ECLI:NL:RBNNE:2017:2949

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 augustus 2017
Publicatiedatum
2 augustus 2017
Zaaknummer
18-930324-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan criminele organisatie en witwassen in het kader van Opiumwetdelicten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 1 augustus 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en witwassen. De verdachte heeft meer dan een jaar deelgenomen aan een criminele organisatie die zich richtte op het plegen van diverse Opiumwetdelicten, waaronder de invoer van cocaïne vanuit de Dominicaanse Republiek naar Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorbereiden en uitvoeren van de invoer van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne, te weten 22 kilo en 66 kilo, en dat hij zich ook schuldig heeft gemaakt aan witwassen van de opbrengsten van deze criminele activiteiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte binnen de organisatie en de impact van de drugshandel op de samenleving. De verdachte heeft zich gedurende de periode van 1 september 2014 tot en met 18 september 2015 schuldig gemaakt aan deze feiten, waarbij hij samen met anderen handelingen heeft verricht die gericht waren op het plegen van misdrijven onder de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar heeft de bewezenverklaring van de belangrijkste feiten gehandhaafd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930324-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 augustus 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 maart 2016, 3 juni 2016, 30 augustus 2016, 14 juni 2017, 15 juni 2017, 26 juni 2017, 27 juni 2017, 28 juni 2017 en 18 juli 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat:
1.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 september 2014 tot en met 18 september 2015 te [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 2] , en/of elders in Nederland en/of in België en/of in de Bondsrepubliek Duitsland en/of in Zweden en/of in Colombia, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) om een feit
als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
- een of meer ander heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/is hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (telkens)
- afspraken gemaakt en/of ontmoetingen gehad en/of (al dan niet in versluierd taalgebruik) telefoongesprekken en/of besprekingen en/of onderhandelingen gevoerd met en/of inlichtingen en/of aanwijzingen en/of opdrachten gegeven aan zijn mededader(s) en/of een of meer anderen, om die cocaïne, althans dat/die middel(en), te kopen en/of in ontvangst te nemen en/of betreffende de wijze waarop die cocaïne en/of die amfetamine, althans dat/die middel(en), zou(den) worden gekocht en/of geleverd en/of afgenomen en/of (naar Nederland) zou(den) worden vervoerd en/of verder vervoerd
(een en ander heeft betrekking op:
- ( ZD 1), 22 kilo, althans een grote hoeveelheid, cocaïne en/of
- ( ZD 2), 66 kilo, althans een grote hoeveelheid, cocaïne en/of
- ( ZD 3), 400 kilo, althans een grote hoeveelheid, cocaïne);
art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
2.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 november 2014 tot en met 30 april 2015, in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (vanuit de Dominicaanse Republiek en/of vanuit België) binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht in de zin van artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een grote hoeveelheid cocaïne, te weten een partij van ongeveer 22 kilo en/of een partij van ongeveer 66 kilo, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 5 Opiumwet
3.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1
januari 2013 tot en met 18 september 2015, te [pleegplaats 1] , althans in Nederland, (telkens) heeft
deelgenomen aan een organisatie die bestond uit (onder meer) [medeverdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [verdachte] , [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] ,
welke organisatie (telkens) tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- de misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde en/of vijfde lid en/of artikel 10a, eerste
lid van de Opiumwet en/of
- het handelen in strijd met artikel 26 en/of artikel 31 van de Wet wapens en munitie en/of
- het handelen in strijd met artikel 420bis en/of artikel 420quater van het Wetboek van
Strafrecht;
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1
januari 2013 tot en met 18 september 2015, in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens)
heeft
- A.
van een of meer voorwerpen, te weten
- een of meer geldbedragen ((onder andere) gebruikt voor het oprichten van [bedrijfsnaam 1] , betaling woonruimte, verbouwing woning, investeringen in onroerend goed in Iran, aankoop auto en/of levensonderhoud)
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing
verborgen en/of verhuld, dan wel
- B.
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op de/het onder A genoemde
voorwerp(en) was/waren en/of
- C.
heeft verborgen en/of verhuld wie de/het onder A genoemde voorwerp(en) voorhanden
had(den) en/of
- D.
de/het onder A genoemde voorwerp(en) heeft verworven, voorhanden heeft gehad
en/of heeft overgedragen en/of omgezet en/of van die/dat voorwerp(en) gebruik heeft
gemaakt,
terwijl verdachte en/of die mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en)
vermoeden, dat de/het onder A genoemde voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
art 420quater lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 420quater lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

