2.4.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 februari 2017, opgenomen op pagina 172 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
A: Op 12 februari 2017 was [medeverdachte] de gehele avond bij mij en [slachtoffer 3] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3] ) kwam samen met [slachtoffer 1] . We hadden allen behoorlijk gedronken.
V: Wat is er verder voor gevallen in de woning?
A: Ik kreeg toen woorden met [slachtoffer 1] . Ik ben toen opgestaan en dreigde tegen hem. Ik sloeg hem tegen zijn gezicht. Hij bleef toen zitten en ik zag dat [medeverdachte] hem ook een aantal keren sloeg. Hierna sleurde ik die [slachtoffer 1] uit de kamer waar we zaten. Ik sleurde hem door de serre heen. Ik heb toen buiten een flesje bier gepakt, een leeg flesje en sloeg met deze fles eerst op het krat zelf en later sloeg ik met deze fles op zijn gezicht. Ik heb hem buiten met de vuist ook nog een aantal keren geslagen, terwijl hij op de grond lag.
parketnummer 18/730092-17
feit 1.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat verdachte van het primair ten laste vrijgesproken dient te worden. Voorts is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat op grond van de stukken en de bekennende verklaring van verdachte het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna in de zaak met parketnummer 18/730092-17 onder feit 1. bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 juni 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 4 maart 2017, opgenomen op pagina 22 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017056810 d.d. 23 maart 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] .
feit 2.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat op grond van de stukken en de bekennende verklaring van verdachte het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna in de zaak met parketnummer 18/730092-17 onder 2. bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 juni 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 4 maart 2017, opgenomen op pagina 19 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017056810 d.d. 23 maart 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] .
feit 3. (parketnummer 18/720175-17)
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat verdachte van het ten laste vrijgesproken dient te worden nu zowel verdachte als zijn medeverdachte hebben verklaard dat zij het hek slechts uit de sponning hebben gehaald. De rechtbank kan ook uit de overige stukken niet vaststellen dat het hek is vernield, beschadigd of onbruikbaar gemaakt.
feit 4. (parketnummer 18/025539-17)
De raadsvrouw heeft -zakelijk weergegeven- betoogd dat het geweld niet op de openbare weg heeft plaatsgevonden. De rechtbank is het volgende van oordeel. Uit onderstaande bewijsmiddelen blijkt dat aangever heeft verklaard dat hij zijn auto voor het hek van de woning heeft geparkeerd. Voorts is uit de foto's op pagina 41 en 42 van het proces-verbaal van politie gebleken dat zowel op de oprit als op het fietspad glasscherven liggen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het geweld tegen de auto en [slachtoffer 3] plaatsgevonden op en aan de openbare weg. Het feit dat het op dat moment donker was, doet daaraan niets af. Bovendien gaat het bij openlijk geweld zoals tenlastegelegd om geweld dat voor derden zichtbaar had kunnen zijn. Niet is vereist dat publiek aanwezig was bij of dat vrij zicht bestond op de geweldpleging.
De raadsvrouw heeft zich voorts gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vernieling. Op grond van onderstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen die jegens [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] zijn verricht kunnen worden gezien als een aaneengesloten samenstel van gedragingen waaraan verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte en heeft verdachte zich daarmee schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 7 februari 2017, opgenomen op pagina 44 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte] :
V: Kun je mij vertellen hoe de avond is verlopen?
A: Hoe ging dat? Ik was gewoon thuis en [verdachte] was bij me. Toen kwamen die anderen eraan. [slachtoffer 3] en die vechterbaas uit [pleegplaats] . En nog een maar die ken ik niet van naam.
V: Er is aangifte gedaan van vernieling van de bus waar die mensen mee kwamen. Wat is
jouw rol hierin?
A: Daar zijn een paar ramen uitgeslagen.
V: Door wie?
A: Ik heb er ook twee uuthouwd.
V: Waarmee heb je dat gedaan?
A: Er lag nog een dikke houten stok.
V: Heeft [verdachte] ook op de bus ingeslagen?
A: Ja, het ging allemaal zo vlug. Ik weet het niet meer hoor.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 3 februari 2017, opgenomen op pagina 28 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017030438 d.d. 17 februari 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4] :
Ik rijd in een auto, een Mercedes Benz bestelauto, type Viano Cdi 3.0.
Gisteren, donderdag 2 februari 2017 omstreeks 23:00 uur ben ik met [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 3] in mijn auto naar [pleegplaats] gereden. Ik parkeerde mijn Mercedes voor het hekwerk van de woning waar wij moesten zijn. Ik parkeerde mijn auto daar geheel onbeschadigd.
Ik liep naar buiten en ben in de auto achter het stuur gaan zitten. [slachtoffer 1] ging met mij mee en ging achterin zitten. Dit was toen inmiddels vrijdag 3 februari 2017 omstreeks 02:00 uur. [slachtoffer 3] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3] ) kwam als laatste achter ons aan. Ik zag dat de beide voor mij onbekende mannen achter [slachtoffer 3] aanliepen. De man met het grijze haar had een soort knuppel in de hand. De andere man had iets van ijzer in zijn hand.
Ik zag dat de man met de ijzeren staaf toen kennelijk opzettelijk de rechterkoplamp met die ijzeren staaf kapot sloeg. Op nagenoeg hetzelfde moment zie ik dat de man met het grijze haar met zijn knuppel de rechter voorruit kennelijk opzettelijk kapot slaat. [slachtoffer 3] ziet wel kans om in de auto te stappen. Ik probeer op dat moment al achteruit te rijden om daar zo snel mogelijk weg te kunnen zijn. Ik zag toen dat die man met de ijzeren staaf naar de zijkant van de auto ging en dat hij wederom kennelijk opzettelijk de ruit in de zijdeur kapot sloeg. Ik zag dat die man zijn hoofd door het vernielde ruit naar binnen stak. Ik zag ook dat hij kans zag om [slachtoffer 3] om de hals beet te pakken.
Ik reed op dat moment nog steeds langzaam achteruit.
De man met het grijze haar probeerde ons als het ware tegen te houden. Ik zag dat hij achter de auto stond. Ik zag dat hij kennelijk opzettelijk de achterruit van mijn auto er uit sloeg.