als een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
In combinatie met een zich ontwikkelende schizofrenie, zijn verslavingsproblematiek en
verdachtes relatief beperkte cognitieve capaciteiten, zien onderzoekers echter onvoldoende
gronden om separaat ook een persoonlijkheidsstoornis te diagnosticeren.
Met betrekking tot de agressieregulatie lijkt verdachte onder invloed van zijn paranoïd-psychotische belevingen aanmerkelijk agressiever te worden, en dan lukt het hem bij overprikkeling, angst en woede minder goed zich terug te trekken.
De hierboven genoemde stoornissen waren ook aanwezig tijdens het ten laste gelegde.
Hoewel aldus bij de forensische analyse van het ten laste gelegde een min of meer ‘reëel’ conflict met het slachtoffer als uitgangspunt kan worden genomen, en verdachte in zekere mate ook wel controle lijkt te hebben gehad over de bij hem oplopende frustraties, kan de agressieve escalatie van het conflict en met name de disproportionaliteit daarbij van het door verdachte uitgeoefende geweld niet los worden gezien van de bij hem vastgestelde ernstig invaliderende psychiatrische stoornis. Tijdens een psychose raakt verdachte gemakkelijk overprikkeld, worden gebeurtenissen of opmerkingen snel vertekend vanuit zijn paranoïde en kunnen spanningen bijgevolg snel oplopen, waarbij hij een impulsieve reactie bovendien ook minder goed kan beheersen. Onderzoekers adviseren op grond hiervan om, in geval van een bewezenverklaring, verdachte het ten laste gelegde in sterk verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in (sterk) verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Motivering straf en maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts dient op grond van het rapport van het Pieter Baan Centrum aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling te worden opgelegd met verpleging van overheidswege. Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van het feit, de mate van recidive en de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht in geval van bewezenverklaring geen terbeschikkingstelling met dwangverpleging of met voorwaarden op te leggen maar te volstaan met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden, waaronder een klinische behandeling.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van excessief geweld tegen het slachtoffer. Verdachte heeft het slachtoffer meerdere malen hard tegen het hoofd en lichaam geslagen, geschopt en getrapt. Het geweld was dusdanig excessief dat niet anders kan worden geconcludeerd dan dat verdachte de opzet had op de dood van het slachtoffer. De tussenkomst van begeleider [getuige] heeft er toe bijgedragen dat verdachte niet in zijn opzet is geslaagd.
Uit het dossier en het slachtofferdossier komt naar voren dat het slachtoffer meerdere operaties aan zijn kaak heeft moeten ondergaan. Recentelijk is het slachtoffer nog aan zijn neus geopereerd. Het slachtoffer heeft door het geweld van verdachte ernstig fysiek letsel bekomen. Ook ondervindt het slachtoffer nog steeds de psychische gevolgen van wat hem is toegebracht.
Het bewezen geachte dient naar het oordeel van de rechtbank te worden bestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.
De rechtbank zal daarnaast aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) opleggen.
Blijkens de hiervoor al genoemde rapportage van het PBC bestond bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens.
Het door verdachte begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Het gaat bovendien om een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel.
De rechtbank heeft haar oordeel om voornoemde maatregel op te leggen gegrond op het advies van voornoemde gedragsdeskundigen van het PBC.
Het advies van de gedragsdeskundigen houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Verdachte heeft een psychotische kwetsbaarheid, waarvoor medicatie onontbeerlijk is.
Gezien zijn beperkte ziekte-inzicht is de kans aanwezig dat verdachte de medicatie weer
zal staken als er niet enige drang achter zit. Zonder medicatie raakt verdachte snel
ontregeld, wordt hij achterdochtig en heeft hij beduidend minder grip op zijn (agressieve)
impulsen.
Verdachte is lange tijd niet zelfstandig ‘buiten’ geweest en sinds de laatste periode dat dit het geval was, is zijn psychische toestand duidelijk verslechterd. Verdachte zal zich in elk geval op eigen kracht niet kunnen redden. Hij heeft een verslavingsgevoeligheid en zal waarschijnlijk snel vervallen in middelengebruik en van daaruit tot antisociaal gekleurde delicten kunnen komen, al dan niet met gebruik van (instrumenteel) geweld.
