Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 5 ten laste gelegde nu hij dit feit niet wettig en overtuigend bewezen acht. Voor de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft hij veroordeling gevorderd nu hij van mening is dat voor deze feiten voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten nu sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte bij de politie heeft aangegeven dat hij de persoon is die te zien is op de zogenoemde video-still uit het dossier. Op de video-still staat hij bij de liftdeuren. Op de ter terechtzitting getoonde beelden van de wasmachineruimte is een persoon van bovenaf te zien, maar onduidelijk is of dit verdachte is. Ook de handelingen die de persoon uitvoert zijn onduidelijk. Voorts is de datum die in de hoek op de camerabeelden is te zien niet de door aangever genoemde en ten laste gelegde datum
7 november 2016, maar 5 november 2016 en, naar mate de tijd verstrijkt, 6 november 2016. In de tussentijd kunnen meerdere mensen in de wasmachineruimte zijn geweest die de geldautomaten hebben leeggehaald, zodat naar de mening van de raadsman het feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat de persoon die op de ter terechtzitting getoonde videobeelden is te zien niet te herkennen is als verdachte. Bovendien heeft de aangever verklaard dat de persoon in de winkel aan de linkerzijde in zijn nek een tatoeage had. Dat komt niet overeen met verdachte. Er is geen overtuigend bewijs dat verdachte deze diefstal heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat aangeefster heeft ontdekt dat haar telefoon weg is, nadat verdachte haar woning heeft verlaten. Verdachte heeft ontkend dat hij de telefoon heeft gestolen. Op grond van de bewijsmiddelen kan niet worden uitgesloten dat een andere persoon de telefoon heeft weggenomen of dat aangeefster deze is kwijtgeraakt.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman aangevoerd dat er weliswaar DNA-sporen van verdachte in de woning zijn aangetroffen, maar dat hieruit niet zonder meer volgt dat verdachte degene is geweest die deze sporen in de woning heeft achtergelaten. Het is mogelijk dat een ander bloed van verdachte heeft meegenomen en in de woning van aangever heeft achtergelaten.
Feiten 3 en 5
De rechtbank acht het onder 3 en 5 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3 overweegt de rechtbank hierbij dat uit de omstandigheid dat, zoals uit de aangifte naar voren komt, aangeefster haar telefoon miste nadat verdachte haar woning had verlaten, niet zonder meer de conclusie kan volgen dat verdachte deze heeft weggenomen.
Feit 1
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 november 2016, opgenomen op pagina 46 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017052610/2016314758 d.d. 1 maart 2017, inhoudende als verklaring van
[slachtoffer 5] :
Ik ben eigenaar/beheerder van de studentenflat aan de [straatnaam] te Groningen. Vanmorgen, maandag 7 november 2016 omstreeks 06.45 uur, wilde ik de geldautomaten op de wasmachines legen. Ik zag echter dat drie automaten waren opengebroken en dat de geldcassettes waren weggenomen. Ik denk dat in totaal ongeveer 600 à 700 euro is weggenomen. De centrale toegang en de ruimte waar de wasmachines staan, staan onder cameratoezicht.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 2 februari 2017, opgenomen op pagina 21 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
V: Op 7 november 2016 werd er een aantal wasautomaten opengebroken in een
studentenflat in Groningen.
O: Verdachte wordt een fotoprint getoond afkomstig van de beelden van de ruimte van
de wasmachines.
V: Ja dat ben ik.
