ECLI:NL:RBNNE:2017:2026

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 juni 2017
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
18-820489-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot diefstal met geweld en bedreiging

Op 7 juni 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 19 december 2016 een poging tot diefstal heeft gedaan, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld. De verdachte, geboren in 1971 en thans verblijvend in de P.I. Noord, locatie De Marwei te Leeuwarden, heeft geprobeerd om een winkel te overvallen. Tijdens de overval heeft hij een mes getoond aan een medewerker van de winkel en gedreigd met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft verklaard, op basis van de aangifte, camerabeelden en de bekennende verklaring van de verdachte zelf. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 355 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast is de verdachte verplicht om een klinische behandeling te ondergaan bij de FPA Transfore te Almelo voor maximaal 18 maanden. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €600,- toegewezen aan de benadeelde partij, die het slachtoffer was van de poging tot diefstal. De rechtbank heeft de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling beoordeeld en de proeftijd van een eerdere veroordeling verlengd. Het in beslag genomen vouwmes is verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820489-16
vorderingen na voorwaardelijke veroordeling 18/111846-16 en 18/820262-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 7 juni 2017 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvend in de P.I. Noord, locatie De Marwei te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
29 mei 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.S. Wachters, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. C.V. van Overbeeke.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 december 2016, te Groningen, althans in de gemeente
Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om uit
een winkel/bedrijf aan [adres] met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een hoeveelheid geld en/of goederen,
geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte,
en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen
vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen
[slachtoffer] , medewerker van [bedrijf] , te plegen met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping
op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit
van het gestolene te verzekeren,
- genoemd(e) winkel/bedrijf is binnengegaan en/of
- [slachtoffer] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp heeft getoond/
voorgehouden en/of
- ( daarbij) meermalen, althans eenmaal, tegen [slachtoffer] heeft gezegd: "Dit is
een overval, doe de kassa open",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde kan worden bewezen op grond van de aangifte, de herkenning van verdachte van de camerabeelden, de bekennende verklaring van verdachte ter zitting en het feit dat het mes bij verdachte is aangetroffen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter zitting gesteld dat het feit wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna bewezen verklaarde feit met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 mei 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 december 2016, opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier van de politie Noord-Nederland met nummer 2016357879 d.d. 22 december 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 december 2016, opgenomen op pagina 18 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bekennende verklaring ter zitting, de aangifte en het relaas waarin verbalisanten verdachte herkennen op de camerabeelden het feit wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 19 december 2016, te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om uit een winkel aan het [adres] met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een hoeveelheid geld en/of goederen, toebehorende aan [bedrijf] en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , medewerker van [bedrijf] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken
- genoemde winkel is binnengegaan en
- [slachtoffer] een mes heeft getoond/voorgehouden en
- daarbij meermalen tegen [slachtoffer] heeft gezegd: "Dit is een overval, doe de kassa open",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest tot de opnamedatum in de FPK te Assen alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 65 dagen met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat aan het voorwaardelijke strafdeel als bijzondere voorwaarden een meldplicht en behandelverplichting voor maximaal 18 maanden worden gekoppeld.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de hoogte van de straf gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank behoudens dat zij heeft bepleit dat verdachte het door de reclassering geadviseerde verplichte behandeltraject wordt opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 19 december 2016 een poging gedaan [bedrijf] te Groningen te overvallen, welk feit aan hem ten laste is gelegd als diefstal vergezeld van geweld. Hij heeft vooraf een mes in zijn handen genomen en is zo de erotheek binnen gelopen. Onder bedreiging van dit mes en bedreigende woorden is de eigenaar van de erotheek in een hoek van de winkel gedreven. Dat het bij een poging is gebleven komt omdat aangever een busje haarlak kon pakken en dat in de richting van verdachte heeft gespoten. Een feit, zoals door verdachte is gepleegd, versterkt niet alleen de gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer, maar ook in de samenleving. De ervaring leert dat een slachtoffer nog lange tijd psychische gevolgen kan ondervinden van wat hem is overkomen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Uit het reclasseringsrapport van 22 mei 2017 blijkt dat verdachte naast een chronische verslavingsproblematiek ook ernstige psychiatrische problemen kent. Reeds twee maal is hem een ISD-maatregel opgelegd en daarnaast hebben er diverse (klinische) behandelingen plaatsgevonden. Dit heeft echter niet tot een zodanige verandering geleid dat de kans op recidive daardoor is verminderd. Sinds de laatste verdenking lijkt verdachte te beseffen dat hij zo niet langer door kan gaan en is hij gemotiveerd om een behandeling te ondergaan. Het IFZ acht een klinisch traject geïndiceerd bij de Forensische Psychiatrische Afdeling (FPA) Transfore te Almelo. Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte daar op 15 juni 2017 om 10.30 uur kan worden opgenomen. Vanwege de ernst en de problematiek en het hoge recidiverisico adviseert de reclassering een klinische behandeling voor de duur van maximaal 18 maanden op te leggen onder een (hoge) voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, regelmatig eerder onherroepelijk is veroordeeld voor allerlei strafbare feiten.
Op grond van het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met een proeftijd van drie jaren dient te worden opgelegd alsmede een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een zodanige duur dat deze eindigt op de dag van opname in de FPA op 15 juni 2017. Gelet op de ernst van het feit en ter voorkoming van recidive acht de rechtbank een hogere voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden dan door de officier van justitie is geëist.
Aan de voorwaardelijke straf zal de rechtbank, naast de algemene voorwaarden, de bijzondere voorwaarden verbinden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd, te weten een meldplicht en behandelverplichting in de FPA Transfore te Almelo.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen aangezien deze door de verdediging niet is betwist.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij bereid is de schade te vergoeden aan aangever. De raadsvrouw heeft verzocht de hoogte van de schadevergoeding te matigen aangezien deze summier is onderbouwd. Zij heeft daartoe een uitspraak uit de Smartegeldgids aangehaald (nr. 1277) waarbij bij een beangstigende overval op een cafetaria een bedrag van € 800,- is toegewezen. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht geen vervangende hechtenis aan de schadevergoedingsmaatregel te verbinden aangezien verdachte weinig financiële middelen heeft.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De rechtbank zal de vordering, waarvan slechts de hoogte door de verdediging is betwist, op grond van billijkheid toewijzen tot een bedrag van
€ 600,- en voor het overige afwijzen.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.