Bewijs

Inleidende opmerkingen van de rechtbank
In de loop van 2013 en 2014 komt informatie bij de politie binnen dat [medeverdachte] uit [pleegplaats 1] zich, samen met anderen, zou bezighouden met handel in verdovende middelen en witwassen. Op 11 april 2014 wordt een opsporingsonderzoek gestart onder de naam [naam onderzoek] . Binnen het onderzoek werd bewijs verzameld door onder andere het tappen van telefoons, het uitvoeren van observaties, het opnemen van vertrouwelijke communicatie (OVC) en het vorderen van diverse gegevens. Het onderzoek [naam onderzoek] kwam in een stroomversnelling toen duidelijk werd dat er op 16 september 2015, tijdens een bijeenkomst van een aantal verdachten in het onderzoek, in de woning van [medeverdachte] was geschoten met een vuurwapen. Er werd besloten om op 18 september 2015 in te grijpen en tot aanhouding van verdachten over te gaan. Tevens zijn op die datum, en ook later nog, een aantal woningen en panden doorzocht. Op diverse plaatsen werden onder andere (volautomatische) vuurwapens, munitie en drugs inbeslaggenomen. Tevens zijn digitale gegevensdragers en diverse administratieve bescheiden in beslag genomen.
Het opsporingsonderzoek heeft geresulteerd in een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van de politie Eenheid Noord-Nederland, onder de naam " [naam onderzoek] ", nummer 3DRW14013, bestaande uit 59 ordners, onder meer bevattende zaaksdossiers (hierna: ZD), persoonsdossiers (hierna: PD), ambtshandelingen (hierna: AH) en forensisch digitaal onderzoek (hierna: FDO).
Verdenking
Het onderzoek heeft tot de verdenking geleid dat in georganiseerd verband verschillende misdrijven zijn gepleegd. Kort weergegeven gaat het om de volgende feiten:
- een tweetal transporten van verdovende middelen, van respectievelijk 22 en 66 kilogram cocaïne, vanuit de Dominicaanse Republiek naar Nederland;
- het plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet ten aanzien van voornoemde transporten, ten aanzien een transport van 400 kilogram cocaïne vanuit de Dominicaanse Repuliek, ten aanzien van invoer van cocaïne vanuit Colombia en de uitvoer naar Zweden en Duitsland van cocaïne en/of (grondstoffen voor) XTC en/of speed;
- de handel (dan wel het aanwezig hebben) van cocaïne in Nederland;
- het voorhanden hebben en overdragen van wapens en/of munitie;
- het (gewoonte)witwassen van geldbedragen en andere voorwerpen;
- deelneming aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11b van de Opiumwet.
De beschuldiging aan verdachte
[verdachte] wordt -samengevat- verweten deel uit te hebben gemaakt van een criminele organisatie die zich onder andere bezig hield met het plegen van een breed scala aan Opiumwetdelicten - waaronder het voorbereiden en importeren van meerdere harddrugstransporten naar Nederland en export van harddrugs vanuit Nederland naar Zweden en Duitsland en drugshandel in Nederland – en het witwassen van de daaruit verkregen opbrengsten.
Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie een
bewezenverklaring van alle feiten gevorderd en op onderdelen partiële vrijspraak.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft op gronden als vermeld in de pleitnota betoogd dat de verdachte terzake
van de gehele tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
DE RECHTBANK OVERWEEGT ALS VOLGT
Algemene bewijsoverwegingen
Artikel 6 EVRM
[medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) is een van de verdachten die op 18 september 2015 zijn aangehouden. Aanvankelijk heeft [medeverdachte 2] zich op zijn zwijgrecht beroepen, maar in zijn 6e verhoor op 14 oktober 2015 geeft hij aan bereid te zijn “om het hele verhaal aan u te vertellen. Het is alles of niks.” [1]
Namens verdachte is bepleit dat de bij de politie afgelegde verklaringen van [medeverdachte 2] van het bewijs moeten worden uitgesloten. In de eerste plaats is daartoe onder verwijzing naar de zogenoemde Vidgen-jurisprudentie aangevoerd dat de verklaringen van [medeverdachte 2] op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal terwijl de verdediging [medeverdachte 2] niet op een effectieve manier als getuige heeft kunnen ondervragen. [medeverdachte 2] is, op verzoek van de raadslieden van zijn medeverdachten, als getuige in de zaken tegen die medeverdachten bij de rechter-commissaris gehoord, maar heeft zich bij die gelegenheid op zijn verschoningsrecht beroepen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie, recent nog bevestigd door de Hoge Raad [2] , geldt dat in de situatie dat een getuige zich van het geven van een getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen verschoont en de getuige dientengevolge weigert antwoord te geven op de vragen die de verdediging hem stelt, een behoorlijke en effectieve mogelijkheid tot ondervraging ontbreekt.
De rechtbank stelt vast dat de verdediging niet op een behoorlijke en effectieve wijze gebruik heeft kunnen maken van het ondervragingsrecht. Voor dit gebrek is de verdediging niet op enige wijze gecompenseerd. De rechtbank is van oordeel dat het via een videoverbinding kunnen volgen van het verhoor van [medeverdachte 2] door de rechtbank ter gelegenheid van de behandeling van zijn strafzaak niet als voldoende compensatie kan gelden. Het tot bewijs gebruiken van de door [medeverdachte 2] bij de politie afgelegde en de zijn medeverdachten belastende verklaringen zou onder deze omstandigheden in strijd kunnen komen met het bij artikel 6 van het EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
Die verklaringen zijn desondanks bruikbaar voor het bewijs, aldus de Hoge Raad, indien de betrokkenheid van verdachte niet in beslissende mate op de verklaringen van deze getuige wordt gebaseerd, maar in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen en dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van de verklaringen van de getuige die door de verdachte worden betwist.
De rechtbank zal voor de bewezenverklaring van strafbare feiten dan ook slechts die onderdelen van de belastende verklaringen van [medeverdachte 2] gebruiken die in voldoende mate steun vinden in andere, in de bewijsconstructie opgenomen bewijsmiddelen. In zoverre doet de situatie waarop de Vidgen-jurisprudentie ziet, zich in de zaak van verdachte niet voor.
Betrouwbaarheid verklaringen [medeverdachte 2]
Ten tweede is aangevoerd dat de verklaringen van [medeverdachte 2] wegens inconsistenties, tegenstrijdigheden en leugens als onbetrouwbaar terzijde moeten worden gesteld.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte 2] betrouwbaar zijn en kunnen worden gebruikt voor het bewijs. [medeverdachte 2] heeft meerdere uitgebreide en zeer gedetailleerde verklaringen afgelegd die voor de politie aanleiding zijn geweest nader onderzoek te verrichten. De inhoud van zijn verklaringen wordt, met name waar het de handelingen en de rol van de medeverdachten betreft, op wezenlijke onderdelen in ruime mate bevestigd door de inhoud van andere bewijsmiddelen, waaronder - voor zover van toepassing opgenomen in de hierna vermelde bewijsmiddelen - tot het bewijs gebezigde tapgesprekken, PGP-berichten en OVC-gesprekken. Verder is van belang dat in die gevallen waarin de verklaringen van [medeverdachte 2] concreet verifieerbaar waren, zij veelal in overeenstemming bleken te zijn met de werkelijkheid.
Naast het feit dat hetgeen [medeverdachte 2] heeft verklaard voor een groot deel wordt bevestigd door overig bewijsmateriaal, merkt de rechtbank op dat [medeverdachte 2] in 37 verhoren nagenoeg volledige openheid van zaken heeft gegeven, waarbij hij ook uitgebreid belastend over zichzelf en zijn eigen aandeel in de strafbare feiten heeft verklaard. Voor zover de verdediging heeft aangevoerd dat [medeverdachte 2] op onderdelen heeft doen voorkomen alsof zijn rol minder is geweest dan uit overige bewijsmiddelen kan worden afgeleid, overweegt de rechtbank dat - al aangenomen dat daarvan in enigerlei mate sprake is geweest - dat niet in zodanige mate afbreuk doet aan de kern van zijn verklaringen dat deze als onbetrouwbaar of ongeloofwaardig zouden moeten worden aangemerkt.

