ECLI:NL:RBNNE:2017:2833

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 juli 2017
Publicatiedatum
27 juli 2017
Zaaknummer
18-950001-17 ontn
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens onvoldoende bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 27 juli 2017 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor de handel in speed en cocaïne. De officier van justitie had gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde zou worden vastgesteld op een bedrag van € 18.810,00. Dit bedrag was gebaseerd op de aanname dat de veroordeelde gedurende een periode van 114 weken wekelijks 11 gram cocaïne had verkocht voor € 50,00 per gram, minus inkoopkosten van € 35,00 per gram.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel niet in redelijkheid kan worden vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen hoeveel harddrugs de veroordeelde daadwerkelijk had verkocht en welk bedrag hij daarmee had verdiend. De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel was uitsluitend gebaseerd op de aanname dat de veroordeelde het geld dat hij bij zijn aanhouding bij zich had, had verdiend met de handel in harddrugs, maar deze aanname was niet onderbouwd en werd bovendien betwist.

Daarom heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was om het gevorderde bedrag vast te stellen. De rechtbank heeft daarbij artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht toegepast, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/950001-17
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 27 juli 2017 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 28 maart 2017 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat op een bedrag van € 18.810,00 en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van dat bedrag ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/950001-17 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 13 juli 2017. De veroordeelde is verschenen, bijgestaan door R.J.H. van der Wal, advocaat te Hengelo.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. van der Burg.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 27 juli 2017 in de zaak met parketnummer 18/950001-17 veroordeeld ter zake van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Op grond van voormelde veroordeling kan aan verdachte de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dat verdachte door middel van of uit de baten van de bewezen verklaarde feiten en andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzing bestaan dat zij door verdachte zijn begaan, heeft genoten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit het bewezen verklaarde strafbare feit en wel tot een bedrag van
€ 18.810,00. De officier van justitie heeft dat bedrag gebaseerd op de aanname dat veroordeelde elke week 11 gram cocaïne heeft verkocht voor € 50,00 per gram, gedurende de bewezenverklaarde periode van 114 weken, verminderd met de kosten voor de inkoop van de cocaïne, te weten € 35,00 per gram cocaïne.
De raadsman van verdachte heeft gepleit om de ontnemingsvordering af te wijzen, nu verdachte geen wederrechtelijk voordeel heeft genoten.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank heeft bij voornoemd vonnis bewezen geacht dat veroordeelde in de periode van 14 december 2014 tot en met 13 januari 2017 in het clubhuis van [naam club] in Emmen heeft gehandeld in speed en cocaïne. Op basis van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting is niet komen vast te staan hoeveel harddrugs veroordeelde in die periode heeft verkocht en of hoeveel geld hij daarmee heeft verkregen. De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is uitsluitend gebaseerd op de aanname dat veroordeelde het geld dat hij bij zijn aanhouding bij zich had, te weten € 570,--, zou hebben verdiend met de handel in harddrugs op de clubavond de avond voor zijn aanhouding, welk bedrag is geëxtrapoleerd naar de 114 weken van de bewezenverklaarde periode. Elke verdere onderbouwing ontbreekt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van deze enkele aanname – die bovendien wordt betwist – het wederrechtelijk verkregen voordeel niet in redelijkheid worden vastgesteld. De vordering van de officier van justitie zal daarom worden afgewezen.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank:

Wijst de vordering van de officier van justitie af.

Deze uitspraak is gegeven door mr. C.M.M. Oostdam, voorzitter, mr. H.H.A. Fransen en
mr. J.M.N. Blom, rechters, bijgestaan door mr. W. Braaksma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 juli 2017.
Mr. Blom is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.