ECLI:NL:RBNNE:2017:2890

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2017
Publicatiedatum
31 juli 2017
Zaaknummer
18-830505-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing in vereniging van een tankstationmedewerker met toepassing van jeugdstrafrecht

Op 31 juli 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van afpersing in vereniging. De verdachte, geboren in 1996, heeft samen met een mededader op 6 november 2016 een medewerker van een Shell-tankstation in Groningen onder bedreiging van geweld gedwongen tot de afgifte van 310 euro. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader, gekleed in een cap en hoodie, de tankstationmedewerker met een machete hebben bedreigd en hem hebben gedwongen om geld af te geven. De verdachte heeft tijdens de zitting op 18 juli 2017 zijn betrokkenheid bij de feiten erkend.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 299 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. De rechtbank heeft besloten het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de leeftijd van de verdachte en zijn verminderd toerekeningsvatbare toestand, zoals vastgesteld in psychologische rapportages. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de spijtbetuigingen van de verdachte, en zijn eerdere niet-justitiële geschiedenis. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de jeugdreclassering en een verbod op het gebruik van verdovende middelen en alcohol.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging hebben genomen. De rechtbank heeft benadrukt dat dergelijke gewelddadige misdrijven niet alleen de slachtoffers, maar ook de maatschappij als geheel beïnvloeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830505-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 31 juli 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 juli 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. Drummen, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 november 2016, in de gemeente Groningen, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich
en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of
bedreiging met geweld een medewerker van tankstation Shell, genaamd [slachtoffer]
, heeft gedwongen tot de afgifte van 310 euro, althans een hoeveelheid
geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Shell,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
tezamen en in vereniging met zijn mededader, althans alleen,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader, een cap en/of een hoodie op/over
het hoofd droeg(en), een aan of nabij de Zonnelaan gelegen tankstation van de
Shell is/zijn binnengegaan, en/of (vervolgens) [slachtoffer] een machete/kapmes
heeft/hebben getoond en/of voorgehouden, en/of (vervolgens) [slachtoffer]
dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: "geld, geld, geld", althans
woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is met betrekking tot de bewijsvraag tot dezelfde conclusie gekomen als de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 juli 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 9 november 2016, opgenomen op pagina 14 e.v. van het dossier met nummer 2016316217 d.d. 23 februari 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] , mede namens Shell.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 6 november 2016, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld een medewerker van tankstation Shell, genaamd [slachtoffer] , heeft gedwongen tot de afgifte van 310 euro, toebehorende aan Shell, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader, een cap en/of een hoodie over het hoofd droeg(en), een aan de Zonnelaan gelegen tankstation van de Shell is/zijn binnengegaan, en vervolgens [slachtoffer] een machete/kapmes heeft/hebben getoond en voorgehouden, en vervolgens [slachtoffer] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: "geld, geld, geld".
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt berecht volgens het jeugdstrafrecht en ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en het voorwaardelijke deel zes maanden bedraagt, met een proeftijd van twee jaren. Aan de voorwaardelijke jeugddetentie moeten als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij en toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering en een drugs- en alcoholverbod, inclusief urinecontroles worden verbonden. Verder heeft de officier van justitie nog een onvoorwaardelijke werkstraf gevorderd voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen vervangende jeugddetentie indien verdachte deze werkstraf niet (naar behoren) verricht. De officier van justitie heeft bij zijn eis betrokken dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangegeven zich te kunnen verenigen met de eis van de officier van justitie. Zij heeft, naast de toepassing van het jeugdstrafrecht en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, tevens aandacht gevraagd voor het feit dat verdachte zichzelf bij de politie heeft gemeld, dat hij al enorm heeft geleden onder de reeds ondergane voorlopige hechtenis en dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander onder invloed van (soft)drugs schuldig gemaakt aan een roofoverval op (een medewerker van) een Shell-station. Verdachte en zijn mededader hebben de pompbediende onder bedreiging van een machete gedwongen tot afgifte van geld. Verdachte is daarbij puur van zijn eigen financieel gewin uitgegaan. Dit blijkt ook uit hetgeen hij daarover bij de politie heeft verklaard, namelijk dat hij had bedacht dat hij met het plegen van een overval het gemakkelijkst aan geld voor drugs kon komen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij op het moment van het plegen van het feit niet heeft stilgestaan bij de gevolgen die dergelijke gewelddadige misdrijven voor slachtoffers plegen te hebben. De ervaring leert dat zij vaak nog lang last hebben van angstgevoelens en een gevoel van onveiligheid ervaren, wat hun plezier in het leven vermindert. Ook veroorzaakt en versterkt zo’n feit in meer algemene zin gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
De rechtbank houdt er evenwel ook rekening mee dat verdachte enige tijd na het plegen van de roofoverval kennelijk toch gewetenswroeging heeft gekregen en zichzelf bij de politie heeft aangegeven. Ook de wijze waarop verdachte ter terechtzitting over het bewezenverklaarde heeft verklaard, neemt de rechtbank mee bij de strafbepaling. Verdachtes ter terechtzitting gedane spijtbetuigingen zijn oprecht overgekomen.
