ECLI:NL:RBNNE:2017:3041

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 augustus 2017
Publicatiedatum
9 augustus 2017
Zaaknummer
C/17/147383 / HA ZA 16-50
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over verjaring van erfdienstbaarheid en onredelijke hinder door nieuwbouw

Op 9 augustus 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in een civiele zaak over de vraag of erfdienstbaarheid door verjaring is verkregen. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J. Achterveld, heeft een vordering ingediend tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. O.A. van Oorschot. De procedure volgde op een tussenvonnis van 23 november 2016, waarin de rechtbank al enkele overwegingen had gemaakt over de onredelijke hinder die de nieuwbouw van een appartementencomplex voor de eiser zou kunnen opleveren.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen over onredelijke hinder. De rechtbank heeft de stelplicht en bewijslast bij de eiser gelegd, en geconcludeerd dat de hinder die de nieuwbouw met zich meebrengt niet onredelijk is, gezien de bijzondere omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op een totaalbedrag van € 1.418,00.

De rechtbank heeft in haar vonnis ook aandacht besteed aan de rapporten van deskundigen die door beide partijen zijn ingediend. De rechtbank oordeelde dat de eiser zijn claims over uitzicht, daglichttoetreding en geluidshinder niet voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank heeft de vordering van de eiser tot het opleggen van een bouwverbod aan de gedaagde afgewezen, en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskostenveroordeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/147383 / HA ZA 16-50
Vonnis van 9 augustus 2017
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.J. Achterveld te Leeuwarden,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. O.A. van Oorschot te Leeuwarden.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 november 2016
  • de akte uitlating van [eiser]
  • de antwoordakte van [gedaagde]
  • de antwoordakte van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank blijft bij hetgeen zij in het tussenvonnis van 23 november 2016 (verder: het tussenvonnis) heeft overwogen en beslist. De inhoud van dit vonnis moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
2.2.
De rechtbank heeft ten aanzien van het geschilpunt ten aanzien van het zijraam van de woning van [eiser] kort gezegd overwogen (zie rechtsoverweging 4.12.) dat [gedaagde] op grond van artikel 5:50 lid 4 BW niet binnen een afstand van twee meter van het raam van [eiser] een gebouw mag oprichten indien dit [eiser] onredelijk zou hinderen. De rechtbank heeft de zaak vervolgens naar de rol verwezen zodat partijen zich over het al dan niet optreden van onredelijke hinder, bij voorkeur onderbouwd met een deskundige opinie, kunnen uitlaten. Daarbij is erop gewezen dat uit de aktes met name zou moeten blijken of het in acht nemen van een vrije strook grond van twee meter ter hoogte van het raam en doorgetrokken tot aan de rooilijn, al dan niet een significant verschil oplevert voor [eiser] ten opzichte van de situatie dat het gebouw geheel - dus zonder uitsparing ter hoogte van het raam van [eiser] - tegen de zijmuur wordt gebouwd.
2.3.
[eiser] heeft bij akte uitlating vervolgens een verklaring in het geding gebracht, die op 23 januari 2017 is opgesteld door Dantuma Advies. Dit advies betreft voornamelijk een juridische beschouwing. Daarnaast wordt hierin vermeld dat het evident is dat [eiser] in de situatie met bebouwing binnen twee meter van het raam onredelijke hinder ondervindt in de vorm van vrijwel volledige beperking van uitzicht en daglichttoetreding, terwijl daarnaast sprake zal zijn van geluids- en lichthinder en mogelijk ook schending van privacy en waardedaling van de woning.
2.4.
