ECLI:NL:RBNNE:2017:2027

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 juni 2017
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
18/930067-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling met voorwaardelijk opzet op de dood

Op 6 juni 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en mishandeling. De zaak vond plaats in Assen, waar de verdachte op 13 maart 2017 in Emmen een gewelddadig voorval heeft gepleegd. De verdachte heeft [slachtoffer1] meermalen tegen het hoofd geslagen en geschopt, wat leidde tot ernstige verwondingen, waaronder fracturen en bloeduitstortingen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachten rade, maar dat de verdachte wel voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer1]. De rechtbank achtte het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van het bestanddeel voorbedachten rade. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan de mishandeling van [slachtoffer2]. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 36 maanden op, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en opname in een forensische kliniek. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan [slachtoffer1] voor zowel materiële als immateriële schade, in totaal € 5.032,00, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer: 18/930067-17
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer: 18/208178-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 juni 2017 in de zaken van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam],
thans gedetineerd te PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 mei 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.A. Lubbers, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. van der Burg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 maart 2017 te en in de gemeente Emmen ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met
voorbedachten rade [slachtoffer1] van het leven te beroven, met dat opzet en na
kalm beraad en rustig overleg,
- die [slachtoffer1] (meermalen) in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft
gestompt en/of geslagen en/of
- die [slachtoffer1] in een nekklem heeft genomen en/of enige tijd gehouden en/of
- die [slachtoffer1] in het gezicht, althans in het hoofd, heeft gebeten en/of
- die [slachtoffer1] achterover heeft geduwd, waarbij deze met zijn hoofd op
een betonnen/stenen/harde vloer terechtkwam en/of
- die [slachtoffer1] (meermalen) in/op het gezicht, althans tegen/op het hoofd,
heeft getrapt/geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 13 maart 2017 te en in de gemeente Emmen aan [slachtoffer1]
opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel heeft
toegebracht door na kalm beraad en rustig overleg
- die [slachtoffer1] (meermalen) in het gezicht, althans tegen het hoofd, te
stompen en/of te slaan en/of
- die [slachtoffer1] in een nekklem te nemen en/of enige tijd te houden en/of
- die [slachtoffer1] in het gezicht, althans in het hoofd, te bijten en/of
- die [slachtoffer1] achterover te duwen, waarbij deze met zijn hoofd op
een betonnen/stenen/harde vloer terechtkwam en/of
- die [slachtoffer1] (meermalen) in/op het gezicht, althans tegen/op het hoofd,
te trappen/schoppen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 13 maart 2017 te en in de gemeente Emmen ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer1] opzettelijk en
met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
en na kalm beraad en rustig overleg
- die [slachtoffer1] (meermalen) in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft
gestompt en/of geslagen en/of
- die [slachtoffer1] in een nekklem heeft genomen en/of enige tijd gehouden en/of
- die [slachtoffer1] in het gezicht, althans in het hoofd, heeft gebeten en/of
- die [slachtoffer1] achterover heeft geduwd, waarbij deze met zijn hoofd op
een betonnen/stenen/harde vloer terechtkwam en/of
- die [slachtoffer1] (meermalen) in/op het gezicht, althans tegen/op het hoofd,
heeft getrapt/geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 13 maart 2017 te en in de gemeente Emmen [slachtoffer2]
heeft mishandeld door deze deze in het gezicht, althans tegen het hoofd, te
stompen en/of te slaan.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde onder 1 primair en 2 kan worden bewezen. Zij is van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde moet worden gekwalificeerd als een poging doodslag, gelet op met name het grote aantal letsels van het slachtoffer en het geweld dat verdachte heeft uitgeoefend op het hoofd van het slachtoffer. Zij acht bewezen dat verdachte heeft geschopt en geslagen tegen het hoofd van [slachtoffer1] en dat het hoofd van die [slachtoffer1] op de grond terecht is gekomen. Zij acht de voorbedachten rade niet bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde, nu hiervoor onvoldoende bewijs is. Allereerst heeft zij daartoe aangevoerd dat bij verdachte geen sprake was van voorbedachten rade, maar van een gemoedsopwelling. Daarnaast is zij van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte een nekklem heeft aangelegd of dat het slachtoffer met zijn hoofd op de vloer is geklapt. Tevens heeft zij betoogd dat verdachte geen opzet op de dood had. Voorts heeft zij aangevoerd dat het onder 1 subsidiair ten laste gelegde, behoudens de voorbedachten rade, wel kan worden bewezen. De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde bestanddeel “voorbedachten rade” en “na kalm beraad en rustig overleg” niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hierbij het volgende. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Nu de rechtbank vaststelt dat verdachte heeft gehandeld in een gemoedsopwelling, wordt aan het criterium voor voorbedachten rade niet voldaan en zal de rechtbank verdachte van het bestanddeel “voorbedachten rade” en van “na kalm beraad en rustig overleg” vrijspreken.
Met uitzondering van voornoemd bestanddeel, acht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde (poging tot doodslag) wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van de onder 1 primair ten laste gelegde opzet van verdachte overweegt de rechtbank het volgende. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel opzet is voldoende dat verdachte voorwaardelijk opzet had op een bepaald gevolg. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van [slachtoffer1] – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden. Verdachte heeft [slachtoffer1] meermalen tegen het hoofd geslagen en gestompt. Tevens heeft verdachte die [slachtoffer1] achterover geduwd waarbij die [slachtoffer1] met zijn hoofd op de harde vloer terechtkwam. Bovendien heeft verdachte hem meermalen met geschoeide voet tegen het hoofd geschopt. Bij [slachtoffer1] is een groot aantal letsels geconstateerd, bestaande uit fracturen in het gelaat, forse onderhuidse bloeduitstortingen, een scheurwond, een snijwond en een ontvelling. Forensisch arts H. Snijders heeft in het letselrapport toegelicht dat het hoofd een gebied is met veel kwetsbare structuren, zoals zenuwen, bloedvaten, ogen en de hersenen.
De rechtbank is, gelet op die omstandigheden, van oordeel dat verdachte dusdanig fors geweld tegen het hoofd van [slachtoffer1] heeft toegepast dat naar algemene ervaringsregels sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer1] zou komen te overlijden ten gevolge daarvan. Verdachte wordt geacht op de hoogte te zijn met het feit dat dergelijk fors geweld tegen het hoofd fatale gevolgen kan hebben.
De gedragingen van verdachte kunnen dan ook naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer op een bepaald gevolg gericht te zijn geweest, in dit geval het veroorzaken van de dood van [slachtoffer1], dat het behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken.
Ook het onder 2 ten laste gelegde acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 23 mei 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 13 maart 2017 te Emmen heb ik in de richting van [slachtoffer1] getrapt. Ik beken dat ik [slachtoffer2] twee keer heb geslagen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van Politie Noord-Nederland d.d. 18 maart 2017 opgenomen op pagina 70 e.v. het dossier met nummer PL0100-2017065530 d.d. 6 april 2017, inhoudende als verklaring van verdachte:
Op 13 maart 2017 in Emmen heb ik een klap aan [slachtoffer1] uitgedeeld. Ik heb hem toen met volle kracht met mijn vuist op zijn gezicht geraakt. Aan beide zijden van het gezicht. Ter hoogte van zijn ogen of de zijkanten van het gezicht heb ik geraakt.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 18 maart 2017 opgenomen op pagina 25 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer1]:
[verdachte] heeft op 13 maart 2017 te Emmen gepoogd mij opzettelijk van het leven te beroven. Op 13 maart 2017 in Emmen zag ik de mij bekende [verdachte] staan. [verdachte] sloeg met zijn vuist op één van mijn ogen. [verdachte] sloeg mij nog twee keer met zijn vuisten in mijn gezicht. Op een gegeven duwde hij mij achterover. Ik kwam toen hard met mijn hoofd op de betonnen grond. Hierdoor heb ik een dikke bult op mijn hoofd. Toen ik op de grond lag zag ik dat [verdachte] met zijn voet uithaalde en mij volop met zijn hak van de schoen in mijn gezicht trapte. Dit deed hij twee tot drie keer keihard. Hij raakte mij hierbij op mijn gezicht. Het geweld dat op mij werd uitgeoefend veroorzaakte bij mij letsel, bestaande uit: een snee in mijn wenkbrauw, een snee op mijn jukbeen en een breuk met fragmentatie van mijn oogkas. Mijn kaak is op twee plekken gebroken, mijn jukbeen en oogkas zijn verbrijzeld, en mijn oogbol is verplaatst en in een afwijkende stand gekomen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 14 maart 2017 opgenomen op pagina 9 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer2]:
Ik wil aangifte doen van mishandeling. Ik was op 13 maart 2017 in Emmen. [verdachte] begon in het gezicht van [slachtoffer1] te trappen die nog op de grond lag. [verdachte] gaf mij een klap in mijn gezicht. Daarna kreeg ik nog een klap in mijn gezicht. Deze klappen veroorzaakten veel pijn in mijn gelaat.
5. Een letselrapportage ten behoeve van Rechtbank Politie en Justitie, met RC-nummer: 17/5129 op 20 maart 2017 opgemaakt en ondertekend door H. Snijders, forensisch arts, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn verklaring:

