ECLI:NL:RBNNE:2017:2424

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2017
Publicatiedatum
4 juli 2017
Zaaknummer
18/830247-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag met een mes in de zij steken, verwerping beroep op noodweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 juli 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 30 juni 2016 in Delfzijl het slachtoffer met een mes in de linkerzij gestoken, waardoor het slachtoffer ernstig letsel opliep, waaronder een klaplong en een geperforeerde dunne darm. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood, aangezien het steken met een mes in een vitale zone een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebrengt. Het beroep van de verdachte op noodweer werd verworpen, omdat de rechtbank oordeelde dat de verdachte de confrontatie had opgezocht in plaats van zich te verdedigen tegen een aanval. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden. Daarnaast werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte deze voorwaarde had geschonden. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de recidive van de verdachte meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830247-16
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/177478-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 juli 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in P.I. Zwolle te Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 juni 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. I.A. Groenendijk, advocaat te
's-Gravenhage.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.L. van den Broek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 juni 2016, in de gemeente Delfzijl, ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven
te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of
puntig voorwerp, in de (linker)flank/zij, althans in het (boven)lichaam, heeft
gestoken en/of geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 30 juni 2016, in de gemeente Delfzijl,
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in de
(linker)flank van het lichaam met blijvend litteken en/of een klaplong, heeft
toegebracht door met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of
puntig voorwerp, in de (linker)flank/zij, althans in het (boven)lichaam, te
steken en/of te raken;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 30 juni 2016, in de gemeente Delfzijl, ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer] ,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer]
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de
(linker)flank/zij, althans in het (boven)lichaam, heeft gestoken en/of
geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag gevorderd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk met een mes naar aangever heeft uitgehaald en hem daarbij in een vitaal onderdeel van het lichaam heeft geraakt, waarna een operatie noodzakelijk was. Dit handelen van verdachte dient te worden aangemerkt als een poging tot doodslag.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet op de dood van aangever heeft gehad, nu uit het dossier onvoldoende blijkt wat de aard van het letsel was, of sprake was van een levensbedreigende situatie, waarbij medisch ingrijpen noodzakelijk was, met welke kracht verdachte heeft gestoken en of zich op de plaats waar is gestoken vitale delen bevinden. De raadsvrouw heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat evenmin kan worden bewezen dat het in de tenlastelegging opgenomen letsel, te weten een blijvend litteken en een klaplong, zwaar lichamelijk letsel oplevert. Ten aanzien van de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 19 juni 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 30 juni 2016 was ik met mijn zus [naam] , haar vriend [slachtoffer] en [naam] in Delfzijl. Ik heb toen met een mes steekbewegingen in de richting van [slachtoffer] gemaakt en hem daarbij geraakt, waardoor hij gewond is geraakt. Dat mes had ik meegenomen uit de keuken van [naam] .
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 juli 2016, opgenomen op pagina 22 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2016187846 d.d. 22 augustus 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Ik had [verdachte] uitgenodigd om naar Delfzijl te komen op donderdag 30 juni 2016.
