ECLI:NL:RBNNE:2017:2977

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 augustus 2017
Publicatiedatum
3 augustus 2017
Zaaknummer
119300
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen tot schadevergoeding en kosten ter voorkoming van instorting van woonboerderij door aardbevingen

In deze zaak vorderden eisers, [eiseres sub 1] en [eiser sub 2], een voorschot op schadevergoeding en vergoeding van kosten ter voorkoming van instorting van hun woonboerderij, die schade zou hebben opgelopen door aardbevingen als gevolg van gaswinning door de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (NAM). De rechtbank Noord-Nederland oordeelde dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat er een causaal verband bestaat tussen de aardbevingen en de schade aan de woonboerderij. De vordering tot schadevergoeding werd afgewezen omdat de rechtbank niet kon vaststellen dat de schade het gevolg was van de aardbevingen. Daarnaast werd de subsidiaire vordering tot vergoeding van kosten voor het voorkomen van instorting afgewezen, omdat de rechtbank geen acute onveilige situatie kon vaststellen. De rechtbank oordeelde dat de deskundigen van NAM voldoende hadden aangetoond dat de brandmuur nog voldoende stabiliteit vertoonde en dat er geen onmiddellijke dreiging was. De vorderingen van eisers werden afgewezen en zij werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/119300 / KG ZA 17-101
Vonnis in kort geding van 3 augustus 2017
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

2.
[eiser sub 2],
beiden wonende te Noordbroek,
eisers,
advocaat mr. E.J. Luursema te Leek,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEDERLANDSE AARDOLIE MAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd te Assen,
gedaagde,
advocaten mr. E.J.A.M. van den Akker te Groningen en mr. P.A.Th. Kostwinder.
Eisers zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als [eiser cs] . en afzonderlijk ook als respectievelijk [eiseres sub 1] en de heer [eiser sub 2] . Gedaagde zal hierna NAM worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 4,
  • de brief van mrs. Van den Akker en Kostwinder van 18 juli 2017 met producties 1 t/m 6,
  • de brief van mrs. Van den Akker en Kostwinder van 19 juli 2017 met productie 7,
  • de mondelinge behandeling van 20 juli 2017,
  • de akte van [eiser cs] van 20 juli 2017 houdende overlegging van producties 5 t/m 8,
  • de pleitnota van [eiser cs] .,
  • de pleitnota van NAM.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Samen met hun zoon exploiteren [eiser cs] in maatschapsverband een veehouderij en (biologische) slagerij. [eiser cs] . wonen en werken in Noordbroek op het adres [adres] kadastraal bekend gemeente Noordbroek, sectie I, nummer 281 (hierna: het perceel). Op het perceel bevinden zich een woonboerderij met schuur en een drietal losstaande schuren. De woonboerderij is gebouwd in of omstreeks 1770 en is aangewezen als rijksmonument.
2.2.
In het kadaster is vermeld dat [eiseres sub 1] beklemgerechtigde is van de opstallen op het perceel. [eiser cs] . zijn op huwelijkse voorwaarden gehuwd.
2.3.
Vanaf de daarvoor bij koninklijk besluit van 30 mei 1963, nr. 39 (Stct. 126) verleende aardgas- en aardolieconcessie 'Groningen' wint NAM aardgas uit het zogenoemde 'Groningenveld'. Het Groningenveld strekt zich uit onder de gemeenten Appingedam, Bedum, Delfzijl, Eemsmond, Groningen, Hoogezand-Sappemeer, Loppersum, Menterwolde, Oldambt, Pekela, Slochteren, Ten Boer, Veendam en - gedeeltelijk - Bellingwedde en Haren.
2.4.
Noordbroek ligt in de gemeente Menterwolde. Het perceel bevindt zich derhalve boven het Groningenveld en daarmee ook in het gebied waar aardbevingen plaatsvinden als gevolg van gaswinning door NAM.
2.5.
Medio 2013 hebben [eiser cs] NAM gemeld schade ten gevolge van aardbevingen te hebben aan de woonboerderij.
2.6.
