ECLI:NL:RBNNE:2017:2257

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 juni 2017
Publicatiedatum
27 juni 2017
Zaaknummer
C/19/111171 / HA ZA 15-165
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Staat en andere partijen voor schade door aardbevingen in Groningen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, gaat het om de aansprakelijkheid van verschillende partijen, waaronder de Staat der Nederlanden, voor schade die eiser heeft geleden als gevolg van aardbevingen in Groningen. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 5 oktober 2016 vastgesteld dat de Maatschap Groningen niet aansprakelijk is, maar dat NAM en EBN hoofdelijk aansprakelijk zijn op basis van artikel 6:177 BW. De vraag of de Staat ook aansprakelijk is op basis van artikel 6:162 BW is aangehouden voor verdere beoordeling.

Eiser stelt dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door onvoldoende in te grijpen in de gaswinning voor en na de aardbeving in Huizinge op 16 augustus 2012. De Staat betwist deze claim en stelt dat er geen causaal verband is tussen het handelen van de Staat en de schade van eiser. De rechtbank oordeelt dat de Staat niet aansprakelijk is, omdat eiser niet voldoende heeft onderbouwd dat de schade is ontstaan door het vermeende onrechtmatig handelen van de Staat.

De rechtbank heeft ook besloten deskundigen te benoemen om de schade aan de boerderij van eiser te onderzoeken. De deskundigen zullen de oorzaak van de schade vaststellen en de herstelkosten begroten. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan in afwachting van de deskundigenrapporten. Eiser is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten van de Staat dragen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/111171 / HA ZA 15-165
Vonnis van 28 juni 2017
in de zaak van

1.[eiser] ,

2.
[eiseres],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers, hierna samen:
[eiser]
advocaat mr. M.D. Kalmijn te Leeuwarden,
tegen
1. het samenwerkingsverband
MAATSCHAP GRONINGEN,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde, hierna:
Maatschap Groningen
advocaat mr. R. van Tricht te Amsterdam,
alsmede haar maten in hoedanigheid van maat, alsmede afzonderlijke partij:
2. de besloten vennootschap
NEDERLANDSE AARDOLIE MAATSCHAPPIJ B.V.,
statutair gevestigd te Assen,
gedaagde, hierna:
NAM
advocaat mr. R. van Tricht te Amsterdam,
3. de besloten vennootschap
EBN B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde, hierna:
EBN
advocaat mr. W.H. van Baren te Amsterdam,
4.
STAAT DER NEDERLANDEN
(MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN),
zetelende te Den Haag,
gedaagde, hierna:
de Staat
advocaat mr. B.J. Drijber te 's-Gravenhage.

1.De procedure

1.1. -
het tussenvonnis van 5 oktober 2016;
  • de rolbeschikking van 11 januari 2017;
  • de akte van 2 februari 2017 van [eiser] ;
  • de akte na tussenvonnis van NAM van 2 februari 2017;
  • de akte van de Staat van 2 februari 2017;
  • de akte van EBN van 2 februari 2017;
  • het proces-verbaal van comparitie op 2 februari 2017;
  • de akte na comparitie van NAM van 1 maart 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De nadere beoordeling

