Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.[eiser sub 1] ,
[eiser sub 2],
[eiser sub 3],
[eiser sub 4],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 1 februari 2017;
- de akte wijziging van eis van [eiser] c.s. van 24 maart 2017 met producties;
2.De feiten
3.Het geschil
€ 1.824,60 te betalen en Bargermeer te veroordelen in de proceskosten.
Met betrekking tot de bekrachtiging van de besluiten door de ALV heeft [eiser] c.s. gesteld dat tijdens de ALV van 3 maart 2016 begunstigers (door [eiser] c.s. donateurs genoemd) hebben meegestemd over het royement van [eiser] c.s. Donateurs hebben echter geen stemrecht. De wijziging in het huishoudelijk reglement van oktober 2012, op grond waarvan donateurs werden gelijkgesteld aan gewone leden, is niet doorgevoerd met in achtneming van dezelfde regels als voor een statutenwijziging is bepaald. Daarom is de stemming van 3 maart 2016 nietig, dan wel vernietigbaar, aldus [eiser] c.s.
Met betrekking tot de bekrachtiging van de besluiten door de ALV heeft Bargermeer aangevoerd dat noch [eiser] c.s. zelf, noch haar toenmalige raadsman, die tijdens de stemming van 3 maart 2016 aanwezig was, bezwaar heeft gemaakt tegen de gang van zaken tijdens de ALV.
4.De beoordeling
Artikel 7 lid 4 van de statuten bepaalt dat ontzetting uit het lidmaatschap kan worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging handelt of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. Het bestuur moet aan het betrokken lid opgave doen van de reden(en) van ontzetting uit het lidmaatschap. Artikel 14 van het huishoudelijk reglement bevat een afwijkende bepaling met betrekking tot het royement van een lid. Nu bij afwijkingen tussen de statuten en het huishoudelijk reglement de statuten voorrang hebben (Asser/Rensen 2-III 2012/42), beoordeelt de rechtbank de besluiten uitsluitend aan de hand van artikel 7 lid 4 van de statuten.
Het bestuur heeft [eiser sub 2] ontzet uit het lidmaatschap in verband met het feit dat hij op 17 december 2015 de voorzitter van het bestuur had bedreigd. Hoewel na dit gesprek nog een gesprek heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van de wijkagent heeft het bestuur [eiser sub 2] geroyeerd. Ook in deze brief motiveert het bestuur dit niet met een beroep op artikel 7 lid 4 van de statuten.
Bovendien is onweersproken gebleven dat [eiser] c.s. geen enkele waarschuwing heeft gekregen voorafgaand aan het inzetten van het zware middel van ontzetting uit het lidmaatschap.
De rechtbank is op grond van de hierboven vermelde omstandigheden van oordeel dat de wijze waarop [eiser] c.s. uit het lidmaatschap is ontzet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 BW. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat de besluiten van 15 en 17 december 2015 vernietigbaar zijn op grond van artikel 2:15 BW en zij zal daarom deze besluiten vernietigen (artikel 3:49 BW).
Ten eerste heeft Bargermeer haar standpunt dat het februari-2000-besluit ter vergadering is genomen, niet nader onderbouwd, bijvoorbeeld met notulen van de desbetreffende vergadering, zodat dit niet vast staat. Bovendien beoogt artikel 13 niet het bepaalde omtrent statutenwijzigingen te omzeilen. De statuten bepalen dat begunstigers geen stemrecht hebben. Voor hetgeen het februari-2000-besluit en de aanvulling beogen (begunstigers gelijkstellen aan gewone leden) is op grond van artikel 15 van de statuten en - voor zover het huishoudelijk reglement betrokken is, ook artikel 16 van het huishoudelijk reglement - een statutenwijziging nodig.
Op grond van de hierboven weergegeven bepalingen van de statuten kan niet anders worden geconcludeerd dan dat het februari-2000-besluit en de aanvulling niet tot gevolg hebben dat begunstigers gelijkgesteld zijn aan leden. Hiervoor was een statutenwijziging noodzakelijk. Nu een dergelijke wijziging niet heeft plaatsgevonden, hadden de begunstigers tijdens de ALV van 3 maart 2016 geen stemrecht en is de bekrachtiging van de (vernietigde) besluiten van het bestuur van 15 en 17 december 2015 tot stand gekomen in strijd met de statuten van Bargermeer. Als de rechtbank de besluiten niet reeds zou vernietigen (wat zij, zoals blijkt uit rechtsoverweging 4.4 wel zal doen), zou zij de bekrachtiging van de besluiten nietig verklaren op grond van artikel 2:14 BW.
€ 904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)