Op 19 juli 2013 en op 6 september 2013 hebben schade-experts van Arcadis in opdracht van NAM onderzoek gedaan naar deze schade en daarover gerapporteerd op 25 maart 2014. Het rapport vermeldt dat van de 15 schades, 8 schades als zogenoemde B-schades zijn aangemerkt (te weten de schades genummerd 1, 7 t/m 12 en 14) en dat de overige 7 schades (te weten de schades genummerd 2 t/m 6, 13 en 15) als zogenoemde C-schades zijn aangemerkt. In het rapport wordt B-schade gedefinieerd als schade, reeds aanwezig voor, maar verergerd ten gevolge van aardbevingen. In het rapport wordt C-schade gedefinieerd als schade die niet zelfstandig in verband gebracht kan worden met aardbevingen. Schade genummerd 15 betreft schade aan de brandmuur. In het rapport is over de brandmuur opgenomen, voor zover hier van belang:
"
Scheuren aan binnenzijde brandmuur (schade 15)
De voorgevel van de schuur (links en rechts naast de achtergevel van het woonhuis) vertoont een aantal grote scheuren in het stucwerk. Deze scheuren zijn direct te herleiden tot enkele grote scheuren die zichtbaar zijn aan de binnenzijde van de brandmuur en die samenhangen met balkopleggingen in deze muur. Plaatselijk zijn in het verleden ook aanpassingen gedaan aan het metselwerk van de brandmuur. Door zetting, belasting vanuit de kapconstructie en veroudering is de samenhang van het metselwerk van de brandmuur verstoord. Er is geen acuut veiligheidsrisico. Maar om de veiligheid op termijn te garanderen, is het dringend aan te bevelen om de samenhang in het metselwerk van de brandmuur te herstellen door herstel van de scheuren. Ons advies is om dit herstel binnen één tot twee jaar uit te voeren. Herstel van de scheuren in de voorgevel van de schuur alsmede herstel van de scheurvorming in het tegelwerk van de badkamer heeft weinig zin wanneer niet eerst de scheuren in de brandmuur hersteld worden."
2.7.
In opdracht van NAM heeft een schade-expert van Arcadis de gemelde schade op 14 mei 2014 nogmaals geïnspecteerd waarna op 4 september 2014 een gewijzigd definitief rapport tot stand is gekomen waarin het voor vergoeding in aanmerking komende bedrag op € 10.503,49 is gesteld. Dit schadebedrag is vastgesteld op basis van de door bouwkundig calculatiebureau Bedrijfsburo JBG BV gecalculeerde herstelkosten.
2.8.
Omdat [eiser cs] het niet eens waren met de conclusies van dit rapport, hebben zij NAM om een contra-expertise gevraagd. Op advies van NAM hebben zij eerst Monumentenwacht Groningen ingeschakeld voor het uitbrengen van een hersteladvies met betrekking tot de geconstateerde schades. Op 22 mei 2015 heeft een inspectie plaatsgevonden door een schade-expert van Monumentenwacht. De Monumentenwacht concludeert dat schades 1 t/m 12 en 14 B-schades zijn. De Monumentenwacht merkt schades 13 en 15 (de brandmuur) aan als C-schades.
2.9.
Begin 2016 hebben [eiser cs] Vergnes Expertise BV (Vergnes) opdracht gegeven de opstallen op het perceel te inspecteren op schade. [eiser cs] hebben Vergnes verzocht in het daarvan op te maken rapport alleen de schade op te nemen die te wijten is aan de gaswinning door NAM. Vergnes heeft de kosten van herstel van de door haar in het rapport opgenomen schade begroot op € 901.128,47 te vermeerderen met kosten voor versterkende maatregelen. In het van het onderzoek opgemaakte rapport van 27 juni 2016 is over de brandmuur opgemerkt, voor zover hier relevant:
"
De scheidende (woning/schuur) brandmuur vertoont aan de buitenzijde vanaf een hoogte van circa 4.00 m een deformatie naar achteren. Dit vloeit onzes inziens voort uit de opbouw (metselwerk in combinatie met aanzienlijke hoogte en massa boven in het pand) van de brandmuur, welke niet goed bestand is tegen de trillingen in de ondergrond, welke worden veroorzaakt door de aardgaswinning"
2.10.
Op enig moment heeft NAM aan Dekra Experts BV opdracht gegeven de rapporten van Arcadis en Monumentenwacht met elkaar te vergelijken. Op enig moment in of omstreeks mei 2016 hebben [eiser cs] laten weten niet langer mee te willen werken aan het schadeafwikkelingsproces van NAM.