Tussenvonnis en comparitie

2.1.
In het tussenvonnis van 5 oktober 2016 heeft de rechtbank (kort samengevat) beslist dat [eiser] niet ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vorderingen tegen de (stille) Maatschap Groningen en dat - alleen - NAM en EBN op grond van artikel 6:177 BW hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [eiser] als gevolg van de aardbevingen heeft geleden en lijdt. De vraag of ook de Staat daarvoor ex artikel 6:162 BW aansprakelijk is en het oordeel over de schade(omvang) heeft de rechtbank aangehouden. Er is een comparitie van partijen gelast teneinde deze punten met partijen te bespreken.
Die comparitie heeft op 2 februari 2017 plaatsgevonden. NAM heeft bij die gelegenheid onder meer meegedeeld dat er geen andere stukken zijn van HBS dan de reeds door haar overgelegde stukken; [eiser] dat de schadebedragen die HBS hem destijds noemde, in de orde lagen van wat NAM hem al heeft uitbetaald. Partijen hebben verder aangegeven dat het hun voorkeur heeft dat de rechtbank de schade van [eiser] in deze procedure begroot en bij akte nog een voorstel gedaan voor een als deskundige te benoemen calculator.
De rechtbank oordeelt thans als volgt.
Aansprakelijkheid Staat
2.2.
[eiser] meent dat de Staat onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld omdat hij zowel voor als na de aardbeving in Huizinge op 16 augustus 2012 onvoldoende heeft ingegrepen in de gaswinning. Er waren volgens [eiser] al voor Huizinge signalen om de gewonnen hoeveelheden onverantwoord te vinden, maar de Staat was met het oog op zijn portemonnee ziende blind. Minister Kamp is de eerste minister die zich in de problematiek heeft verdiept; daarvoor wilde de Staat er altijd omheen.
De Staat weerspreekt dat de Staat een verwijt treft. Hij heeft aangevoerd dat voor de vraag of sprake is van onrechtmatig handelen, beslissend is of de Staat het schaderisico kende of had behoren te kennen, wat naar de toenmalige stand van zaken moet worden beoordeeld. Voor Huizinge is de minister steeds afgegaan op de rapporten van de onafhankelijke instanties en deze bevatten geen, althans onvoldoende, signalen dat de gaswinning ernstige gevolgen zou kunnen hebben. Na Huizinge en het rapport van SodM heeft de minister direct diverse onderzoeken laten uitvoeren. Aangezien de minister met allerlei belangen rekening heeft te houden, is het dichtdraaien van de gaskraan geen optie. De Staat bestrijdt daarnaast dat een causaal verband bestaat tussen de schade waarvan [eiser] vergoeding vordert en het aan de Staat verweten (onvoldoende) handelen.
2.3.
Zoals de rechtbank in haar vonnis van 1 maart 2017 (ECLI:NL:RBNNE:2017:715) in een andere ‘aardbevingszaak’ heeft overwogen, liggen aan de gaswinning instemmingsbesluiten van de minister ten grondslag. De instemmingsbesluiten die golden voor en ten tijde van de aardbeving in Huizinge zijn niet (succesvol) aangevochten in een bestuursrechtelijke procedure, hoewel die rechtsgang openstond. Daarom moet de civiele rechter in beginsel (ambtshalve) uitgaan van de rechtmatigheid van die besluiten. Voor zover [eiser] aan zijn vorderingen ten grondslag legt dat de minister onrechtmatig heeft gehandeld omdat hij de gaswinning in de jaren vóór Huizinge en het SodM-rapport onvoldoende heeft gemaximeerd, stuit dat af op de formele rechtskracht van die besluiten. Dat de Staat bij de totstandkoming van die besluiten onrechtmatig heeft gehandeld door belanghebbenden onjuiste informatie te verstrekken of relevante informatie achter te houden, is gesteld noch gebleken.
Dat ligt - zo is in het vonnis van 1 maart 2017 geoordeeld - anders voor de periode daarna. Toen had van de minister een verdergaand ingrijpen in de gasproductie verwacht mogen worden. Dit is echter onvoldoende om te oordelen dat de Staat jegens [eiser] aansprakelijk is voor de schade waarvan hij thans vergoeding vordert. Daarvoor is namelijk nodig dat die schade door het gestelde ‘niet adequaat ingrijpen’ van de Staat na de beving in Huizinge en het rapport van SodM is ontstaan of toegenomen. [eiser] , die (met name) vergoeding vordert van schade die als gevolg van de aardbeving in Huizinge is ontstaan, heeft ook nadat de Staat een beroep had gedaan op het ontbreken van causaal verband tussen het aan hem gemaakte verwijt en de gestelde schade, niet voldoende onderbouwd dat en zo ja, in hoeverre dit het geval is.