3. De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op de terechtzitting van 29 juni 2017, voor zover van belang inhoudende:
Op het als eerste ter terechtzitting getoonde videofragment (eindigend met nummer 3414.mp4) ziet de rechtbank een man met Aziatische gezichtskenmerken. Hij draagt donkere kleding en een pet met een witte afdruk en een witte bovenklep. De rechtbank ziet dat de man vanuit de lift gezien rechts afslaat. Dit is volgens het tijdstip weergegeven op de camerabeelden op 5/11/2016 om 23.52 uur. Op het als tweede ter terechtzitting getoonde videofragment (eindigend met nummer 5025.mp4) ziet de rechtbank van bovenaf een ruimte met daarin wasmachines. Volgens het tijdstip weergegeven op de camerabeelden komt op 11/5/2016 om 23.53 uur een man deze ruimte inlopen met donkere kleding en een pet op. De rechtbank constateert dat sprake is van een gelijkenis met de man die te zien is in het eerste videofragment. De rechtbank ziet dat de man langere tijd stilstaat bij een wasmachine en handelingen uitvoert. Hij heeft daarbij een voorwerp in zijn hand. Op een gegeven moment loopt de datum weergegeven op de camerabeelden door naar 11/6/2016. Voorts stelt de rechtbank vast dat op het eerste videofragment te zien is dat aan de linkerzijde een rode bank staat. Op het tweede videofragment is te zien dat links een rode bank staat.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de persoon is die te zien is op de video-still genomen van het videofragment bij de liftdeuren. Ter terechtzitting is dit videofragment en het videofragment van de ruimte waar de wasmachines staan getoond. De rechtbank stelt vast dat verdachte volgens de tijdsweergave van het eerste videofragment op 5/11/2016 om 23.52 uur vanuit de lift rechtsaf is geslagen. De rechtbank constateert dat de rode bank welke te zien is op de achtergrond in dit eerste videofragment ook te zien is aan de linkerzijde op het tweede videofragment. De rechtbank stelt vast dat verdachte door rechtsaf te slaan in de richting van de wasmachineruimte is gelopen. Op het tweede videofragment is een man te zien die volgens de rechtbank, gelet op zijn donkere kleding en pet, een gelijkenis vertoont met de man die te zien is op het eerste videofragment. Mede gelet op het tijdstip van binnenkomst, te weten 11/5/2016 om 23.53 uur, dat kort volgt op het tijdstip dat verdachte uit de lift is vertrokken, gaat de rechtbank ervan uit dat de man op het tweede videofragment bij de wasmachines eveneens verdachte is. Hierbij merkt de rechtbank op dat de tijdsaanduiding tussen beide videofragmenten kennelijk verschilt in die zin dat bij het eerste videofragment de volgorde dag-maand-jaar is en bij het tweede videofragment maand-dag-jaar, gezien het feit dat in het tweede videofragment na middernacht de datum van 11/5/2016 doorloopt naar 11/6/2016. Op het tweede videofragment is te zien dat verdachte langere tijd met een voorwerp in zijn hand handelingen uitvoert bij een wasmachine. Nu dit geen gebruikelijke handelingen zijn die uitgevoerd worden bij een wasmachine en er blijkens de aangifte van Vegter geldautomaten behorende bij de wasmachines zijn opengebroken, kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte zich aan de onder 1 ten laste gelegde diefstal met verbreking schuldig heeft gemaakt.
De rechtbank overweegt verder dat aangever er kennelijk vanuit is gegaan dat de pleegdatum
7 november 2016 is geweest, nu hij die ochtend de diefstal heeft ontdekt. Dit sluit echter niet uit dat de diefstal in de nacht van 5 op 6 november 2016 is gepleegd, zoals uit de camerabeelden blijkt. Bewezen verklaard wordt dan ook dat verdachte het feit omstreeks
7 november 2016 heeft gepleegd.
Feit 2
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 15 november 2016, opgenomen op pagina 49 e.v. van voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op vrijdag 11 november 2016, omstreeks 16.15 uur was ik werkzaam in de [naam bedrijf]
gevestigd aan de [straatnaam] te Groningen. Ik
ontdekte rond deze tijd dat ik een plateau met ringen kwijt was. Ik heb toen de beveiliging gebeld en heb samen met hem de gemaakte beveiligingsbeelden bekeken. Op deze beelden is te zien dat er op vrijdag 11 november 2016, omstreeks 14.40 uur, een persoon in de zaak verschijnt. Ik zag op de beelden dat de dader zich langere tijd in de winkel ophoudt en op een gegeven moment over de vitrine heen buigt. Ik zag op de beelden dat de dader op dat moment het plateau met ringen pakt en onder zijn jas stopt. Ik zag op de beelden dat de man daarna de zaak uitloopt. Ik kan de dader als volgt omschrijven: Blank, 180 cm, normaal postuur, rond de 20 jaar, tatoeage in zijn nek, zwarte pet met witte letters, verder in het zwart gekleed.