Beoordeling van het bewijs en bewijsmiddelen

Onder feit 1 is verdachte -kort samengevat- tenlastegelegd :

- (het medeplegen van) voorbereidingshandelingen ten aanzien van de invoer en uitvoer van verdovende middelen, in diverse varianten.

Onder feit 2 is verdachte -kort samengevat- tenlastegelegd :

- ( het medeplegen van) de import naar Nederland van hoeveelheden van 22 en 66 kilo cocaïne vanuit de Dominicaanse republiek.
De rechtbank zal hieronder voornoemde feiten in onderdelen bespreken, waarbij elk bewijsmiddel slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
- Met betrekking tot de voorbereidingshandelingen voor en de invoer van 22 respectievelijk 66 kilo cocaïne .
De verklaringen van [medeverdachte 2]
Vanaf 14 oktober 2015 heeft [medeverdachte 2] onder andere verklaard over cocaïnetransporten die zouden hebben plaatsgevonden. Hij verklaart dat er in november 2014 via de haven van Antwerpen een container is binnengekomen vanuit de Dominicaanse Republiek waarin een hoeveelheid van 22 kilo cocaïne verstopt zat in de balken van de container. In maart 2015 zijn er drie containers binnengekomen waarin per container 22 kilo cocaïne zat verstopt. In beide gevallen was de hoofdlading een partij kokosnoten. [3]
Transport van november 2014
Uit de verklaringen van [medeverdachte 2] [4] blijkt dat [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) het idee had om zelf een cocaïnelijn te beginnen. Hij werd in contact gebracht met twee mannen uit [plaats 1] , en via hen met een man genaamd [voornaam 1] die een huis had in de Dominicaanse Republiek en daar contacten had. Er vonden ontmoetingen plaats in Almere, Lelystad en Meppel. Bij de besprekingen waren meestal [medeverdachte] , [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6] ), [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ), de mannen uit [plaats 1] en [medeverdachte 2] zelf aanwezig. Resultaat van de besprekingen was om een transport te laten komen via het Duitse bedrijf [bedrijfsnaam 2] (hierna: [bedrijfsnaam 2] ), een bedrijf dat sinds 1 november 2013 op naam was gekomen van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] .
In november 2014 werd op naam van [bedrijfsnaam 2] een zeecontainer, genummerd [nummer 1] , met als deklading 600 zakken kokosnoten, vanuit de Dominicaanse Republiek via de haven van Antwerpen naar Nederland gebracht. In de vier deurstijlen van deze container zat in totaal 22 kilo cocaïne verstopt, per deurstijl 11 blokken van een halve kilo.
Na verscheping van de container worden originele documenten verstuurd naar [bedrijfsnaam 2] , de zogeheten Bill of Lading. Deze BL-nummers zijn een unieke code die bij de desbetreffende container horen en zijn nodig om de container in te klaren. [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] hebben een inklaarder gezocht, het bevrachtingskantoor [bedrijfsnaam 3] te [plaats 2] .
De container is op 27 november 2014 in de haven van Antwerpen ingeklaard en werd door verdachte opgehaald. Om de containers te kunnen ophalen is een bedrijf opgericht door [medeverdachte 2] en verdachte, [bedrijfsnaam 1] . [medeverdachte 2] en verdachte hebben een trekker gehuurd. In Rotterdam is een containeroplegger gehuurd. Vervolgens zijn [medeverdachte 2] en verdachte naar Antwerpen gereden. In de haven van Antwerpen moest de chauffeur, verdachte, een test doen. Omdat hij daarvoor zakte, kreeg hij de container niet mee. [medeverdachte 5] heeft toen contact gezocht met de inklaarder en afgesproken dat de container van het haventerrein zou worden opgehaald en naar een bedrijf zou worden gebracht buiten het haventerrein. De dag daarop heeft verdachte de container opgehaald en naar de loods in [plaats 3] gebracht. Daar zijn de deurstijlen opengemaakt door [medeverdachte 7] (hierna: [medeverdachte 7] ), de ‘lasser’, en is de cocaïne verwijderd.
Transport van maart 2015
Over dit transport heeft [medeverdachte 2] verklaard [5] dat in februari/maart 2015 op naam van [bedrijfsnaam 2] drie zeecontainers, genummerd [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4] , vanuit de Dominicaanse Republiek zijn verscheept naar de haven van Antwerpen waarbij in de deurstijlen in totaal 66 kilo cocaïne zat verstopt. Ook nu was de officiële lading een partij kokosnoten.
Na inklaring, opnieuw door het bedrijf [bedrijfsnaam 3] , zijn de containers met een gehuurde vrachtauto, [kenteken 1] , en drie opleggers, [kenteken 2] , [kenteken 3] en [kenteken 4] , opgehaald door verdachte en [medeverdachte 2] van [bedrijfsnaam 1] en [persoon 1] van [bedrijf 1] .
De 1e container is door verdachte en [medeverdachte 2] naar [pleegplaats 1] gebracht waar in een gehuurde loods de cocaïne uit de deurstijlen is gehaald door [medeverdachte 7] , dezelfde lasser als bij het transport van november 2014. Omdat er kennelijk ruzie ontstond met de vaste huurder van de loods zijn de 2e en 3e container naar [plaats 4] vervoerd, naar een loods van het bedrijf [bedrijfsnaam 4] van [medeverdachte 7] , op het bedrijventerrein aan [locatie] . Daar is de cocaïne verwijderd door [medeverdachte 7] .
Een deel van de kokosnoten is naar [plaats 5] gebracht en achtergelaten op het erf van de ouders van [medeverdachte 6] , en later verkocht aan [bedrijf 2] te [plaats 6] .
Steunbewijs
Naar aanleiding van de verklaringen van [medeverdachte 2] heeft nader onderzoek plaatsgevonden. Medeverdachten en getuigen zijn gehoord. Er is onder andere onderzoek gedaan in de administratie van [bedrijfsnaam 2] en in de aangetroffen en inbeslaggenomen laptops van [medeverdachte 2] en van [medeverdachte 6] . Daaruit is het volgende naar voren gekomen.