Voor zover [eiser] meent dat de minister de gaswinning na de aardbeving in Huizinge helemaal door NAM had moeten laten staken wordt die stelling verworpen. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 18 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3578) volgt dat de gaswinning in het Groningenveld vooralsnog niet verder behoefde te worden beperkt dan tot 27 miljard m3 per gasjaar en [eiser] heeft niet onderbouwd dat de onderhavige schade niet zou zijn geleden indien de minister de gasproductie na de beving in Huizinge eerder tot dat niveau zou hebben teruggebracht.
2.4.
Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen van [eiser] voor zover die zijn gericht tegen de Staat worden afgewezen.
[eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, de proceskosten van de Staat moeten dragen.
2.5.
De hiervoor aangekondigde beslissing zal worden opgenomen in het eindvonnis.
Vaststelling (omvang) schade
2.6.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis aangegeven dat zij overweegt om een of meer deskundigen te benoemen die over de schade aan de boerderij van [eiser] kunnen rapporteren. NAM heeft in haar akte na tussenvonnis meegedeeld dat het onderzoek wat haar betreft zowel op de bovengrond als op de ondergrond betrekking dient te hebben en voorstellen gedaan ten aanzien van de te benoemen deskundigen en de aan deze te stellen vragen. [eiser] en EBN hebben aangegeven zich in de voorstellen van NAM te kunnen vinden, zij het dat [eiser] een paar kanttekeningen heeft geplaatst bij de te benoemen deskundigen en van mening is dat deze niet zonder meer via de door NAM voorgestelde TNO-methodiek te werk dienen te gaan. Partijen zijn het ook eens geworden over de benoeming van een calculator en hebben daartoe Notebomers Bouwgroep te Lutjegast en Surhuisterveen voorgesteld. De rechtbank merkt hierbij op dat NAM en EBN aan de benoeming de voorwaarde hebben gesteld dat Notebomers Bouwgroep niet zal worden ingeschakeld voor (herstel)werkzaamheden waarvoor [eiser] een of meer gedaagden aansprakelijk acht. De rechtbank verstaat dat [eiser] met deze voorwaarde heeft ingestemd.
2.7.
De rechtbank zal de door NAM voorgestelde onderzoeken laten uitvoeren en met het oog daarop de in het dictum genoemde personen als deskundigen benoemen. Zij hebben laten weten daartoe bereid te zijn en ten opzichte van partijen vrij te staan. De rechtbank zal aan deze deskundigen de vragen voorleggen die in de akte na tussenvonnis van NAM zijn geformuleerd, zij het vraag c in een enigszins aangepaste vorm.
Zoals ter comparitie besproken dient het aan de deskundigen te worden overgelaten hoe zij hun onderzoek willen verrichten. Wel zullen, zoals NAM heeft verzocht, in de vraagstelling de relevante factoren worden genoemd die zij in het onderzoek dienen te betrekken. Daarnaast is - voor de duidelijkheid - nog een vraag (I sub e) toegevoegd.
Het is aan de deskundigen of zij een gezamenlijk rapport dan wel afzonderlijke rapporten uitbrengen.
2.8.
NAM en EBN, op wier weg het ligt om tegenbewijs te leveren, hebben ter comparitie laten weten dat zij bereid zijn om de kosten van de deskundigen voor te schieten.
Verdere gang van zaken
2.9.
In afwachting van de deskundigenberichten over de oorzaak van de schade aan de boerderij en de daarmee gemoeide herstelkosten, houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan.
BESLISSING
De rechtbank
Ten aanzien van het geschil tussen [eiser] en NAM en EBN
deskundigenonderzoek
1. beveelt onderzoeken door deskundigen ter beantwoording van de volgende vragen:
I. B
oven- en ondergronds onderzoek
Wat is de algehele bouwkundige toestand van de boerderij van [eiser] , uitgesplitst per gebouwdeel?
Kunt u de door [eiser] genoemde schades (die niet reeds door Dekra in het Dekra-rapport van 14 mei 2014, productie 8 bij dagvaarding, als aardbevingsgerelateerd zijn beoordeeld) per gebouw en per gevel/bouwdeel in beeld brengen, mede op basis van een 3D-scan?
Wat is de oorzaak of wat zijn oorzaken van de diverse schade ? Wilt u in uw onderzoek in ieder geval de volgende punten betrekken:
alle omgevingsfactoren die trillingen kunnen veroorzaken, zoals verkeer, windbelasting/storm en aardbevingen;
de bodemgesteldheid, inclusief de grondwaterstand en eventuele grondverbetering; en
de wijze waarop de boerderij van [eiser] is gefundeerd.
Indien u concludeert dat sprake is van meerdere oorzaken van de schades, kunt u toelichten in welke mate (uitgedrukt in percentages) de verschillende oorzaken aan het ontstaan van de schades hebben bijgedragen?
Kunt u aangeven of en zo ja in welke mate (uitgedrukt in percentages) en op welke termijn de diverse schades ook zouden zijn ontstaan indien er geen sprake zou zijn van aardbevingen ten gevolge van de gaswinning in het Groningenveld?
