ECLI:NL:RBNNE:2017:2676

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2017
Publicatiedatum
19 juli 2017
Zaaknummer
18.820352-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling ter zake van drugsdelicten en gewoontewitwassen met ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

De Rechtbank Noord-Nederland heeft op 13 juli 2017 uitspraak gedaan in de zaak tegen [veroordeelde], die eerder op 17 oktober 2016 was veroordeeld voor meerdere drugsdelicten en gewoontewitwassen. De rechtbank legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 169.297,75 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag is vastgesteld aan de hand van de methode van kasopstelling, waarbij de rechtbank de uitgaven en ontvangsten van de veroordeelde heeft geanalyseerd. De officier van justitie had eerder een vordering ingediend om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op € 176.525,58, maar de rechtbank heeft dit bedrag verlaagd na beoordeling van de bewijsstukken en het verweer van de raadsman.

Tijdens de behandeling op 15 juni 2017 zijn de officier van justitie en de raadsman van de veroordeelde gehoord. De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op verschillende bewijsmiddelen, waaronder rapporten en proces-verbaal van verhoor. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen uit de gepleegde strafbare feiten en heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen. De rechtbank heeft het draagkrachtverweer van de raadsman verworpen, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat de veroordeelde in de toekomst niet kan betalen.

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en komt tot de conclusie dat het bedrag van € 169.297,75 moet worden betaald aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820352-15
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 13 juli 2017 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] te Groningen,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 14 september 2016 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 176.525,58 ter ontneming van het uit de zaak met parketnummer 18/820352-15 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering, de conclusie van eis, de conclusie van antwoord, het strafdossier met bovenvermeld parketnummer en van de overige op de strafzaak betrekking hebbende stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 15 juni 2017, waarbij zijn gehoord de officier van justitie en de raadsman van veroordeelde, mr. B. Hartman.

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
1. Een geschrift, zijnde een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
d.d. 15 december 2015 met bijlagen, opgenomen in map 5 van het dossier met nummer NN2R015074-HELA d.d. 22 december 2015 en opgemaakt door een buitengewoon opsporingsambtenaar, werkzaam als vakspecialist bij de divisie rechercheondersteuning, team financiële opsporing bij Politie Noord-Nederland.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van Recherche Samenwerkings Team Bonaire d.d. 16 februari 2016, los gevoegd bij voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [moeder veroordeelde] :
In 2012 heb ik een auto - een zwarte VW Golf met kenteken [kentekennummer] - op mijn naam gesteld, want ik zou ook de verzekering blijven betalen. Ik zou daar weer een vergoeding van
krijgen van [veroordeelde] . Mijn vermogen is nul. Ik kan nu niet sparen. Dat heb ik in Nederland ook niet gedaan. Ik moet nog ongeveer $ 15.000 aan schuld afbetalen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 2 november 2015, opgenomen op pagina 651 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Ik zag in het registratiesysteem van de RDW dat de Volkswagen Golf kleur zwart voorzien van het kenteken [kentekennummer] de volgende RDW historie met betrekking tot deze auto:
Historische kentekenhouders
Begindatum Einddatum Persoon
31-10-2012 02-02-2015 [kentekenhouder 1]
21-12-2011 31-10-2012 [moeder veroordeelde]
21-12-2011 21-12-2011 [kentekenhouder 2]
03-02-2009 21-12-2011 [kentekenhouder 3]
Uit deze RDW historie blijkt dat de moeder van [veroordeelde] de auto op naam heeft gehad van 21-12-2011 t/m 31-10-2012. Daarvoor heeft de auto een dag op naam gestaan van [kentekenhouder 2] . Uit een proces-verbaal van bevindingen blijkt dat [kentekenhouder 2] een bekende is van verdachte [veroordeelde] . Verder blijft uit een proces-verbaal van bevindingen dat deze Volkswagen Golf is verkocht aan [kentekenhouder 1] via het bedrijf [bedrijfsnaam] uit Assen. [bedrijfsnaam] is dan de bemiddelende partij tussen de verkoper en [kentekenhouder 1] . De medewerker van [bedrijfsnaam] verklaarde dat hij zich van de verkopende partij kon herinneren dat het een donkere tengere man/jongen was. Hij had tevens nog telefoonnummers van deze man/ jongen, waaronder het telefoonnummer [telefoonnummer] . Uit eerdere informatie bleek dat een medewerker van [bedrijfsnaam 2] Assen had verklaard dat als hij contact zocht met [veroordeelde] dat hij dan drie telefoonnummers belde, waaronder [telefoonnummer] .
Ik heb telefonisch contact gezocht met de eigenaar voor [kentekenhouder 2] , de heer Ritsema . Ik heb hem gevraagd wie de auto van hem gekocht heeft. Ik hoorde van de heer Ritsema het volgende: "Ik weet nog dat ik deze auto heb verkocht aan een getinte dunne jongeman. Hij was toen ongeveer 20 jaar oud. Deze jongeman heeft mij € 15.000,- contant betaald voor deze Volkswagen Golf."