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 13 maart 2017 te Emmen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer1] van het leven te beroven, met dat opzet,
- die [slachtoffer1] meermalen tegen het hoofd heeft gestompt en geslagen en
- die [slachtoffer1] achterover heeft geduwd, waarbij deze met zijn hoofd op een harde vloer terechtkwam en
- die [slachtoffer1] meermalen tegen het hoofd heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 13 maart 2017 te Emmen [slachtoffer2] heeft mishandeld door deze tegen het hoofd te stompen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Poging tot doodslag.
2. Mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaar, met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en een verplichte opname in een forensische kliniek.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een groter voorwaardelijk deel dan is geëist door de officier van justitie, zodat verdachte zo spoedig mogelijk kan beginnen met de behandeling.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag en een mishandeling. Hij heeft zeer fors geweld toegepast tegen [slachtoffer1], onder meer bestaande uit het hem meermalen tegen het hoofd schoppen. Toen [slachtoffer2] die [slachtoffer1] probeerde te helpen, moest ook hij het ontgelden. Verdachte heeft ook hem tegen het hoofd gestompt en daarmee inbreuk op de lichamelijke integriteit van die Struis gemaakt..
Door verdachtes handelen heeft [slachtoffer2] veel pijn in zijn gelaat gekregen en heeft [slachtoffer1] een groot aantal letsels aan zijn hoofd opgelopen waarvoor die [slachtoffer1] een operatie moest ondergaan in het ziekenhuis. Verdachte heeft aldus met zijn handelen een (zeer ernstige) inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer1] en van [slachtoffer2].
Een strafbaar feit als poging doodslag heeft een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en versterkt de in de samenleving aanwezige gevoelens van angst en onveiligheid. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Zowel gelet op de ernst van het bewezen verklaarde als vanuit het oogpunt van vergelding en generale preventie is naar het oordeel van de rechtbank een forse gevangenisstraf de enige passende sanctie. De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen.
De rechtbank acht, alles overziend, de oplegging van een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaar -zoals door de officier van justitie geëist- passend en geboden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal op deze straf in mindering worden gebracht. Daarbij zal de rechtbank, ter voorkoming van recidive, naast algemene voorwaarden, bijzondere voorwaarden opleggen, bestaande uit een verplichte opname in een forensische kliniek en een meldplicht.