[gedaagde] heeft bij antwoordakte een rapport overgelegd van Rho - Adviseurs voor Leefruimte (verder: Rho), gedateerd 11 april 2017, alsmede een verklaring van architect [naam architect] , eveneens van 11 april 2017. In het rapport van Rho is mede aan de hand van modellen (bij het onderdeel "uitzicht") een vergelijking gemaakt van de situatie met en zonder "nis" ter hoogte van het in geding zijnde raam. De rechtbank zal hierna eveneens de term "nis" gebruiken ter aanduiding van de door [eiser] gewenste uitsparing. Rho heeft na een beschouwing het volgende geconcludeerd:
Uitzicht:
(…)
Voor de situatie
met niskunnen de volgende conclusies worden getrokken:
 Op een oppervlakte van slechts 1,0 m² is een beperkt zicht mogelijk groter dan 5% van het menselijke blikveld.
 Alleen direct bij het raam is het zicht groter dan 20° oftewel 14,3% van het menselijk blikveld. De maximale kijkhoek is zelfs dan beperkt tot ongeveer 25°.
 Een uitzicht vanuit het raam is derhalve onmogelijk voor ongeveer de helft van de ruimte, zeer beperkt voor ongeveer de andere helft van de ruimte en beperkt wanneer men direct bij het raam staat.
Daglichttoetreding
(…)
Voor de situatie
met niskunnen de volgende conclusies getrokken worden:
 Er komt meer daglicht binnen dan de
situatie zonder nis.
 Er zal geen direct zonlicht op het raam vallen vanwege de hoogte van de nieuwbouw en de beperkte breedte en diepte van de nis.
 De binnenkomende hoeveelheid licht zal beperkt zijn.
 Het raam is, uitgaande van de rekenmethode voor daglichttoetreding, niet nodig om de achterliggende verblijfsruimte van voldoende daglicht te voorzien.
(…)
Milieuaspecten (geur en geluid)
(…)
Geluid van buiten wordt door een gevel geweerd. Hierbij laten gevelopeningen zoals ramen meer geluid door dan dichte metselwerken. Een kleiner geveloppervlak en minder oppervlak aan (raam)openingen zorgt voor minder geluidsoverlast binnen. Wat betreft geluid zorgt de
situatie zonder nisderhalve voor een beter binnenklimaat. De
situatie met nisgeeft potentieel een grotere geluidsdruk op het raam, dan in de huidige situatie, in verband met weerkaatsing van geluid in de nis.
Door de nieuwbouw meteen tegen de woning te plaatsen wordt geluidsoverlast vanuit de openbare ruimte beperkt (…).
In het rapport wordt voorts ingegaan op de voors en tegens van de nis voor zover het gaat om aspecten van stedenbouw en ventilatie.
2.5.
[eiser] heeft in zijn antwoordakte de conclusies van het rapport van Rho niet of nauwelijks betwist, maar hij heeft wel aangegeven dat hij zeer hecht aan het uitzicht dat maximaal voor hem zal resteren na de realisering van het appartementencomplex (met nis). Voor wat betreft de daglichttoetreding heeft hij opgemerkt dat uit het rapport van Rho volgt dat dit met nis veel royaler zal zijn dan zonder nis. Tot slot heeft [eiser] aangevoerd dat hij, in weerwil van wat Rho daarover opmerkt, nog steeds een toename van geluidshinder voorziet als het bouwplan wordt uitgevoerd zoals [gedaagde] dat voor ogen heeft (zonder nis).
2.6.
De rechtbank oordeelt als volgt. Voorop wordt gesteld dat, zoals in het tussenvonnis ook al is overwogen, de stelplicht en bewijslast ten aanzien van het bestaan van onredelijke hinder als bedoeld in artikel 5:50 lid 4 BW op [eiser] rusten. Hierbij moet wordt aangetekend dat het in veel gevallen evident zal zijn dat dergelijke hinder zal optreden indien op (minder dan) twee meter afstand wordt gebouwd. In dit geval gaat het echter om een bijzondere situatie en wel in die zin dat door [gedaagde] een appartementencomplex van twee bouwlagen zal worden opgericht, waarvan niet in geschil is dat dit hoe dan ook, behoudens de nis ter hoogte van het zijraam, tegen de woning van [eiser] aangebouwd mag worden. Als gevolg hiervan zal al een forse beperking van uitzicht en toetreding van licht optreden. De rechtbank heeft daarom partijen verzocht om bij akte inzichtelijk te maken of het in acht nemen van een vrije strook grond ter plaatse van het zijraam, al dan niet tot een significant verschil voor [eiser] leidt ten opzichte van de situatie dat het gebouw tegen de zijmuur wordt aangebouwd.
2.7.
