Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in de eerste plaats betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat niet kan worden bewezen dat sprake is van aanmerkelijke schuld aan de zijde van verdachte. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd.
Verdachte is niet aanmerkelijk nalatig geweest in zijn verplichting om toe te zien op de veiligheid. Op het moment dat verdachte de panden in 1997 kocht, waren daarin al appartementen gevestigd en werden deze al verhuurd. Verdachte heeft deze verhuur voortgezet. Nadien heeft verdachte geen enkele verbouwing laten plaatsvinden. De vorige eigenaar heeft een bouwvergunning gekregen voor het realiseren van de appartementen. Verdachte nam aan en mocht ook aannemen dat de vorige eigenaar de regels in het kader van de verbouw had nageleefd, te meer omdat de vorige eigenaar gerechtsdeurwaarder was en wordt omschreven als een precieze man. Het pand zag er volgens verdachte zeer degelijk uit. Bovendien is hij voorafgaande aan de aankoop in 1997 met de toenmalige bouwinspecteur [naam bouwinspecteur] in het pand geweest en had deze geen opmerkingen over het gebouw. Toenmalig bouwinspecteur [naam bouwinspecteur] betwist dat hij met verdachte door het pand is geweest. Dit zou kunnen komen doordat hij de 70 inmiddels ver is gepasseerd en het gaat om een bezoek uit 1997. Het zou ook kunnen dat [naam bouwinspecteur] liever niet toegeeft dat de controle destijds niet deugdelijk is uitgevoerd. Het is 20 jaar na dato onmogelijk om aan te tonen dat [naam bouwinspecteur] wel degelijk de controle heeft uitgevoerd. Uit het bouwarchief van de gemeente kan niet worden opgemaakt of de verbouwingen tijdens of na de bouwactiviteiten zijn gecontroleerd op een juiste uitvoering. De Inspectie heeft uit gesprekken met medewerkers van de gemeente opgemaakt dat dit wel aannemelijk is, omdat dit door de jaren heen de gebruikelijke werkwijze is geweest van de gemeente Leeuwarden. Hieruit volgt dat verdachte niet anders kon dan ervan uitgaan dat het pand voldeed aan alle bouwkundige vereisten. Daar komt bij dat controle van deze vereisten bij bestaande bouw niet mogelijk is zonder het pand te ontmantelen en de muren en vloeren te strippen. Pas nadat het pand na de brand was gestript, is (onder meer) geconstateerd dat er niet brand- en rookwerende doorvoeringen aanwezig waren. Van de eigenaar van een monumentaal pand kan niet (ook niet voorafgaand aan de aankoop) worden verlangd dat hij zijn pand voor een deel afbreekt om te zien of achter de wanden wellicht gebreken zichtbaar zijn. Verdachte heeft dan ook alles gedaan wat redelijkerwijs van hem kon worden verwacht en verlangd.
De in de tenlastelegging vermelde omstandigheden dat een scheiding met een brandwerendheid van 60 minuten ontbrak en de aanwezige scheidingen geen weerstand tegen branddoorslag en/of brandoverslag hadden van 20 minuten hebben geen oorzakelijk verband met het overlijden van [slachtoffer] omdat in de panden aan [adres 3] en [adres 1] geen brand is geweest. Dit betekent dat deze omstandigheden voor het uiteindelijke gevolg niet relevant zijn geweest en dus niet kan worden bewezen dat [slachtoffer] door deze omstandigheden is overleden. Afgezien daarvan is niet te bewijzen dat verdachte aanmerkelijk nalatig is geweest door het niet aanwezig zijn van een brandwerende wand in de berging. De wand heeft er nooit gezeten en deze maakte ook geen onderdeel uit van de voorschriften verbonden aan de bouwvergunning van 1985, nu aannemelijk is dat de tekening waarop deze wand is aangegeven niet de definitieve tekening was.