Verklaringen medeverdachten
De verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] zijn gedetailleerd en concreet. Hetgeen hij verklaart over deze transporten komt in grote lijnen en op essentiële punten overeen met de verklaringen van verdachte en van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] .
Zo bevestigt verdachte de gang van zaken rondom het transport van maart 2015. Hij moest een veiligheidsexamen doen op het douaneterrein in Antwerpen. Omdat hij daarvoor zakte, kreeg hij de container niet mee. [6] Over het transport van november 2014 verklaart verdachte dat het klopt wat [medeverdachte 5] daar over heeft verklaard. [7]
[medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij directeur/aandeelhouder was van [bedrijfsnaam 2] en dat hij door financiële problemen betrokken is geraakt bij cocaïnesmokkel. Het idee kwam van [medeverdachte] en [medeverdachte 6] . Hij vertelt over besprekingen bij het Van der Valk hotel in Zwolle, bij de McDonalds in Meppel en een Kentucky Fried Chicken in de buurt van Almere en Lelystad. Er werd een inklaarder gezocht en transport moest worden geregeld. Hij zou €50.000,-- krijgen, maar kreeg 1,2 kilo cocaïne, die versneden was. [8]
[medeverdachte 6] heeft in een laat stadium, op 14 april 2016, een verklaring afgelegd dat hij directeur/ aandeelhouder was van [bedrijfsnaam 2] , dat het bedrijf in financiële moeilijkheden raakte, dat [medeverdachte] toen met het idee kwam om kokosnoten uit de Dominicaanse Republiek te importeren en op die manier 22 kilo cocaïne te smokkelen. Hij verklaart over een bespreking bij de Kentucky Fried Chicken in Lelystad. De container is in november 2014 gearriveerd en werd opgehaald door een oom van [medeverdachte] . Hij zou voor zijn medewerking €50.000,-- krijgen, maar kreeg 1,2 kilo cocaïne. Die wilde hij niet hebben. [medeverdachte] zou toen het geld van [medeverdachte 6] meenemen als inzet bij het volgende transport. [bedrijfsnaam 2] was inmiddels op naam gekomen van [persoon 2] , maar toen die plotseling dood ging, heeft [medeverdachte 6] geregeld dat de containers uit de haven van Antwerpen konden worden gehaald. [medeverdachte 6] heeft ook de kokosnoten verkocht aan [bedrijf 2] . [9]
Overig steunbewijs met betrekking tot het transport van november 2014:
 E-mail-verkeer tussen [medeverdachte 6] namens [bedrijfsnaam 2] , en [persoon 3] namens [bedrijfsnaam 3] , d.d. 11 november 2014, betreffende de inklaringsprocedure en douaneafhandeling. [10]
 Factuur van [bedrijfsnaam 2] , [plaats 7] , aan [bedrijfsnaam 5] , [plaats 8] , d.d. 24 november 2014, Rechnungs-Nr. [factuurnummer], voor de levering van een partij kokosnoten voor een totaalbedrag van € 11.235,--, afleveradres: [adresgegevens] . [11]
 Factuur van [bedrijfsnaam 6] aan [bedrijfsnaam 2] , d.d. 28 oktober 2014, [factuurnummer], voor de levering van 600 sacos de coco categoria 40, voor een bedrag van totaal € 2.695,38. [12]
 Een Certificado Fitosanitario, [factuurnummer], gedateerd Noviembre 12, 2014, bestemd voor [bedrijfsnaam 2] , met betrekking tot 600 sacos / 18.000 kgs coco, marcas distintivas [nummer 1]. [13]
 Bill of Lading, [BLnummer], ontvangende partij [bedrijfsnaam 2] , [plaats 7] , met betrekking tot de 40-feet container [nummer 1] met 600 bags dry coconut, shipped on board op 11 oktober 2014. [14]
 Via het HARC-team van de Belastingdienst/Douane is de gebruikte container [nummer 1] achterhaald en fysiek onderzocht. [15] Daarbij is het volgende vastgesteld:
  • aan de boven- en onderkant van de verticale kokerbalken was roestvorming te zien;
  • aan de boven- en onderkant van de verticale kokerbalken was duidelijk te zien dat daar opnieuw verf is aangebracht;
  • met name aan de bovenkant van de verticale kokerbalken waren lassporen te zien.
Deze container is in gebruik genomen op 1 januari 2012 en sindsdien zijn diverse reparatierapporten opgesteld, maar laswerkzaamheden zijn nooit nodig geweest.
Bij het onderzoek is door middel van een haakse slijper de bovenkant van de vier kokerbalken en één onderkant opengeslepen. De deurstijlen bleken alle vier hol te zijn.
[medeverdachte 2] heeft nog verklaard over een vettige substantie (“grease”) waarmee de kokerbalken zouden zijn afgevuld. Bij het onderzoek is een vettige substantie achtergebleven op de sjorband die bij het onderzoek is gebruikt aan de binnenkant van de deurstijlen.
Overig steunbewijs met betrekking tot het transport van maart 2015:
 Factuur van [bedrijfsnaam 3] , [factuurnummer], d.d. 11 maart 2015, geadresseerd aan [bedrijfsnaam 2] , [medeverdachte 6] , [plaats 7] , met betrekking tot 3 containers met elk 575 boxes coconuts. [16]
 Original Bill of Lading, [BLnummer], geadresseerd aan [bedrijfsnaam 2] , [plaats 7] , met betrekking tot 3 containers met elk 575 dozen coconuts. [17]
 Huurovereenkomst [bedrijf 3] , d.d. 12 maart 2015, op naam van [bedrijfsnaam 1] , [plaats 1] , voor de huur van een voertuig met kenteken [kenteken 2] met bijbehorende factuur. [18]
 Huurovereenkomst [bedrijf 3] , d.d. 13 maart 2015, op naam van [bedrijfsnaam 1] , [plaats 1] , voor de huur van een voertuig met kenteken [kenteken 3] , met bijbehorende factuur. [19]
 Huurovereenkomst [bedrijf 3] , d.d. 13 maart 2015, op naam van [bedrijfsnaam 1] , [plaats 1] , voor de huur van een voertuig met kenteken [kenteken 4] , met bijbehorende factuur. [20]
 Huurovereenkomst [autoverhuurbedrijf] , d.d. 12 maart 2015, op naam van [bedrijfsnaam 1] , [plaats 1] , voor de huur van een voertuig met [kenteken 1] . [21]