2.11.
Op 25 oktober 2016 hebben [eiser cs] NAM en EBN BV (Energie Beheer Nederland) in een bodemprocedure doen dagvaarden, waarin [eiser cs] . samengevat vorderen dat de rechtbank voor recht verklaart dat NAM hoofdelijk met EBN uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de schade van [eiser cs] die het gevolg is van de gaswinning door de NAM en dat zij hoofdelijk gehouden zijn tot vergoeding van die schade. Verder vorderen [eiser cs] . in die bodemprocedure NAM en EBN hoofdelijk te veroordelen tot betaling van (1) het door Vergnes begrote bedrag van € 901.128,47 te vermeerderen met stelposten, (2) € 3.025,00 en € 90.415,35 aan vergoeding van kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid,(3) € 5.355,00 aan vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Verder vorderen [eiser cs] . in de bodemprocedure vergoeding van kosten van versterkende maatregelen, van liquiditeits- en waardedalingsschade en gezondheidsschade en immateriële schade, alles op te maken bij staat. Deze procedure maakt deel uit van een zestal afzonderlijke gelijktijdig aanhangig gemaakte bodemprocedures, waarin op basis van min of meer gelijkluidende dagvaardingen en in opbouw en aanpak gelijksoortige expertiserapporten wordt geprocedeerd.
2.12.
Op een afstand van ruim 3 kilometer van het perceel heeft zich op 27 mei 2017 te Slochteren een aardbeving voorgedaan met een kracht van 2,6 op de schaal van Richter.
2.13.
Op 1 juni 2017 is namens [eiser cs] een spoedsommatie gericht aan NAM tot betaling van € 50.000,00 voor het treffen van spoedmaatregelen aan de brandmuur en een zijmuur ter voorkoming van verdere schade. In de sommatie wordt verwezen naar de zienswijze van een deskundige. Bedoelde zienswijze betreft een op 2 juni 2017 opgestelde schriftelijke verklaring van ing. I.I. Hofstee van Hofstee Expertise (Hofstee). Uit de verklaring blijkt dat hem is gevraagd de opstallen op het perceel te beoordelen op veiligheid naar aanleiding van recente aardbevingen, waaronder voormelde aardbeving van 27 mei 2017. Deze verklaring luidt verder, voor zover hier van belang:
"
(…) ben geschrokken van de huidige staat van de constructie en dan met name van de brandmuur. Deze is dermate ernstig aangetast en staat onder zodanige spanning dat deze brandmuur bij een nadere serieuze beving of voortgezette mijnbouw gerelateerde seismische activiteit naar opzij zal instorten en de gehele schuur en een groot deel van de woning - winkel met zich mee zal trekken.
(…)
De brandmuur, die de woning en de stal scheidt, dient op zeer korte termijn te worden gestut met stalen stutten. De wand staat zover uit het lood dat deze bij de eerstvolgende zware beving instort. Hierdoor zal de gehele schuur en de woning deels meegaan en ook instorten. Tegen deze muur komen de stalen stutten die vastgemaakt dienen te worden aan de betonnen vloer. Aan deze ijzeren constructie komt een bevestigende stalen frame die verbonden wordt aan de zijmuur die thans dreigt weg te zakken. Kosten totaal ongeveer € 50.000,00 exclusief btw."
2.14.
Hofstee heeft [eiser cs] op 9 juni 2017 een bedrag van € 1.185,00 in rekening gebracht.
2.15.
Naar aanleiding van de sommatie van [eiseres sub 1] heeft NAM het Centrum Veilig Wonen (CVW) geïnstrueerd actie te ondernemen op grond van het protocol "Acuut Onveilige Situaties". Op 15 juni 2017 heeft NAM een veiligheidsinspectie bij [eiser cs] . uit laten voeren door S. Stienstra (bouwkundige expert) en J. Pool (constructeur) van ingenieursbureau W2N. W2N heeft van dat onderzoek een rapport opgemaakt. Dat rapport luidt, wat de brandmuur betreft:
"
Constatering o.b.v. toetsingscriteria:
metselwerk constructies (brandmuur)
Scheefstand muren Acceptabel (aan beide zijden ingeklemd.)