Evenmin is te bewijzen dat verdachte aanmerkelijk nalatig is geweest ten aanzien van de vereiste weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag. Uit niets blijkt dat verdachte de verantwoordelijkheid droeg voor de muur tussen zijn pand aan [adres 3] en het pand aan [adres 4] . Daar komt bij dat de scheidingsconstructie volgens de Inspectie diverse openingen kent en dat die vooral ter plaatse van vroegere doorgangen slecht zijn dichtgezet. Dit moet zijn gebeurd in 1982, lang voordat verdachte het pand in eigendom kreeg en dit was voor hem volstrekt onzichtbaar. Ook een inspectie - hoe grondig ook - zou dergelijke tekortkomingen niet hebben kunnen achterhalen. Hetzelfde geldt voor de aanwezigheid van de schacht. Verdachte kende deze schacht niet en had deze kennis alleen kunnen krijgen door het gebouw te strippen. Ook op de tekeningen was deze schacht niet zichtbaar. Voor wat betreft de openingen boven de plafondconstructie geldt dat deze constructie kennelijk conform de vergunningsvereisten is geweest, aangezien het bouwplan is goedgekeurd, er een controle heeft plaatsgevonden en er ook nadien meerdere controles zijn geweest waarbij nooit enige opmerking is gemaakt over mogelijke ondeugdelijkheden.
Ook kan niet worden bewezen dat verdachte aanmerkelijk nalatig geweest ten aanzien van de weerstand tegen rookdoorgang. Hierbij geldt hetzelfde als hiervoor is opgemerkt over de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag. Verdachte wist niet dat de scheidingen niet de vereiste WTRD hadden en hij kon dat ook niet weten. Daarnaast geldt dat het niet zo hoeft te zijn dat de WTRD van de horizontale scheiding tussen de begane grond en de eerste verdieping van [adres 1] ervoor heeft gezorgd dat de rook zich snel heeft verspreid. De rook is in de diverse ruimtes terecht gekomen via wegen die buiten de machtssfeer van verdachte liggen. Het kan niet anders dan dat de brand- en rookwering in de andere panden vanaf [adres 5] niet aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 hebben voldaan. Voorts blijkt uit luchtfoto's en filmopnames dat het dakraam van [adres 3] open stond, waardoor het denkbaar is dat een groot deel van de rook via het dakraam naar binnen is gekomen. Tijdens de brand zijn de ramen van de kapsalon kapotgeslagen, waardoor het goed denkbaar is dat vanaf de openbare weg via deze route extra hoeveelheden rook naar binnen zijn gekomen.
Daarnaast speelt ook de voorzienbaarheid van de gevolgen een belangrijke rol in het kader van de vraag of sprake is van aanmerkelijke schuld. Verdachte heeft het overlijden van [slachtoffer] niet kunnen voorzien. Verdachte was onbekend met de gevaren, omdat hij ervan uit mocht gaan dat de panden aan alle vereisten voldeden. Verder geldt dat ook externe factoren een rol kunnen spelen bij de culpa. Ook indien wordt geoordeeld dat verdachte nalatig is geweest, kan de rechtbank er niet omheen dat deze nalatigheid is beïnvloed door de vorige eigenaar die een bouwvergunning had terwijl er nadien niets is veranderd. Daarnaast zijn de bouwers die mogelijk in strijd met bouwvoorschriften hebben gebouwd, van invloed geweest, evenals de kennelijke nalatigheden in de bouw van de panden aan [adres 5] en [adres 4] . Hieruit volgt dat een eventuele fout van verdachte niet aanmerkelijk is geweest.
In de tweede plaats heeft de raadsman betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat niet kan worden bewezen dat er een causaal verband is tussen de dood van [slachtoffer] en het ten laste gelegde nalaten van verdachte. Volgens de verdediging zijn de nalatigheden in de bouwconstructie in de panden van verdachte niet van overwegende invloed geweest op het overlijden en hebben andere omstandigheden en factoren in zo zwaarwegende mate bijgedragen aan het overlijden van [slachtoffer] dat dit gevolg in redelijkheid niet kan worden toegerekend aan het handelen of nalaten van verdachte.