ECLI:NL:RBNNE:2017:2833
Rechtbank Noord-Nederland
- Op tegenspraak
- C.M.M. Oostdam
- H.H.A. Fransen
- J.M.N. Blom
- Rechtspraak.nl
Afwijzing ontnemingsvordering wegens onvoldoende bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 27 juli 2017 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor de handel in speed en cocaïne. De officier van justitie had gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde zou worden vastgesteld op een bedrag van € 18.810,00. Dit bedrag was gebaseerd op de aanname dat de veroordeelde gedurende een periode van 114 weken wekelijks 11 gram cocaïne had verkocht voor € 50,00 per gram, minus inkoopkosten van € 35,00 per gram.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel niet in redelijkheid kan worden vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen hoeveel harddrugs de veroordeelde daadwerkelijk had verkocht en welk bedrag hij daarmee had verdiend. De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel was uitsluitend gebaseerd op de aanname dat de veroordeelde het geld dat hij bij zijn aanhouding bij zich had, had verdiend met de handel in harddrugs, maar deze aanname was niet onderbouwd en werd bovendien betwist.
Daarom heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was om het gevorderde bedrag vast te stellen. De rechtbank heeft daarbij artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht toegepast, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.