 De gehuurde vrachtauto met [kenteken 1] was voorzien van een GPS-systeem. De gegevens van dat systeem zijn neergelegd in een zogeheten movement report. Die gegevens tijdens de verhuurperiode van 12 maart 2015 tot en met 15 maart 2015 sluiten aan bij de verklaringen van [medeverdachte 2] , [verdachte] en [getuige] over de gemaakte vervoersbewegingen. [22]
 Bij het inleveren van de containers bij [bedrijf 4] te Antwerpen is schade vastgesteld aan de container [nummer 2] , te weten: “dirty floor, cut corner plate, rusted roof corrugated, rusted front header PI”. [23]
 Een van de bij het transport van maart 2015 gebruikte containers, [nummer 4] , is fysiek onderzocht. [24] Daarbij is het volgende vastgesteld:
  • er is roestvorming aan de boven- en onderzijde van de verticale kokerbalken;
  • met name aan de bovenzijde van de kokerbalken was te zien dat verf was aangebracht;
  • met name aan de bovenzijde van de verticale kokerbalken waren lassporen te zien.
De kokerbalken bleken hol, hadden een afmeting van 255 x 9 x 4,5 en een inhoud van 10.327,5 cm3.
Nadere bewijsoverwegingen
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte geheel op de hoogte was van het feit dat er cocaïne in de containers verstopt zat. [25] Verdachte heeft in zijn 4e verhoor bij politie [26] op de vraag of hij wist dat er verdovende middelen in de containers zaten geantwoord: “Ja dat wist ik. Ik deed het voor het geld”. En op de vraag sinds wanneer hij op de hoogte was van de invoer van de cocaïne, antwoordt verdachte: “Toen ik de eerste container ging ophalen. Ik heb dat te horen gekregen van [medeverdachte] en [medeverdachte 2] ”. Vrijwel direct daarna trekt hij dat gedeelte van zijn verklaring in.
Namens verdachte is, kort samengevat, aangevoerd dat, hoewel op grond van de Salduz-jurisprudentie op het moment van de verhoren nog geen algemeen recht op rechtsbijstand tijdens de politieverhoren bestond, niettemin sprake is van een schending van artikel 6 EVRM nu in het geval van verdachte sprake was van bijzondere omstandigheden op grond waarvan hem niettemin rechtsbijstand had moeten worden verleend.
De rechtbank overweegt als volgt.
Met betrekking tot het recht op verhoorbijstand wordt met ingang van 1 maart 2016 toepassing gegeven aan de regel dat een verdachte het recht heeft op bijstand van een raadsman tijdens het politieverhoor, behoudens bij het bestaan van dwingende redenen om dat recht te beperken. De rechtbank verwijst hiervoor naar de arresten van de Hoge Raad van 22 december 2015 en 6 september 2016. [27] Deze regel heeft geen terugwerkende kracht, maar geldt vanaf het wijzen van arrest van de Hoge Raad van 22 december 2015, waarbij bij wijze van overgangsrecht in de periode van 22 december 2015 tot 1 maart 2016 aan het verzuim van verhoorbijstand niet het rechtsgevolg van bewijsuitsluiting wordt verbonden.
De raadsman heeft bepleit dat in het geval van verdachte sprake was van zodanig bijzondere omstandigheden dat aan verdachte niettemin rechtsbijstand had moeten worden verleend. Daartoe is aangevoerd dat verdachte ziek was, geen toegang kreeg tot zijn raadsman hoewel hij daar wel om vroeg, en dat door verbalisanten ongeoorloofde pressie is uitgeoefend.
Dit verweer faalt.
Bij aanvang van zijn 1e verhoor [28] is verdachte gevraagd of er zaken zijn waar verbalisanten op voorhand rekening mee moeten houden tijdens het verhoor, zoals medicijngebruik en dergelijke. Verdachte heeft toen aangegeven dat hij maagtabletten gebruikt. Bij aanvang van het 2e verhoor [29] komt aan de orde dat er een arts bij verdachte is geweest en dat hem methadon is verstrekt. Als verbalisanten daar naar vragen zegt verdachte dat hij dat voor zichzelf wil houden. Dat verdachte er voor kiest om zijn verslavingsproblematiek niet te noemen, is een omstandigheid die naar het oordeel van de rechtbank volledig voor zijn eigen risico komt.
Uit de verhoren valt af te leiden dat verdachte meermalen in de gelegenheid is gesteld om contact op te nemen met zijn toenmalige raadsvrouw, en ook daadwerkelijk overleg heeft gehad. [30] Voorts blijkt daaruit dat verdachte advies heeft gehad over de in te nemen proceshouding. Dat verdachte zich daar niet of niet volledig aan heeft gehouden, komt voor zijn eigen verantwoordelijkheid.
Tenslotte is de rechtbank van oordeel dat, mede gelet op het verhoor van beide verbalisanten bij de rechter-commissaris [31] , niet is gebleken van ongeoorloofde pressie.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte kan worden gehouden aan zijn verklaring bij de politie dat hij wist dat in de containers cocaïne werd vervoerd.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot, en de daadwerkelijke invoer van, een partij van 22 kilo cocaïne in november 2014, en een partij van 66 kilo cocaïne in maart 2015, als bedoeld in de Opiumwet.
Dat geen cocaïne is aangetroffen is naar het oordeel van de rechtbank geen beletsel om tot bewezenverklaring te komen. In de eerste plaats valt uit de hierboven aangehaalde verklaringen van zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] af te leiden dat het daadwerkelijk om cocaïne ging, maar daarnaast is ook de geschetste gang van zaken volstrekt zinloos als het niet om cocaïne zou gaan.
- Met betrekking tot de voorbereidingshandelingen voor de invoer van 400 kilo cocaïne uit de Dominicaanse Republiek en invoer van cocaïne uit Colombia en voor de uitvoer van drugs naar Zweden en Duitsland .
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen heeft gepleegd met betrekking tot de invoer van 400 kilo cocaïne uit de Dominicaanse republiek en invoer van cocaïne uit Columbia en van export naar Zweden en Duitsland van amfetamine en/of cocaïne. De rechtbank zal verdachte derhalve van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.