Van belang is een langdurige behandeling van verdachte met het oog op de schizofrenie
in combinatie met de verslaving aan middelen, rekening houdend met de kwetsbaarheden
van verdachte.
Gezien de wisselende motivatie van verdachte om medicatie te nemen -hetgeen overigens in perspectief vanuit de bij hem vastgestelde psychiatrische stoornis moet worden beschouwd- zal hij regelmatig gemotiveerd moeten worden en zal psycho-educatie nodig zijn.
Op grond van de bij verdachte vastgestelde schizofrene stoornis, in combinatie met het
geschetste gevaar voor agressieve incidenten, achten onderzoekers verdere behandeling
in het kader van een tbs-maatregel noodzakelijk.
Voornoemde deskundige Kerssens heeft het advies op de terechtzitting nader aangevuld.
Er is sprake van recente positieve ontwikkelingen, waarbij verdachte al enige tijd zijn medicatie trouw in neemt en zich goed laat begeleiden. Voorts is van belang dat verdachte in de periodes tussen de verschillende detentiefases nooit langdurig behandeld is geweest en medicatie heeft ingenomen omdat in feite een duidelijke diagnose ontbrak.
Gelet hierop heeft de deskundige de rechtbank geadviseerd de uitvoering van de maatregel te realiseren in het kader van een tbs met voorwaarden.
De rechtbank kan zich met de inhoud en de conclusies van de adviezen verenigen en neemt deze over. Naar het oordeel van de rechtbank dient te worden ingezet op de (langdurige) behandeling van verdachte van de bij hem vastgestelde psychiatrische stoornis.
De beoogde behandeling kan -mede gelet op de motivatie van verdachte- naar het oordeel van de rechtbank plaatsvinden zonder dat de verpleging van overheidswege wordt opgelegd.
Wel zal de rechtbank ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, de na te noemen voorwaarden stellen betreffende het gedrag van verdachte.
De rechtbank zal daartoe de voorwaarden overnemen zoals die zijn opgenomen in het reclasseringsrapport van 23 mei 2017. Verdachte heeft zich bereid verklaard de voorwaarden na te leven.
De rechtbank komt tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie gevorderd, omdat de nadruk naar het oordeel van de rechtbank dient te komen te liggen op behandeling van verdachte.
De door de raadsman voorgestelde strafmodaliteit, bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel acht de rechtbank onvoldoende om tot een goede, naar verwachting langdurige, behandeling van verdachte te komen. Evenmin acht de rechtbank de door de reclassering en de officier van justitie bepleite ter beschikkingstelling met dwangverpleging thans aan de orde. Zoals door de gedragsdeskundige ter terechtzitting naar voren is gebracht heeft verdachte in het verleden nimmer de voor hem geëigende behandeling genoten en is er thans –na het inzetten van de huidige behandeling- een duidelijke verbetering in zijn functioneren waar te nemen.
Om de behandeling van verdachte zo spoedig mogelijk te laten ingaan en ter voorkoming van herhaling van ernstige delicten die de lichamelijke integriteit van anderen kunnen aantasten, zal de rechtbank op de voet van artikel 38 lid 6 Sr bepalen dat de last tot terbeschikkingstelling onmiddellijk uitvoerbaar is.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.121,36 ter vergoeding van materiële schade en € 12.000,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering in zijn geheel voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel waarbij de vervangende hechtenis tot een minimum zou moeten worden beperkt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel dient te worden afgewezen dan wel gematigd dient te worden tot een bedrag van € 528,--.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde.
De materiële schade ad € 2.126,36 acht de rechtbank voldoende onderbouwd en zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 april 2016.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd.
Ook voor deze schade geldt dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Het slachtoffer ondervindt nog steeds de psychische- en lichamelijke gevolgen van wat hem is overkomen. Het slachtoffer is nog steeds onder behandeling van specialisten aangaande zijn ogen en kaak/gebit. Het slachtoffer is nog steeds niet volledig hersteld terwijl het feit al meer dan een jaar geleden heeft plaatsgevonden.