Vastgesteld moet worden dat [eiser] vervolgens zijn stellingen op dit punt hoegenaamd niet heeft onderbouwd. De door hem overgelegde notitie van Dantuma Advies gaat nauwelijks in op de door de rechtbank voorgelegde vraag. In het rapport van Rho, dat door [gedaagde] is overgelegd en dat is bedoeld om de stellingen van [eiser] te betwisten, wordt de verzochte vergelijking daarentegen wel gemaakt. Zoals hiervoor vermeld weerspreekt [eiser] de berekeningen en ook grotendeels de conclusies van Rho niet. Hij ziet in het rapport wel een bevestiging van zijn stelling dat het achterwege laten van de nis bij de bouw van het appartementencomplex tot onredelijke hinder voor hem zal leiden.
2.8.
De rechtbank begrijpt uit de stellingen van [eiser] dat de (onredelijke) hinder zich volgens hem met name op drie vlakken zal manifesteren: uitzicht, toetreding van daglicht en geluidshinder.
2.8.1.
Voor wat betreft het uitzicht overweegt de rechtbank dat [eiser] niet (voldoende) onderbouwd heeft gesteld dat in de situatie met nis de situatie voor hem wezenlijk beter zal zijn dan zonder nis. Bovendien heeft hij de conclusies van Rho in zoverre niet weersproken. Dit brengt mee dat de rechtbank als vaststaand aanneemt dat het bouwen met een nis op dit punt dermate weinig voordelen voor [eiser] oplevert dat niet geoordeeld kan worden dat het achterwege laten van de nis tot onredelijke hinder voor hem zal leiden.
2.8.2.
[eiser] heeft in zijn akte uitlating niets inhoudelijks vermeld over de door de rechtbank verzochte vergelijking ten aanzien van de daglichttoetreding. In zijn reactie op de antwoordakte van [gedaagde] heeft hij slechts opgemerkt: "Zonder meer is duidelijk dat de hoeveelheid daglicht in de situatie met nis veel royaler is dan in de situatie zonder nis." Deze stelling is echter niet onderbouwd en evenmin is de conclusie uit het rapport van Rho door hem weersproken dat de binnenkomende hoeveelheid licht in de situatie met nis beperkt zal zijn. Ook in zoverre bestaat er geen aanleiding om op dit punt, na vergelijking van de situaties met en zonder nis, van onredelijke hinder uit te gaan.
2.8.3.
Voor wat betreft de gestelde geluidshinder is de rechtbank eveneens van oordeel dat [eiser] zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. [eiser] heeft enkel de vrees uitgesproken dat in de situatie zonder nis sprake zal zijn van geluidshinder (en kennelijk in de situatie met nis niet of in ieder geval minder). Kennelijk gaat [eiser] ervan uit dat hij straks geluidshinder zal ondervinden door contactgeluiden en dergelijke vanuit het appartement naast hem, maar dat is enkel een veronderstelling die niet met feiten en omstandigheden wordt onderbouwd. Bovendien is door hem geen acht geslagen op de publiekrechtelijke regelgeving voor nieuwbouw (Bouwbesluit) die geluidsoverlast moet voorkomen. De rechtbank verwerpt daarom ook deze stelling van [eiser] .
2.9.
[eiser] heeft voorts nog zeer in het algemeen aangevoerd dat hij vreest voor waardedaling van zijn woning en aantasting van zijn privacy als het appartementencomplex zonder nis wordt gebouwd. Ook op dit punt ontbreekt een onderbouwing, zodat hieraan voorbij wordt.
2.10.
De slotsom luidt dan ook dat [eiser] zijn stellingen niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen.
2.11.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande ook de vordering onder 3. van het petitum van [eiser] , die strekt tot het opleggen van een bouwverbod aan [gedaagde] ten aanzien van een strook grond van twee meter breed ter hoogte van het in geding zijnde zijraam, afwijzen. [eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden, voor zover tot op heden aan de zijde van [gedaagde] gevallen, vastgesteld op een bedrag van € 288,00 voor griffierecht en
€ 1.130,00 voor salaris advocaat (2,5 punt in tarief II).

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten en stelt deze, voor zover tot op heden gevallen aan de zijde van [gedaagde] , vast op een totaalbedrag van € 1.418,00;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de proceskostenveroordeling betreft.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Telman en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2017. [1]

Voetnoten

1.