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 17 oktober 2016 in de zaak met parketnummer 18/820352-15 veroordeeld ter zake:
1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, en opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, alsmede
2. medeplegen van gewoontewitwassen.
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van die door hem gepleegde strafbare feiten.
Het rapport van 15 december 2015 is gebaseerd op de periode van 1 januari 2011 tot en met 12 oktober 2015. In dit rapport is het volgende overzicht opgenomen van de uitgaven en ontvangsten van veroordeelde:
Ontvangsten Uitgaven
Contante uitgaven huurauto's € 86.105,96
Bankrekening [veroordeelde] € 1.840,00 € 1.212,73
Betalingen voor [veroordeelde] € 7.227,83
Betalingen GWK € 4.558,28
Overige contante uitgaven € 18.350,00 € 72.706,06
Bankieren [veroordeelde] bij [naam] € 6.442,65
Uitgave voorhanden drugs € 13.249,86
Prepaid debetcard € 1.260,00
Totaal € 20.190,00 € 192.763,37
Op basis van dit overzicht komt men tot de volgende opstelling:
Beginsaldo contant geld € 0,00
+/+ Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen € 20.190,00
-/- Eindsaldo contant geld
€ 3.952,21
Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 16.237,79
-/- Werkelijk contante uitgaven inclusief bankstortingen
€ 192.763,37
Verschil (wederrechtelijk verkregen voordeel) € 176.525,58
De raadsman heeft bij conclusie van antwoord gesteld dat de volgende bedragen in mindering dienen te worden gebracht:
- € 86.105,96, zijnde kosten die veroordeelde ten behoeve van zijn inkomsten heeft gemaakt;
- € 7.227,83 ( dan wel € 4.714,83), zijnde de betalingen die anderen voor veroordeelde hebben verricht;
- € 15.000,00, zijnde het aanschafbedrag van de VW Golf met kenteken [kentekennummer] ;
- € 2.710,60, wat de helft is van de waarde van de aangetroffen verdovende middelen op de [adres] , nu er sprake is van tenminste één medepleger.
De rechtbank berekent, evenals de officier van justitie, het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormelde strafbare feiten wordt geschat, aan de hand van de methode van kasopstelling. Daarbij gaat het om een abstracte methode van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij (kort gezegd) het patroon van inkomsten en uitgaven voor de berekening van het voordeel tot uitgangspunt wordt genomen. Daartoe wordt eerst het beginsaldo, de omvang van de liquide middelen bij aanvang van de onderzoeksperiode, vastgesteld. Vervolgens wordt, rekening houdend met het begin- en eindsaldo, het verschil tussen de uitgaven en de legale ontvangsten berekend. Het negatieve verschil tussen uitgaven en ontvangsten kan worden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel. Toepassing van een dergelijke methode is in beginsel toelaatbaar, mits
a. het gaat om een beredeneerde kasopstelling die is gebaseerd op wettige bewijsmiddelen alsmede
b. de betrokkene de gelegenheid is geboden om - zo nodig door bescheiden gestaafd - tegenover de rechter aannemelijk te maken dat en waarom de door middel van die methode vastgestelde onverklaarde ontvangsten niet of niet geheel hun oorsprong vinden in feiten als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht dan wel anderszins niet kunnen gelden als voordeel in de zin van die bepaling (ECLI:NL:HR:2014:2843).
Er is door de verdediging geen verweer gevoerd tegen de methode van kasopstelling. Daarnaast heeft veroordeelde op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat het bedrag van € 86.105,96, welk bedrag volgens de raadsman in mindering dient te worden gebracht, uitgaven betreft uit een legale bron van inkomsten. Er is daarom geen aanleiding om dit bedrag in mindering te brengen.
Ook de bedragen van € 15.000,00 en € 2.710,60 zullen niet in mindering worden gebracht. De rechtbank heeft in haar vonnis van 17 oktober 2016 reeds overwogen dat zij aannemelijk acht dat verdachte (en niet zijn moeder) bedoelde VW Golf heeft gekocht en contant heeft afgerekend. Ten aanzien van de aangetroffen drugs op het adres [adres] heeft de rechtbank weliswaar bewezen verklaard dat sprake was van medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van deze drugs, maar de rechtbank heeft tevens overwogen dat zij niet aannemelijk acht dat deze drugs van een ander waren dan van verdachte.
De rechtbank ziet wel aanleiding om een bedrag van € 7.227,83 in mindering te brengen, nu niet kan worden vastgesteld dat veroordeelde deze betalingen (aan incassobureaus en het CJIB) heeft verricht.
Eén en ander levert de volgende berekening op:
Beginsaldo contant geld € 0,00
+/+ Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen € 20.190,00
-/- Eindsaldo contant geld
€ 3.952,21
Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 16.237,79
-/- Werkelijk contante uitgaven inclusief bankstortingen
€ 185.535,54
Verschil (wederrechtelijk verkregen voordeel) € 169.297,75
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat veroordeelde € 169.297,75 voordeel heeft genoten.
Ter terechtzitting van 15 juni 2017 heeft de raadsman de rechtbank - aanvullend - verzocht het vast te stellen bedrag te matigen, gelet op het feit dat veroordeelde moet rondkomen van een uitkering.
Op de voet van het bepaalde in artikel 577b van het Wetboek van Strafvordering komt de draagkracht in beginsel eerst in de executiefase aan de orde. Uitsluitend in die gevallen waarin vooraf al vaststaat dat veroordeelde ook in de toekomst in het geheel niet zal kunnen betalen, kan de rechter gebruik maken van zijn matigingsbevoegdheid. Nu niet aannemelijk is geworden dat ten aanzien van veroordeelde sprake is van een dergelijke situatie, verwerpt de rechtbank het gevoerde, niet concreet onderbouwde, draagkrachtverweer.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 169.297,75.
Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 169.297,75 (zegge: honderdnegenenzestigduizend tweehonderd zevenennegentig euro en vijfenzeventig eurocent) aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. M. Haisma en
mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 juli 2017.