Verankering Acceptabel (voldoende aanwezig)
Opleglengte andere elementen op
muur Acceptabel (oplegging ruim binnen de norm)
Ontzet metselwerk Acceptabel (geen zichtbare alarmerender verandering)
Uitgesleten voegwerk Acceptabel (deels niet gevoegd)
Over het algemeen ziet het er slecht onderhouden uit echter is er nog voldoende stabiliteit vanuit de aangesloten constructie aanwezig. En is het niet een acuut onveilige situatie"
2.16.
Op 5 juli 2017 hebben in twee van het hiervoor bedoeld zestal onderdeel uitmakende bodemprocedures comparities van partijen plaatsgevonden. Ter gelegenheid van die comparities is voor alle zes bodemzaken afgesproken dat in het kader van het bepaalde van artikel 6:177a lid 2 BW een nader onderzoek zal plaatsvinden dat door NAM naar eigen inzicht ingericht zal mogen worden en dat uitgevoerd zal worden door Royal Haskoning. In de procedure bleek namelijk (ook) vergoeding van niet bij NAM gemelde schade te worden gevorderd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser cs] vorderen samengevat - (1) veroordeling van NAM primair tot betaling van € 600.000,00 en subsidiair tot betaling van € 33.647,00, primair en subsidiair vermeerderd met rente, (2) veroordeling van NAM tot betaling van € 1.185,80 aan vergoeding van kosten van Hofstee en (3) veroordeling van NAM in de proceskosten.
3.2.
NAM voert verweer met conclusie tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiser cs] in de proceskosten vermeerderd met rente, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Primair vorderen [eiser cs] onder 1 een voorschot op de schadevergoeding die zij in de bodemprocedure vorderen, zijnde vergoeding van herstel van de schade aan de opstallen als gevolg van aardbevingen. Subsidiair vorderen [eiser cs] onder 1 vergoeding van de kosten die gemaakt moeten worden ter voorkoming van (gedeeltelijke) instorting van de woonboerderij.
4.2.
Vaststaat dat in het kadaster is vermeld dat [eiseres sub 1] beklemgerechtigde is van de opstallen op het perceel. Vaststaat daarmee dat [eiseres sub 1] de eigenaar van de opstallen op het perceel is. Door [eiser cs] zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld die aannemelijk maken dat ook de heer [eiser sub 2] als eigenaar van de opstallen op het perceel kan worden aangemerkt, hetgeen te meer klemt nu vaststaat dat [eiser cs] op huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd. Nu verder uit niets blijkt dat de opstallen goederenrechtelijk zijn ingebracht in de (gebonden) vennootschappelijke goederengemeenschap van de maatschap, zal de heer [eiser sub 2] niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vorderingen.
4.3.
Volgens vaste jurisprudentie is ten aanzien van geldvorderingen in kort geding terughoudendheid geboden. De voorzieningenrechter zal niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de voorzieningenrechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.4.
De stand van zaken in de bodemprocedure is dat thans NAM op de voet van het bepaalde in artikel 6:177a lid 2 BW de gelegenheid heeft om onderzoek te doen naar de in de procedure door [eiser cs] betrokken, bij NAM onbekende schade. Nu dit onderzoek nog niet is afgerond, komt [eiseres sub 1] in dit kort geding geen beroep toe op het bewijsvermoeden van het eerste lid van artikel 6:177a BW. Het ligt in dit kort geding dan ook op de weg van [eiseres sub 1] om aannemelijk te maken dat er causaal verband is tussen de aardbevingen en de schade waarvan zij vergoeding vordert.
4.5.
[eiseres sub 1] is daar niet in geslaagd. De voorzieningenrechter kan op basis van de beschikbare rapporten (die vooral bestaan uit inschattingen en aannames) niet vaststellen of aannemelijk is dat het vereiste causale verband tussen aardbevingen en de geconstateerde schade aan de opstallen op het perceel aanwezig is en welke schade [eiseres sub 1] hierdoor lijdt. De door partijen geraadpleegde deskundigen oordelen verschillend over het antwoord op de vraag of tussen de geconstateerde schade en aardbevingen een causaal verband bestaat (met uitzondering van de door Arcadis vastgestelde B-schades waarvan de herstelkosten door JBG zijn gecalculeerd op een bedrag van € 10.503,49). NAM heeft met een verwijzing naar de rapporten van Arcadis de stelling van [eiseres sub 1] ten aanzien van het causale verband voldoende gemotiveerd weersproken, waartegen door [eiseres sub 1] onvoldoende is ingebracht om aannemelijk te oordelen dat er causale verband is tussen aardbevingen en de aan de opstallen van [eiseres sub 1] geconstateerde schade. Reeds daarom strandt de primaire vordering onder 1. Dit kort geding leent zich niet voor nader feitenonderzoek. Aan de overige vereisten voor toewijzing van een geldvordering in kort geding behoeft dan ook niet meer te worden getoetst.