Geeft uw onderzoek overigens nog aanleiding tot opmerkingen?
II.
Onderzoek herstelkosten
Welk bedrag is per post volgens u gemoeid met herstel van de geconstateerde schade?
Wat zijn – indien nodig - de kosten van ontruiming van de opstallen, tijdelijke woon- en opslagruimte en nieuwe aanleg van tuin en afrastering van de weilanden ?
Geeft uw onderzoek overigens nog aanleiding tot opmerkingen?
deskundigen
2. benoemt tot deskundige:
Bovengronds onderzoek
 de heer Ing. P.B.J.M. Elferink,
De Horsterhof 15,
7542 NC Enschede,
Ondergronds onderzoek
 de heer Flip Hoefsloot, Principal Consultant, verbonden aan Fugro N.V.,
Veurse Achterweg 10,
2264 SG, Leidschendam,
Onderzoek herstelkosten
 de heer N. Zeldenrust, verbonden aan Notebomers Bouwgroep,
De Wieren 18,
9866 AK Lutjegast,
het voorschot
3. bepaalt met het oog op de vaststelling van het voorschot op de kosten van de deskundigen het volgende:
  • de deskundigen dienen ieder
  • na ontvangst van de opgave zal de procedure
  • indien niet of niet tijdig bezwaar wordt gemaakt, wordt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundigen reeds nu voor alsdan vastgesteld op het door de deskundige begrote bedrag
  • indien wel tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal het voorschot worden vastgesteld bij afzonderlijke rechterlijke beslissing,
4. bepaalt dat NAM en EBN het voorschot ter griffie zullen deponeren, welk bedrag na ontvangst van een nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak moet worden voldaan aan de griffier.
5. draagt de griffier op om de deskundigen onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot,
het onderzoek
5. bepaalt dat NAM het procesdossier
binnen twee wekenna uitspraak van dit vonnis in afschrift aan de deskundigen dient te doen toekomen,
6. bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats,
7. wijst de deskundigen er op dat:
  • de deskundige voor aanvang van het onderzoek dient kennis te nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op www.rechtspraak.nl),
  • de deskundige het onderzoek onmiddellijk dient te staken en contact dient op te nemen met de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
  • de deskundige partijen bij een onderzoek van een object ter plaatse gelegenheid dient te bieden dit onderzoek bij te wonen; indien slechts één partij, althans niet alle partijen, bij het onderzoek van objecten ter plaatse aanwezig is of zijn, de deskundige dit onderzoek niet mag uitvoeren, tenzij alle partijen zijn uitgenodigd om bij dat onderzoek aanwezig te zijn, en dat uit het rapport moet blijken dat hieraan is voldaan,
  • indien partijen bij het onderzoek van objecten ter plaatse aanwezig zijn geweest, uit het rapport moet blijken welke opmerkingen zij hebben gemaakt en welke verzoeken zij hebben gedaan, en hoe de deskundige hierop heeft gereageerd,
8. bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundigen dienen te verstrekken indien deze daarom verzoekt, de deskundigen toegang dienen te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundigen ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van het onderzoek,
het schriftelijk rapport
9. draagt de deskundigen op om
uiterlijk drie maandenna ontvangst van de in kennisstelling van de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend bericht in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie,
10. wijst de deskundigen er op dat:
  • uit het schriftelijk bericht moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd,
  • de deskundige een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, opdat partijen de gelegenheid krijgen
11. bepaalt dat partijen
binnen vier wekendienen te reageren op het conceptrapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het conceptrapport te reageren,
overige bepalingen
12. draagt de griffier op de zaak op een eerdere rol te plaatsen:
  • indien het voorschot niet binnen de daarvoor bepaalde (eventueel verlengde) termijn is ontvangen: voor artikel 2.11. van het landelijk procesreglement of
  • na ontvangst ter griffie van het deskundigenbericht:
  • voor conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [eiser] op een termijn van vier weken, waarna NAM en EBN op de rol van vier weken daarna een antwoordconclusie na deskundigenonderzoek kunnen nemen,
13. verklaart de beslissing over het voorschot uitvoerbaar bij voorraad,
Ten aanzien van alle partijen
14. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W. van Weringh, mr. M.E. van Rossum en mr. J. Wichers en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2017.