Vorderingen na voorwaardelijke veroordeling

08/111846-16
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 8 augustus 2016, gewezen door de politierechter in de rechtbank Oost-Nederland te Zwolle, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van drie weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 23 augustus 2016.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 2 mei 2017 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
18/820262-16
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 7 november 2016, gewezen door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van honderddertig (130) dagen, waarvan twintig (20) dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 22 november 2016.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 26 april 2017 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de proeftijd van de voorwaardelijke straf onder parketnummer 18/111846-16 met een jaar wordt verlengd en dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 18/820262-16 zal worden afgewezen. Zij komt tot deze vordering om het voorgestelde klinische traject niet te doorkruisen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat beide vorderingen tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling dienen te worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat, nu veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, in beginsel tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de niet ten uitvoer gelegde straf. Gelet op hetgeen op de terechtzitting is behandeld en besproken, acht de rechtbank termen aanwezig thans te volstaan met verlenging van de proeftijd voor de duur van één jaar ten aanzien van parketnummer 18/111846-16 en afwijzing van de vordering ten aanzien van parketnummer 18/820262-16.

Inbeslaggenomen goederen

Onder verdachte is op 22 december 2016 een vouwmes, bruin, met een houten handvat, in beslag genomen.
De rechtbank acht het inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een vouwmes, vatbaar voor verbeurdverklaring nu het strafbare feit daarmee is begaan en dit toebehoort aan verdachte.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a, 45 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 355 dagen

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 180 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
4. dat de veroordeelde zal meewerken aan het tot stand komen van contact met de reclassering (VNN te Groningen) en zich gedurende de looptijd van de proeftijd zal melden op de aan hem opgedragen data, zolang dit door de reclassering noodzakelijk wordt geacht. Ten aanzien van de naleving van deze bijzondere voorwaarde dient hij zich te richten naar de aanwijzingen die de reclassering hem hieromtrent geeft;
5. dat de veroordeelde zich gedurende maximaal achttien (18) maanden van de proeftijd van drie jaren zal laten opnemen in de FPA Transfore te Almelo, althans een soortgelijke intramurale instelling, zolang de behandelaars dit in overleg met de reclassering nodig achten. Veroordeelde zal zich daarbij houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
6. dat de veroordeelde een vervolgbehandeling zal volgen indien deze door de behandelaars van de FPA wordt geadviseerd gedurende de looptijd van de proeftijd.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat verdachte zich op
15 juni 2017onder begeleiding van de
DV&Ozal begeven naar de FPA Transfore te Almelo alwaar hij om
10.30 uurdie dag opgenomen kan worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
600,-(zegge: zeshonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 december 2016. Bepaalt dat de vordering voor het overige wordt afgewezen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 600,- (zegge: zeshonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 12 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

08/111846-16:
Verlengt de in het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Nederland, locatie Zwolle d.d. 8 augustus 2016 vastgestelde proeftijd met één jaar.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/820262-16:
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen d.d. 7 november 2016 af.

Verklaart verbeurd het in beslag genomen vouwmes met houten handvat.

Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, te weten op 15 juni 2017.
Dit vonnis is gewezen door mrs. L.W. Janssen, voorzitter, A. Jongsma en R.J.L. Timmer, rechters, bijgestaan door M. Smit-Colnot, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 juni 2017.