De rechtbank zal alles overwegende de immateriële schade toewijzen tot een bedrag van
€ 8.000,--, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 april 2016.
Nu vast staat dat verdachte tot de hiervoor genoemde bedragen aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadever-goedingsmaatregel opleggen. In de omstandigheden van het geval ziet de rechtbank aanleiding om de vervangende hechtenis te bepalen op 1 dag.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 27, 36f, 37, 38, 38a, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 13 maanden.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op de geschorste voorlopige hechtenis met ingang van heden en bepaalt dat het bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.

gelast dat de veroordeelde ter beschikking wordt gesteld.

Stelt de volgende
voorwaardenbetreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde:
stelt als algemene voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde moet zich zo frequent melden als de reclassering dat nodig acht;
- de veroordeelde verblijft bij de FPK de Kijvelanden of een soortgelijke instelling, zal zich houden aan de daar geldende huis- en leefregels c.q. voorwaarden die daar aan hem gesteld worden en stelt zich hierin begeleidbaar op en conformeert zich aan de geboden behandeling, ook als dit inhoudt inname van voorgeschreven medicatie;
- de veroordeelde werkt, indien geïndiceerd, mee aan een plaatsing in een vervolgsetting, zoals beschermd/begeleid wonen en zal zich aldaar houden aan de geldende huis- en leefregels c.q. voorwaarden die aan hem gesteld worden;
- de veroordeelde conformeert zich aan een ambulante (vervolg)behandeling bij een forensische polikliniek of een soortgelijke instelling, na het afronden van klinische opname, ook als dit inhoudt inname van voorgeschreven medicatie;
- de veroordeelde zal zijn medewerking verlenen aan het realiseren en behouden van een
dagbesteding en zal zich houden aan de afspraken hieromtrent, zolang de reclassering dit
nodig acht;
- de veroordeelde zal geen omgang hebben met personen die zijn resocialisatie in gevaar (kunnen) brengen en stelt zich open op, inzake het aangaan van nieuwe relaties of bestaande relaties en heeft geen bezwaar dat deze op ‘gepaste en discrete’ wijze door de reclassering worden gescreend;
- de veroordeelde zal zich onthouden van alcohol- en druggebruik en zich niet onttrekken aan
controles hierop, zolang de reclassering dit nodig acht;
- de veroordeelde geeft inzicht in zijn financiën als daarom verzocht wordt en accepteert hiervoor begeleiding, ook als dit budgetbeheer of bewindvoering inhoudt;
- de veroordeelde zorgt ervoor dat hij altijd bereikbaar is voor zijn begeleiders en behandelaren;
- de veroordeelde werkt mee aan een Ambulant Forensisch Psychiatrisch Toezicht (FPT);
- de veroordeelde geeft toestemming aan de reclassering tot het opvragen van informatie bij en uitwisselen van informatie met alle instellingen die de reclassering relevant acht en die van belang zijn voor een goede behandeling c.q. begeleiding. Tevens verleent hij zijn medewerking aan het maken van een digitale foto ten behoeve van zijn dossier;
- de veroordeelde geeft toestemming aan de reclassering en aan zijn begeleiders, dat in geval van ongeoorloofde afwezigheid of calamiteiten en het niet nakomen van bovengenoemde voorwaarden, deze informatie aan alle betrokken partijen gemeld wordt;
- de veroordeelde zal zich tijdens de gehele Tbs-maatregel niet buiten het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden begeven.
Wijst GGZ Reclassering Palier te Haarlem aan als instelling om de terbeschikkinggestelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van die voorwaarden en geeft voornoemde instelling daartoe opdracht.
Beveelt dat de opgelegde maatregel met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 10.126,36(zegge: tienduizend eenhonderdzesentwintig euro en zesendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 april 2016.

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige af.

Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer]te betalen een bedrag van
€ 10.126,36(zegge: tienduizend eenhonderdzesen-twintig euro en zesendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 april 2016,
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Dit bedrag bestaat uit € 2.126,36 aan materiële schade en € 8.000,-- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter, mr. B.I. Klaassens en mr. E.C.M. Wolfert, rechters, bijgestaan door D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 09 augustus 2017.
Mr. Fransen is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.