Benadeelde partij

[slachtoffer1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.032,30 ter vergoeding van materiële schade en € 6.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen. Daarbij vordert zij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich niet verzet tegen de toewijzing van het deel van de vordering dat ziet op de materiële schade, met uitzondering van de schade in verband met de mobiele telefoon en de Zippo. De raadsvrouw heeft het causaal verband tussen de schadeposten van voornoemde voorwerpen en de ten laste gelegde feiten betwist. Derhalve heeft zij verzocht de vordering voor wat betreft die schadebedragen af te wijzen. Daarnaast heeft zij verzocht het deel van de vordering dat ziet op de immateriële schade te matigen tot een bedrag van
€ 4.000,00. Voorts heeft zij verzocht niet de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, gelet op de beperkte financiële mogelijkheden van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade van € 1.032,00 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. Anders dan door de raadsvrouw is betoogd, geldt dit ook voor wat betreft de gevorderde vergoeding in verband met schade aan de telefoon en de Zippo van de benadeelde partij. Deze schade is, zo volgt uit de aangifte, ontstaan als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, zodat ook tussen die schade en dat feit het vereiste causale verband bestaat. Dit deel van de vordering zal daarom worden toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is tevens voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De rechtbank acht de geleden immateriële schade tot een hoogte van € 4.000,00 voldoende onderbouwd. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij daarom toewijzen tot een bedrag van in totaal € 5.032,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 maart 2017 en zal de benadeelde partij voor het overige gedeelte in de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. De rechtbank zal de vervangende hechtenis vaststellen op één dag.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 24 januari 2017, gewezen door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 7 februari 2017.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 26 april 2017 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De hiervoor onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan tijdens de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
Nu veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van de hem bij voornoemd vonnis van 24 januari 2017 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
(een gedeelte, groot 12 maanden), niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 5 jaar, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich uiterlijk binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis (telefonisch) meldt bij de reclassering van GGZ Verslavingszorg Noord Nederland Assen, Overcingellaan 19, 9401 LA Assen, telefoonnummer: [nummer]. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat veroordeelde zich, aansluitend aan de gevangenisstraf, gedurende maximaal 12 maanden van de proeftijd zal laten opnemen in een door de coördinator IFZ en de psychiater IFZ geïndiceerde forensische kliniek, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ten aanzien van 18/930067-17, feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 5.032,00(zegge: vijfduizendtweeëndertig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2017.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer1] voor het overige in de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1] te betalen een bedrag van € 5.032,00 (zegge: vijfduizendtweeëndertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 1.032,00 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/208178-16:
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen d.d. 24 januari 2017, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A. van Capelle, voorzitter, mr. E.C.M. Wolfert en E.P van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. M.T. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 juni 2017.
Mr. E.C.M. Wolfert en mr. E.P van Sloten zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.