Onder feit 3 is verdachte -kort samengevat- tenlastegelegd:

- de deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van bepaalde misdrijven van de Opiumwet (artikel 11b van de Opiumwet) en het plegen van misdrijven (van de Wet wapens en munitie en (gewoonte)witwassen) als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank overweegt als volgt
De rechtbank overweegt dat uit de jurisprudentie volgt dat een organisatie een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband is van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad. Hierbij is niet vereist dat de verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is. Van deelneming aan het samenwerkingsverband is sprake indien de verdachte daartoe behoort en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Daarbij dient de verdachte in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van de betreffende misdrijven van de Opiumwet, de Wet wapens en munitie en (gewoonte)witwassen.
De rechtbank is van oordeel dat de groep rondom [medeverdachte] kan worden aangemerkt als een criminele organisatie. Er is sprake van een gestructureerd samenwerkingsverband met een hiërarchische structuur en een duidelijke rolverdeling die aansluit bij de specifieke expertise van de verschillende personen.
De zeven verdachten in het opsporingsonderzoek [naam onderzoek] vormen de vaste kern van de criminele organisatie. Er is sprake van duurzaamheid: gedurende zo'n 2½ jaar blijft de groep bij elkaar, met uitzondering van [medeverdachte 5] die na december 2014 eruit stapt danwel aan de kant wordt gezet. Er zijn intensieve, onderlinge contacten, zowel per telefoon als in persoon. [32]
[medeverdachte 2] heeft verschillende verklaringen afgelegd over de hiërarchische structuur en de rolverdeling. [33]
[medeverdachte] is de leider. Dat verklaart [medeverdachte 2] , maar wordt ook door anderen bevestigd. [34] In een proces-verbaal van bevindingen noteren verbalisanten op 3 augustus 2012: "Wij hoorden [medeverdachte] zeggen: Ik ben de baas van hun." [35] [medeverdachte] financiert de cocaïnetransporten. [36]
[medeverdachte 2] is de rechterhand van [medeverdachte] en fungeert als boekhouder. Hij heeft verstand van bedrijven en is onder andere betrokken bij de oprichting van [bedrijfsnaam 1] , [bedrijfsnaam 7] en [bedrijfsnaam 8] . [medeverdachte 2] beheert de digitale administratie, het kasboek. In een tapgesprek op 8 mei 2015 zegt [medeverdachte] op de vraag van iemand hoeveel hij nog moet betalen: "Dat weet [medeverdachte 2] . Ik weet het niet (….). Hij heeft alles genoteerd." [37]
[medeverdachte 3] lijkt wat meer aan de zijlijn te staan, maar zijn legale bedrijf in [plaats 9] speelt een belangrijke rol als ontmoetingsplek en stash voor geld en drugs. In een tapgesprek van 4 augustus 2015 zegt [medeverdachte] : "Laatst met [voornaam 2] , ik zeg pak even van mijn geld, twee!" Voorts zou [medeverdachte 3] volgens [medeverdachte 2] veel verstand hebben van het productieproces voor synthetische drugs (speed en xtc). En in een tapgesprek van 22 augustus 2015 zegt [medeverdachte] : "Op boerderij heb ik ook verstopt, ja toch?" [38]
[medeverdachte 4] is belangrijk voor de lijn naar Zweden. Verder bewaarde hij drugs en wapens voor [medeverdachte] , en is hij vaak chauffeur.
[medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] zijn als eigenaren van [bedrijfsnaam 2] faciliterend voor de import van cocaïne.
Daarnaast is [medeverdachte 6] , samen met [medeverdachte 2] , grotendeels verantwoordelijk voor de lijn naar Duitsland.
[verdachte] speelt als vrachtwagenchauffeur een kleine, maar essentiële rol bij het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de containers waarin de cocaïne zat verborgen.
Er is sprake van een zeer professionele werkwijze binnen het criminele samenwerkingsverband.
Dat blijkt onder meer uit de eerder genoemde digitale administratie, het 'kasboek', en uit het gebruik van PGP-telefoons.
Daarnaast worden verschillende bedrijven gebruikt als dekmantel om de criminele activiteiten te verhullen:
- [bedrijfsnaam 2] : voor het binnenhalen van de cocaïnetransporten;
- [bedrijfsnaam 1] : voor het ophalen van de containers;
- [bedrijfsnaam 7] : om legaal inkomen te creëren en geld wit te wassen;
- [bedrijfsnaam 9] : naast de reguliere, legale activiteiten wordt het bedrijf van [medeverdachte 3] gebruikt als ontmoetingsplek en als stash voor geld en drugs;
- [bedrijfsnaam 8] : voor de import van cocaïne door middel van houtskool uit Ecuador.
De criminele organisatie rondom [medeverdachte] heeft als oogmerk het plegen van misdrijven met betrekking tot de Opiumwet:
- invoer en uitvoer van drugs (voornamelijk cocaïne en speed);
- drugshandel in Nederland;
- fabriceren drugs (amfetamine, MDMA);
en daarnaast het (gewoonte)witwassen van de daarmee gegenereerde opbrengsten.
De rechtbank acht niet bewezen dat de organisatie tevens het oogmerk had op de handel in wapens.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de bewijsmiddelen/-overwegingen die zijn gebruikt voor de bewezenverklaarde feiten onder 1, 2 en 4 alsmede op wat hiervoor is overwogen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven (witwassen en/of gewoontewitwassen) en bepaalde misdrijven van de Opiumwet. De rechtbank acht niet bewezen dat de organisatie tevens het oogmerk had op het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 26 en/of 31 van de Wet wapens en munitie. Van dit onderdeel zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.