[verdachte] was op een gegeven moment agressief tegen mij. Hij bleef boos en agressief tegen mij doen. Toen ik met [naam] wegliep hoorde ik mijn vriendin naar mij schreeuwen: "Pas op! [verdachte] pakt een mes!" Ik zag vervolgens [verdachte] op mij af komen rennen. Op het moment dat ik op het grasveld liep, zag ik [verdachte] voor mij staan met een mes in zijn rechterhand. Ik zag dat [verdachte] mij met het mes stak in mijn linkerzij. Toen het mes uit mijn lichaam werd getrokken, voelde ik pijn en ik besefte mij dat [verdachte] mij had gestoken. Ik zag de darmen uit mijn wond komen. Ik ben geopereerd en lig nu op 5 juli 2016 nog in het ziekenhuis UMCG. Ik heb een klaplong en een geperforeerde dunne darm; er zitten twee gaten in.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 30 juni 2016, opgenomen op pagina 29 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam] :
Op donderdag 30 juni 2016 bevond ik mij, samen met mijn broer [verdachte] , mijn vriend, [slachtoffer] en een vriend van ons [naam] , in Delfzijl. Toen ik buiten kwam zag ik [verdachte] op [slachtoffer] aflopen. Ik zag dat [verdachte] zijn hand op een rare manier achter zijn rug hield, alsof hij hier iets vast had. Ik zag dat [slachtoffer] en [naam] in oostelijke richting begonnen te rennen. Ik zag ineens dat hij een mes bij zich had. Ik herkende dit mes als zijnde afkomstig uit de keukenla van mijn woning. Het betrof een groot vleesmes. Ik zag dat [slachtoffer] zich omdraaide in de richting van [verdachte] . Ik zag dat [verdachte] zijn rechterhand met daarin het mes een stekende beweging maakte in de richting van [slachtoffer] . Ik zag dat [slachtoffer] bloedde uit een wond aan de linkerzijde van zijn lichaam.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 30 juni 2016, opgenomen op pagina 32 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam] :
Op 30 juni 2016 bevond ik me samen met [naam] , [verdachte] en [slachtoffer] in Delfzijl. Ik heb samen met [slachtoffer] achter de woning van [naam] staan wachten. Ik hoorde [naam] roepen: "Pas op, hij heeft een mes." Hierop zijn [slachtoffer] en ik in oostelijke richting gerend. Ik heb mijn fiets meegenomen. Ik zag dat [verdachte] achter ons aan kwam rennen. Ik zag dat [verdachte] een groot mes in zijn hand had. Ter hoogte van [straatnaam] zag ik dat [verdachte] vlak bij ons was. Ik zag dat [verdachte] het grote mes in zijn rechterhand had en deze dreigend in onze richting bewoog. Ik zag dat [verdachte] op [slachtoffer] af liep. Ik zag dat hij met zijn rechterhand met daarin het mes een stekende beweging maakte in de richting van [slachtoffer] . Ik hoorde dat [slachtoffer] zei: "Ik ben geraakt."
5. Een geneeskundige verklaring, op 6 juli 2016 opgemaakt en ondertekend door E. Boonstra, arts, en opgenomen op pagina 54 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van de arts:
Medische informatie betreffende [slachtoffer] .
Uitwendig waargenomen letsel: wond van 6-7 cm in de linkerflank met hieruit abdominaal vetweefsel. Slangetje links in de borstkas ingebracht door MMT (de rechtbank begrijpt: mobiel medisch team) vanwege een klaplong. Er is sprake van ernstig uitwendig bloedverlies. Ook is er vermoeden van inwendig bloedverlies. Er zijn storingen in het bewustzijn. De persoon werd onderzocht op 1 juli 2016. Overige van belang zijnde informatie: Open buik operatie, waarbij twee letsels van de dunne darm bleken, die zijn gerepareerd. Blijvend litteken. Geschatte duur van genezing: enkele weken.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat de plaats Delfzijl is gelegen in de gemeente Delfzijl.
Bewijsoverwegingen
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Uit bovenstaande bewijsmiddelen volgt dat verdachte aangever met een mes in de linkerzij heeft gestoken, waardoor de dunne darm van aangever op twee plaatsen is geraakt en aangever een klaplong heeft opgelopen.