2. De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op de terechtzitting van 29 juni 2017, voor zover van belang inhoudende:
Op de beelden getoond ter terechtzitting (eindigend met nummer 5325.mp4) ziet de rechtbank een man in donkere kleding en een pet met witte letters, die de winkel binnenkomt. Gelet op de stand van de ogen, breedte van de neus en vorm van het gezicht stelt de rechtbank vast dat sprake is van een sterke gelijkenis tussen de man op de beelden en verdachte ter terechtzitting aanwezig. Op het moment dat de man voor de toonbank staat is te zien dat hij links geen tatoeage in zijn nek heeft. Na ongeveer negen minuten is te zien dat de man achter een vaas met bloemen staat en een lichtkleurig voorwerp onder zijn jas stopt. Hij herschikt zijn jas en loopt weg. Voorts heeft de rechtbank ter terechtzitting waargenomen dat verdachte een tatoeage heeft laten zien die zich aan de rechterzijde van zijn nek bevindt.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank heeft de beelden van de juwelierszaak ter terechtzitting bekeken en heeft daarbij vastgesteld dat de man op de beelden sterke gelijkenis vertoont met verdachte. Aangever heeft bij het geven van het signalement van de man verklaard dat deze man links een tatoeage in zijn nek heeft. De rechtbank heeft op de beelden waargenomen dat bij de man aan de linkerzijde van zijn nek geen tatoeage zichtbaar is. Gelet daarop begrijpt de rechtbank de verklaring van aangever over de tatoeage dan ook zo, dat de tatoeage vanuit het perspectief van aangever links in de nek zichtbaar was, zodat deze aldus aan de rechterzijde zat. Ter terechtzitting heeft verdachte de rechtbank laten zien dat hij rechts in zijn nek een tatoeage heeft. Gelet op de door de rechtbank geconstateerde sterke gelijkenis en de door de aangever waargenomen tatoeage is de rechtbank van oordeel dat de man op de videobeelden verdachte betreft. De rechtbank heeft voorts waargenomen dat verdachte een lichtkleurig voorwerp, welke door aangever is aangeduid als het plateau met ringen, onder zijn jas stopt en vervolgens wegloopt. De rechtbank is van oordeel dat op grond van voornoemde bewijsmiddelen de onder 2 ten laste gelegde diefstal wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Feit 4
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 december 2016, opgenomen op pagina 75 e.v. van het voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3] :
Op woensdag 23 november 2016, omstreeks 07.00 uur, heb ik samen met mijn partner onze
woning aan de [straatnaam] te Groningen verlaten. Toen ik op woensdag 23 november 2016, omstreeks 18.30 uur, terugkwam bij mijn woning zag ik vrijwel direct dat de schuifpui was ingegooid met een grote steen, welke in de woonkamer lag. Tevens zag ik dat het glas van de schuifpui in de woonkamer lag. Ook zag ik diverse bloeddruppels in de woonkamer en keuken liggen, welke niet van mij afkomstig zijn. Tevens zag ik dat er bloed zat op een deurklink van de kamerdeur richting de hal. Vervolgens ben ik naar boven gelopen en zag ik dat er diverse lades openstonden in de slaapkamers. Ook hier lagen verschillende druppels bloed. Voor zover ik kan zien is er alleen contant geld weggenomen. Het gaat om 100 euro.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van sporenonderzoek d.d.
28 november 2016, opgenomen op pagina 78 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Ik zag dat aan de binnenzijde van de schuifpui in de ruit een groot gat zat. Ik zag dat er deuken in het parket en op het deurtje van een keukenkastje zaten. Het is aannemelijk dat de dader met kracht de zwerfkei door de ruit heeft gegooid, ten gevolge waarvan een groot gat in de ruit en schade aan het parket en het keukenkastje is ontstaan. Ik zag dat op het parket in de keuken en de woonkamer diverse bloeddruppels lagen. Een bloeddruppel in het midden van de woonkamer ter hoogte van de haldeur en het bloedveegspoor op de eerste verdieping werden door mij op de voorgeschreven wijze bemonsterd en veiliggesteld respectievelijk onder SIN AAJP5917NL en SIN AAJP5918NL.
3. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (hierna: NFI), zaaknummer 2016.12.20098, d.d. 28 december 2016 opgemaakt door ing. S. Redeker, op de door haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 80 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als haar verklaring:
Resultaten, interpretatie en conclusie van het vergelijkend DNA-onderzoek:
SIN AAJP5917NL#01 Bloed:
DNA-profiel van een man; celmateriaal kan afkomstig zijn van [verdachte] ; matchkans: kleiner dan één op één miljard
SIN AAJP5918NL#01 Bloed:
DNA-profiel van een man; celmateriaal kan afkomstig zijn van [verdachte] ;
matchkans: kleiner dan één op één miljard
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Uit de aangifte en het sporenonderzoek volgt dat bij de woning van aangever een glazen schuifpui is ingegooid met een steen en dat er bloeddruppels zijn aangetroffen op diverse plaatsen in de woning. Na onderzoek van het NFI is gebleken dat met een matchkans van kleiner dan één op één miljard het bloed afkomstig kan zijn van verdachte. De rechtbank acht het onaannemelijk dat, zoals door de verdediging zonder nadere onderbouwing is aangevoerd, een ander bloed van verdachte in de woning van aangever heeft achtergelaten. Gelet op het feit dat de dader van de inbraak door de ingegooide ruit van de schuifpui is binnengekomen, zijn de in de woning aangetroffen bloedsporen naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als dadersporen. De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.