Onder 4 is verdachte -kort samengevat- tenlastegelegd :

- (het medeplegen van) (schuld)witwassen.
Het wettelijk kader
Volgens vaste jurisprudentie [39] is voor de beoordeling van witwassen vereist dat het betreffende voorwerp of de betreffende voorwerpen, middellijk of onmiddellijk afkomstig is of zijn uit enig misdrijf. Als de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden het vermoeden van witwassen rechtvaardigen, mag vervolgens van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp of de voorwerpen. Indien een dergelijke verklaring door de verdachte niet kan worden gegeven, kan de rechter concluderen dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp een legale herkomst heeft, en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Als het gaat om verwerven of voorhanden hebben van voorwerpen die onmiddellijk afkomstig zijn uit eigen misdrijf, wordt van de verdachte van witwassen een handeling gevergd die erop is gericht om zijn eigen criminele opbrengsten veilig te stellen. De verdachte dient het voorwerp dan niet alleen maar te hebben verworven of voorhanden te hebben gehad, maar zijn gedragingen dienen ook gericht te zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Dat geldt niet voor die gevallen waarin sprake is van voorwerpen die “middellijk” afkomstig zijn uit een door verdachte zelf begaan misdrijf doordat deze direct uit misdrijf afkomstige voorwerpen nadien zijn omgezet in andere voorwerpen. Bij de beantwoording van de vraag of een voorwerp onmiddellijk afkomstig is uit eigen misdrijf, kan mede van belang zijn hetgeen met voldoende concretisering door verdachte is aangevoerd met betrekking tot dit verwerven of voorhanden hebben van dit door eigen misdrijf verkregen voorwerp.
De rechtbank overweegt als volgt
Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van geldbedragen die hij heeft gebruikt voor de in de tenlastelegging opgenomen bestedingen.
Uit door de Belastingdienst verstrekte gegevens is gebleken dat verdachte en zijn echtgenote vanaf 2009 legale inkomsten hebben genoten. [40] Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte de kosten voor het oprichten van [bedrijfsnaam 1] en voor het levensonderhoud van hem en zijn echtgenote heeft betaald uit geld dat van misdrijf afkomstig is, nu niet kan worden uitgesloten dat deze bestedingen afkomstig zijn uit de legale inkomsten van verdachte en zijn echtgenote.
Voorts is de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte geldbedragen heeft gebruikt voor investeringen in onroerend goed in Iran.
Verdachte dient te worden vrijgesproken van deze onderdelen van de tenlastelegging.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen -zakelijk weergegeven- dat verdachte zich in de tenlastegelegde periode schuldig heeft gemaakt aan strafbare handelingen in het kader van de Opiumwet en dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, waarvan zijn neef [medeverdachte] als leidinggevende dient te worden aangemerkt. Verdachte heeft -in opdracht van onder meer [medeverdachte] - tegen vergoeding twee partijen cocaïne vervoerd van Antwerpen naar Nederland. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte voor het door hem verrichte vervoer van de cocaïne in totaal ongeveer €20.000,-- heeft ontvangen. [41] Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, wist verdachte dat [medeverdachte] zich bezighield met de handel in verdovende middelen en dat deze daaruit opbrengsten genereerde.
Verdachte is, samen met zijn echtgenote, eigenaar van de woning aan [adres] te [pleegplaats 1] . Hij heeft deze woning vanaf 2014 verhuurd aan [medeverdachte] . Als tegenprestatie voor het gebruik van die woning heeft [medeverdachte] alle voor die woning verschuldigde lasten voor zijn rekening genomen. Verder heeft [medeverdachte] verbouwingen aan de woning laten uitvoeren welke door hem zijn betaald. [42] Nu verdachte wist dat [medeverdachte] opbrengsten genoot met de handel in verdovende middelen, en niettemin de door hem betaalde woonlasten en verbouwingskosten accepteerde, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank zijn medewerking verleend aan het verhullen van de werkelijke herkomst van de daarvoor gebruikte geldbedragen.
Verdachte heeft vanaf 31 maart 2015 een personenauto, Mercedes Benz E350 Cabrio CDI Avantgarde, met het kenteken [kenteken 5] op zijn naam gehad. Deze auto is door [medeverdachte] in Amersfoort van een particulier gekocht voor €28.450,--. [43] [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [medeverdachte] deze auto heeft gekocht en betaald en dat laatstgenoemde feitelijk de beschikking over deze auto heeft gehad. De auto is op naam van verdachte gezet omdat de vader van [medeverdachte] al meerdere auto’s van [medeverdachte] op zijn naam had en verdachte meer inkomen had, aldus [medeverdachte 2] . [44]
Onder de gegeven omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte deze auto bewust op zijn naam heeft gezet om daarmee de werkelijke herkomst van het geld waarmee die auto door [medeverdachte] is aangekocht- de handel in verdovende middelen- te verhullen en te verhullen wie de rechthebbende van die auto is.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen ten aanzien van de geldbedragen die zijn gebruikt voor de lasten en de verbouwingen van de woning aan [adres] te [pleegplaats 1] en met betrekking tot de aankoop en het eigendom van genoemde Mercedes.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 september 2014 tot en met 18 september 2015 in Nederland en in België, tezamen en in vereniging met anderen, telkens om een feit
als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk afleveren, vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne,
voor te bereiden, telkens
- zich gelegenheid tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en
- vervoermiddelen voorhanden heeft gehad waarvan verdachte en/of zijn mededaders wisten dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten,
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen,
- afspraken gemaakt en ontmoetingen gehad om die cocaïne in ontvangst te nemen en betreffende de wijze waarop die cocaïne naar Nederland zou worden vervoerd en verder vervoerd,
een en ander heeft betrekking op:
- 22 kilo cocaïne en/of
- 66 kilo cocaïne;
2.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 november 2014 tot en met 30 april 2015, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk vanuit België binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht in de zin van artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een grote hoeveelheid cocaïne, te weten een partij van ongeveer 22 kilo en een partij van ongeveer 66 kilo, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I;
3.
hij in de periode van 1 september 2014 tot en met 18 september 2015 in Nederland, heeft
deelgenomen aan een organisatie die bestond uit [medeverdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [verdachte] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- de misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid en artikel 10a, eerste
lid van de Opiumwet en
- het handelen in strijd met artikel 420bis en artikel 420quater van het Wetboek van Strafrecht;
4.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 september 2014 tot en met 18 september 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, telkens
heeft
- van voorwerpen, te weten
- geldbedragen gebruikt voor betaling woonruimte, verbouwing woning, aankoop
auto
de werkelijke aard, de herkomst en de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en
- heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op de genoemde voorwerpen was en
- heeft verborgen en/of verhuld wie de genoemde voorwerpen voorhanden had,
terwijl verdachte wist en die mededader wisten, dat de genoemde voorwerpen -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden, door:
zich gelegenheid tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en
vervoermiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit,
meermalen gepleegd;
2. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd;
3. deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde en/of vijfde lid en/of artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet;
en
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
4. medeplegen van witwassen,
meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, gelet op ernst van de strafbare feiten, gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft hij verbeurdverklaring gevorderd van de onder verdachte conservatoir inbeslaggenomen voorwerpen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit om aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan hij reeds in voorlopige hechtenis heeft ondergaan, met daarnaast een (lange) voorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte kan bij een dergelijke strafoplegging zijn baan behouden en aan zijn hypothecaire verplichtingen blijven voldoen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten plegen te worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de LOVS oriëntatiepunten voor straftoemeting.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft ruim een jaar deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van een breed scala aan Opiumwetdelicten met betrekking tot harddrugs, waaronder invoer van cocaïne vanuit de Dominicaanse Republiek (via België) naar Nederland en voorbereidingshandelingen voor invoer van cocaïne. Daarnaast heeft verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan witwassen.
Het spreekt voor zich dat een organisatie met als doelstelling het plegen van misdrijven als hiervoor genoemd en de overige misdrijven een ernstige en ontoelaatbare ondermijning van de rechtsorde betekenen. Hiertegen dient dan ook hard te worden opgetreden. De rol van verdachte bij (de voorbereiding van) de import van de cocaïnetransporten was weliswaar beperkt, maar wel essentieel door telkens de containers met cocaïne per vrachtauto vanuit de haven van Antwerpen naar Nederland te vervoeren.
Het gaat hier om een professionele drugsorganisatie. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen en dat gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag bekostigen, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Van de handel in verdovende middelen is bovendien algemeen bekend dat dit steeds meer gepaard gaat met andere, ook zwaardere vormen van criminaliteit.
Witwassen leidt tot ontwrichting van het economische en financiële verkeer, omdat daarbij de (criminele) herkomst van gelden worden verhuld. Door de vermenging van illegaal geld met legale geldstromen worden de integriteit van het financieel en economisch bestel ernstig schade toegebracht.
Verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken en heeft kennelijk enkel gehandeld uit eigen financieel gewin.
Daarnaast heeft de rechtbank heeft gezien dat verdachte voor deze strafzaak geen relevante justitiële documentatie heeft.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met hetgeen hiervoor is overwogen en met het oog op een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank zal geen beslissing nemen over de onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, nu op deze voorwerpen conservatoir beslag is gelegd in het kader van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en de officier van justitie heeft aangegeven tegen verdachte een ontnemingsvordering te zullen dienen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47, 56, 57, 63, 140 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10, 10a en 11b van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