Bij beantwoording van de vraag of verdachte opzet heeft gehad op de dood van aangever, stelt de rechtbank voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier de dood- aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Naar algemene ervaringsregels brengt het steken met een mes in de linkerzij een aanmerkelijke kans op de dood met zich, nu zich daar, naar algemeen bekend is, vitale organen bevinden. Nu het algemene ervaringsregels betreft, heeft een ieder -en dus ook verdachte- wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Het steken door verdachte is naar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het bewerkstelligen van de dood dat hieruit volgt dat verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties, waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is de rechtbank derhalve van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van aangever.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 30 juni 2016 in de gemeente Delfzijl, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in de linkerzij heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft op grond van de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd bepleit dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer(exces). De verklaring van verdachte houdt in dat hij zichzelf heeft willen verdedigen tegen een aanval van aangever. Aangever was volgens verdachte voorafgaand aan het steekincident voortdurend agressief richting hem. Toen verdachte met zijn zus, aangever en zijn vriend [naam] terugkwam bij de woning van verdachtes zus, werd verdachte door aangever geslagen. Verdachte is hierna de woning ingegaan, heeft een mes bij zich gestoken en heeft vervolgens de woning verlaten. Aangever en [naam] bevonden zich eveneens buiten de woning en verdachte kwam hen korte tijd later tegen. Door [naam] werd een fiets op verdachte gegooid en verdachte werd aangevallen. Bij deze aanval heeft verdachte steekbewegingen met het mes gemaakt, waarbij hij aangever geraakt heeft.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van verdachte over het bestaan van een noodweersituatie niet geloofwaardig zijn en dat aan verdachte geen beroep op noodweer toekomt, nu verdachte een mes bij zich heeft gestoken, dat mes verborgen heeft gehouden -wat niet past bij iemand die een uitweg uit een bedreigende situatie zoekt- en naar het slachtoffer is toegegaan. Verdachte heeft aldus de confrontatie opgezocht.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de raadsvrouw aan het beroep op noodweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de hierboven opgenomen bewijsmiddelen, waaruit volgt dat verdachte met een mes in de hand achter aangever en [naam] aanging. Er was derhalve sprake van het initiëren van een aanval door verdachte in plaats van het verdedigen tegen een aanval. De rechtbank is aldus van oordeel dat verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Dit feit is strafbaar nu ook overigens geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken. De rechtbank overweegt daarbij dat nu uit het voorgaande volgt dat geen sprake is geweest van een situatie waarin voor verdachte de noodzaak bestond zich te verdedigen, van noodweerexces ook geen sprake kan zijn en het beroep op noodweerexces niet kan slagen.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft in geval van een bewezenverklaring gepleit voor de oplegging van een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door na een stapavond de vriend van zijn zus met een mes in de zij te steken. Het slachtoffer is hierbij in zijn dunne darm geraakt en heeft een klaplong opgelopen. Verdachte heeft met zijn handelen op zeer ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Een strafbaar feit als het onderhavige schokt bovendien de rechtsorde en vergroot gevoelens van angst en onveiligheid.
Verdachte is blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie eerder onherroepelijk veroordeeld voor geweldsfeiten.
Uit de over hem opgemaakte rapportages blijkt het volgende. Verdachte heeft niet meegewerkt aan het onderzoek in het Pieter Baan Centrum (PBC). Wel wordt op grond van milieuonderzoek, observatie in de groep en de korte contactmomenten met onderzoekers gedacht aan een mogelijke stoornis in het gebruik van alcohol, cannabis en een ander (onbekend) middel, aan een mogelijk zwakbegaafd niveau van functioneren en een mogelijke persoonlijkheidsstoornis. Doordat verdachte niet aan het onderzoek heeft meegewerkt, kunnen er geen uitspraken worden gedaan over de kans op recidive vanuit een eventuele stoornis en kan er geen advies over behandeling of begeleiding in een strafrechtelijke kader worden gegeven. In het reclasseringsrapport staat beschreven dat de kans op herhaling van een ernstig strafbaar feit wordt ingeschat als hoog. Voorts staat hierin opgenomen dat verdachte enkel behandeling en begeleiding kan ontvangen als duidelijk is met welke beperkingen rekening gehouden moet worden. Zonder conclusies van het PBC ziet de reclassering geen mogelijkheid invulling te geven aan een plan van aanpak en onthoudt zich van advies over een sanctie.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat gelet op het voorgaande en in het bijzonder vanwege de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de recidive aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur dient te worden opgelegd. De rechtbank acht de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 12 november 2014, gewezen door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 26 november 2014.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 2 juni 2017 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
Het hiervoor bewezen verklaarde feit is door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd, die niet loopt gedurende de tijd dat de veroordeelde rechtens de vrijheid is ontnomen. Nu de veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van de hem bij voornoemd vonnis van 12 november 2014 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18/177478-14:
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden
d.d. 12 november 2014, te weten: 3 weken gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. Agema, voorzitter, mr. M. Haisma en
mr. A.L. Goederee, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 juli 2017.
Mr. Agema en mr. Goederee zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.