ECLI:NL:RBNNE:2017:2246

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2017
Publicatiedatum
27 juni 2017
Zaaknummer
18/247333-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening ex artikel 557 lid 3 Wetboek van Strafvordering betreffende schorsing van executie van gevangenisstraf

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 26 juni 2017 een verzoek tot schorsing van de executie van een gevangenisstraf behandeld. Verzoeker, geboren in 1992 en thans gedetineerd in P.I. Flevoland, had eerder op 14 april 2017 een gevangenisstraf van 6 weken opgelegd gekregen door de politierechter in Assen. Na zijn aanhouding op 19 mei 2017 werd verzoeker op de hoogte gesteld van deze veroordeling. Hij heeft op 24 mei 2017 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. Op 23 juni 2017 diende hij een verzoekschrift in bij de rechtbank, waarin hij vroeg om schorsing van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf totdat het Hof Arnhem-Leeuwarden een definitief oordeel had gegeven over de ontvankelijkheid van zijn hoger beroep.

Tijdens de openbare zitting op 26 juni 2017 is verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, mr. M. Rotgans. De officier van justitie, mr. L.J. van der Heide, was ook aanwezig. Verzoeker voerde aan dat er sprake was van spoedeisend belang, omdat de executie van de gevangenisstraf ten onrechte was gestart terwijl het hoger beroep nog liep. Hij betwistte dat de dagvaarding voor de zitting van 14 april 2017 op de juiste wijze aan hem was betekend.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek, gezien het spoedeisende belang. Na beoordeling van de feiten en omstandigheden, waaronder de handtekening op de akte van uitreiking, kwam de voorzieningenrechter tot de conclusie dat verzoeker aannemelijk had gemaakt dat hij niet op de hoogte was van de veroordeling vóór zijn aanhouding. De voorzieningenrechter besloot de executie van de gevangenisstraf te schorsen totdat er onherroepelijk op het hoger beroep was beslist. Het verzoek tot compensatie van de detentiedagen werd afgewezen, omdat dit niet op basis van de wet kon worden toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/247333-16
beschikking van de voorzieningenrechter d.d. 26 juni 2017 op het verzoekschrift ex artikel 557, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, ingediend namens:

[verzoeker],

geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam],
thans gedetineerd te P.I. Flevoland, HvB Lelystad,
verder te noemen: verzoeker.

Procesverloop

Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 14 april 2017, gewezen onder parketnummer 18/247333-16, is verzoeker bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken.
Op 19 mei 2017 is verzoeker aangehouden in het kader van een openstaande gevangenisstraf uit andere hoofde. Verzoeker is diezelfde dag medegedeeld dat hij tevens nog een straf moest uitzitten van voornoemde vonnis.
Op 24 mei 2017 heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen het voornoemde vonnis.
Op 23 juni 2017 is bij deze rechtbank namens verzoeker een verzoekschrift ex artikel 557, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering ingediend. Het verzoekschrift strekt tot de schorsing dan wel opschorting van de tenuitvoerlegging van de bij het voornoemde vonnis opgelegde gevangenisstraf, totdat het Hof Arnhem-Leeuwarden een definitief oordeel heeft gegeven over de ontvankelijkheid van het hiertegen ingestelde rechtsmiddel.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft het verzoek behandeld ter openbare terechtzitting van 26 juni 2017. Verschenen zijn verzoeker, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M. Rotgans, advocaat te Utrecht, en namens het Openbaar Ministerie mr. L.J. van der Heide, officier van justitie.

Standpunt van verzoeker

Namens verzoeker is aangevoerd dat er sprake is van spoedeisend belang bij een voorziening die inhoudt dat de executie van de aan hem opgelegde gevangenisstraf in de zaak onder parketnummer 18/247333-16 wordt geschorst, nu het Openbaar Ministerie ten onrechte met de executie van die straf is begonnen, terwijl het hoger beroep tegen deze veroordeling nog loopt. Verzoeker betwist dat de dagvaarding voor de zitting van 14 april 2017 in persoon aan hem is betekend. De “krul” die onder de akte van uitreiking van 12 januari 2017 staat is niet zijn handtekening en komt daar ook niet mee overeen. Verzoeker stelt dat hij eerst bij zijn aanhouding op 19 mei 2017 op de hoogte is geraakt van de veroordeling door de politierechter en dat hij derhalve tijdig hoger beroep heeft ingesteld, waarvan de uitkomst moet worden afgewacht.
Daarnaast is door verzoeker aan de voorzieningenrechter verzocht om te bepalen dat de dagen die hij reeds uit hoofde van de zaak met parketnummer 18/247333-16 in detentie heeft doorgebracht te compenseren met de straf die hij uit andere hoofde moet uitzitten.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen, nu uit de door haar overgelegde stukken blijkt dat verzoeker verschillende handtekeningen gebruikt, waaronder een kruisje of krul zoals die op de akte van uitreiking staat, zodat aannemelijk is dat verzoeker wel degelijk op de hoogte was van de zitting op 14 april 2017.

Beoordeling

De voorzieningenrechter acht verzoeker ontvankelijk, nu hij gelet op de reeds aangevangen executie een spoedeisend belang bij het verzoek heeft.
Vooropgesteld dient te worden dat gelet op het voorlopige karakter van de procedure het onderzoek naar aanleiding van een verzoek ex artikel 557, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering een summier karakter draagt en dat de aangevoerde juridische en feitelijke standpunten dan ook slechts met inachtneming van dit summiere karakter van het onderzoek kunnen worden beoordeeld.
De voorzieningenrechter is -gelet op de inhoud van de stukken en op hetgeen tijdens de behandeling naar voren is gekomen- van oordeel dat verzoeker zijn stelling dat hij niet voor 19 mei 2017 op de hoogte was van de zitting van de politierechter van 14 april 2017 en de daar uitgesproken veroordeling tot op zekere hoogte aannemelijk heeft weten te maken. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat de “krul” die op de akte van uitreiking staat sterk afwijkt van de handtekening die verzoeker op andere stukken heeft gezet. Weliswaar heeft verzoeker andere stukken, zoals door de officier van justitie zijn overgelegd, ook getekend met een soort “krul”, maar niet verifieerbaar is of de “krul” op de akte daadwerkelijk door verzoeker is gezet. De voorzieningenrechter betrekt daarbij dat het adres waar de akte is uitgereikt een instelling voor begeleid wonen betreft, zodat op voorhand niet onaannemelijk is dat een ander deze akte in ontvangst heeft genomen. Feiten of omstandigheden waaruit onomstotelijk kan worden vastgesteld dat de akte wel degelijk aan verzoeker is betekend ontbreken.
Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat het door verzoeker ingestelde hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is en bestaat grond om de gevraagde voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter zal het verzoek strekkende tot compensatie van de dagen die verzoeker reeds in detentie heeft doorgebracht afwijzen, nu artikel 557 van het Wetboek van Strafvordering geen grondslag voor een dergelijke maatregel biedt en bovendien nog niet vaststaat dat de reeds ten uitvoer gelegde detentie onrechtmatig is.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst de (verdere) executie in de strafzaak met parketnummer 18/247333-16 totdat onherroepelijk op het ingestelde hoger beroep is beslist.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. van Bruggen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.T. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 juni 2017.