4.6.
De subsidiaire vordering onder 1 van [eiseres sub 1] is gebaseerd op het bepaalde in artikel 6:184 BW dat bepaalt dat onder de schade waarvoor op grond van de artikelen 6:173-182 BW aansprakelijkheid bestaat ook vallen de kosten van iedere redelijke maatregel ter voorkoming of beperking van schade door wie dan ook genomen, nadat een ernstige en onmiddellijke dreiging is ontstaan dat schade zal worden veroorzaakt die krachtens die artikelen voor vergoeding in aanmerking komt.
4.7.
Tussen partijen is onder meer in geschil of sprake is van een ernstige en onmiddellijke dreiging. In dit kort geding is door [eiser cs] aangevoerd dat de brandmuur op instorten staat. Tegenover de conclusie van de door [eiseres sub 1] geraadpleegde expert Hofstee dat sprake is van een acute noodsituatie staat de conclusie van de experts Stienstra en Pool van 2WN dat geen sprake is van een acute onveilige situatie. Ter zitting hebben de experts ieder voor zich laten weten de eigen zienswijze te handhaven. De voorzieningenrechter volgt [eiseres sub 1] niet in haar standpunt dat dit verschil van mening tussen de experts komt, omdat haar expert wel en de experts van NAM geen rekening hebben gehouden met de zich in het gebied voordoende aardbevingen. NAM stelt dat bij de beoordeling of bij [eiseres sub 1] sprake is van een acuut onveilige situatie wel degelijk rekening is gehouden met het feit dat de woonboerderij zich in een gebied bevindt waar zich als gevolg van gaswinning aardbevingen voordoen. Volgens NAM wordt bij de toetsing onder de Nen-norm 8700, waarnaar in het Bouwbesluit 2012 wordt verwezen, ook rekening gehouden met aardbevingen. Niet valt in te zien waarom NAM een acuut onveilige situatie in het aardbevingsgebied zou beoordelen zonder rekening te houden met de mogelijkheid van aardbevingen. Dit geldt te meer voor de woonboerderij van [eiseres sub 1] . Nog op 27 mei 2017 heeft zich immers op een afstand van ruim 3 kilometer van het perceel een aardbeving te Slochteren voorgedaan met een kracht van 2,6 op de schaal van Richter. Het ligt niet voor de hand om te twijfelen aan de juistheid van deze stelling van de NAM; daarvoor zijn geen handvatten. De voorzieningenrechter heeft evenmin redenen om de deskundigheid van Hofstee hoger te waarderen dan de deskundigheid van Stienstra en Pool van 2WN, die tot de conclusie komen dat de brandmuur nog voldoende stabiel is vanuit de aangesloten constructie en dat geen sprake is van een acuut onveilige situatie. Slotsom is dat [eiseres sub 1] in dit kort geding niet aannemelijk heeft weten te maken dat sprake is van een ernstige en onmiddellijke dreiging. De subsidiaire vordering onder 1 zal reeds daarom worden afgewezen. De overige verweren van NAM behoeven geen verdere bespreking.
4.8.
Nu de primaire en subsidiaire vordering onder 1 wordt afgewezen, zijn de onder 2 en 3 ingestelde nevenvorderingen evenmin toewijsbaar.
4.9.
[eiser cs] zullen als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van NAM worden begroot op € 4.710,00 zijnde € 3.894,00 aan griffierecht en € 816,00 aan salaris advocaat. De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente wordt als na te melden toegewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart [eiser sub 2] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen;
5.2.
wijst af de vorderingen van [eiseres sub 1] ;
5.3.
veroordeelt [eiseres sub 1] . in de proceskosten, aan de zijde van NAM tot op heden begroot op € 4.710,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Groefsema en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2017. [1]