Daarnaast heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens genoemd uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van de met betrekking tot verdachte opgemaakte psychologische rapportage van P.J. Fransen d.d. 22 maart 2017, waaruit blijkt dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis in de vorm van ADHD, overwegend onoplettend type en een stoornis in cannabisgebruik, waardoor hij als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de meest recente informatie van de jeugdreclassering van Jeugdbescherming Noord van 12 juli 2017 , waarbij een klinische behandeling niet meer wordt geadviseerd omdat verdachte inmiddels al ruim zes maanden abstinent is van cannabisgebruik. Toezicht en begeleiding van de jeugdreclassering, waarmee verdachte goed contact heeft, is passend omdat verdachte op een laag sociaal emotioneel niveau functioneert, erg beïnvloedbaar is en moeite heeft om oorzaak en gevolg te overzien. De rechtbank heeft ook acht geslagen op de rapportage van VNN reclassering d.d. 29 mei 2017 en de mondelinge aanvulling/wijziging op de zitting, inhoudende dat een klinische behandeling niet meer aan de orde is.
Tenslotte dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of in het kader van het zogenoemde adolescentenstrafrecht (hierna: ASR) de toepassing van het jeugdstrafrecht aan de orde is. Ten tijde van het bewezenverklaarde feit was verdachte 20 jaar oud, zodat in beginsel het commune strafrecht dient te worden toegepast. Op grond van artikel 77c Sr kan de rechter adolescenten van 18 tot 23 jaar berechten op grond van het jeugdstrafrecht, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Zowel uit voormelde rapportage van de VNN reclassering als ook uit het psychologisch onderzoek komt naar voren dat verdachte niet leeftijdsadequaat functioneert en sociaal emotioneel niet volledig is uitgegroeid. Blijkens het rapport is verdachte een jonge man zonder stevige identiteit, waarbij ADHD en een ernstige verslaving aan softdrugs zijn vastgesteld. Gelet op het gebrek aan handelingsvaardigheden en de mogelijkheden tot pedagogische beïnvloeding heeft zowel de psycholoog als ook de reclassering geadviseerd om ten aanzien van verdachte het jeugdstrafrecht toe te passen en het toezicht door de jeugdreclassering uit te laten voeren.
De rechtbank zal gelet op voormeld advies en al hetgeen overigens uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken omtrent de ontwikkeling(sproblematiek) van verdachte het jeugdstrafrecht toepassen.
Gelet op al het voorgaande en gezien de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS die gelden voor jeugdigen, acht de rechtbank de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd, en door de raadsvrouw is beaamd, passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 77c, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
- een jeugddetentie voor de duur van 299 dagen.
Bepaalt dat van deze jeugddetentie
een gedeelte, groot 180 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
dat veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat veroordeelde zich gedurende en door de Jeugdbescherming Noord (jeugdreclassering) te Groningen, Leonard Springerlaan 13 (9727 KB) te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht.
dat veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik van verdovende middelen en alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloed- of urineonderzoek, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Draagt de jeugdreclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
- een taakstraf voor de duur van 120 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F. Gerding, voorzitter, mr. P.H.M. Smeets en
mr. P.H.M. Tapper-Wessels, rechters, bijgestaan door mr. K.A. de Groot, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 juli 2017.