UITSPRAAK

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.

Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.M. Oostdam, voorzitter,
mr. H.H.A. Fransen en mr. R. Depping, rechters,
bijgestaan door J. Hoogeveen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 augustus 2017.

Voetnoten

1.PD [medeverdachte 2] , pag. 82 e.v.
2.Hoge Raad, 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1016
3.PD [medeverdachte 2] , pag. 100
4.PD [medeverdachte 2] , pag. 116 e.v.
5.PD [medeverdachte 2] , pag. 134 e.v.
6.PD [verdachte] , pag. 302
7.PD. [verdachte] , pag. 390-4 en 390-5
8.PD [medeverdachte 5] , pag. 60 t/m 70
9.PD [medeverdachte 6] , pag. 260-0 t/m 262-11
10.FDO, map 19, pag. 353 en 354
11.ZD 1, bijlage 2
12.PD [medeverdachte 2] , pag. 212, bijlage 4B
13.PD [medeverdachte 2] , pag. 214, bijlage 4D
14.PD [medeverdachte 2] , pag. 215, bijlage 4E
15.AH-382, map AH-14, pag. 4534-4577
16.PD. [verdachte] , pag.283, bijlage II
17.PD [medeverdachte 2] , pag. 213, bijlage 4C
18.PD [verdachte] , pap 292 en 293, bijlage I
19.PD [verdachte] , pap 294 en 295, bijlage II
20.PD [verdachte] , pap 296 en 297, bijlage III
21.PD [verdachte] , pap 298, bijlage IV
22.AH-178, map 11, pag. 3773-3798
23.PD [persoon 1] , pag. 178, bijlage
24.AH-366, map 13, pag. 4456 t/m 4481
25.PD [medeverdachte 2] , pag. 117
26.PD [verdachte] , pag. 312
27.ECLI:NL:HR:2015:3608 en ECLI:NL:HR:2016: 2018 en 2019
28.PD [verdachte] , pag. 279
29.PD [verdachte] , pag. 237
30.PD [verdachte] , pag. 278, 287, 291, 301 en 315
31.[persoon 4] op 5 december 2016; [persoon 5] op 12 december 2016
32.ZD 8, tabellen pag. 60-63
33.PD [medeverdachte 2] , pag 99-102 en 176-181
34.PD [medeverdachte 6] , pag 262-01 t/m 262-21
35.AH 196, map 12, pag. 4025-4027
36.PD [medeverdachte 2] , pag 194-195
37.ZD 8, pag. 148
38.PD [medeverdachte 2] , pag. 204
39.Hoge Raad, 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016, 2842
40.ZD 7, pag. 70
41.PD [medeverdachte 2] , pag. 413
42.ZD 7, pag. 37 t/m 40
43.PD [verdachte] , pag. 341 e.v. en ZD 7, pag. 75
44.PD [medeverdachte 2] , pag. 430