ECLI:NL:RBNNE:2017:2025

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 juni 2017
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
18/930021-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plaatsing van verdachte in psychiatrisch ziekenhuis na vernielingen en beschadigingen aan goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 6 juni 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van auto’s en het vernielen van ruiten. De feiten vonden plaats in Assen tussen 29 november 2016 en 6 januari 2017. De verdachte, geboren in 1989, was niet aanwezig tijdens de zitting, maar werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. Th. Martens. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. B. van der Burg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, specifiek een schizofrene stoornis van het paranoïde type, en dat hij ten tijde van de feiten in een psychotische toestand verkeerde. Hierdoor kon het bewezen verklaarde niet aan hem worden toegerekend. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, maar gelastte wel zijn plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar, conform de vordering van de officier van justitie. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld, waarbij enkele vorderingen zijn toegewezen en andere niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd om te waarborgen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer: 18/930021-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 juni 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 mei 2017.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. Th. Martens, advocaat te Assen, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. van der Burg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
(aangiften blz. 145 en 157, BVH-nummers 2017019937 en 2017007194)
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de
periode van 29 november 2016 tot en met 6 januari 2017 te Assen opzettelijk en
wederrechtelijk een auto (Opel Zafira), staande aan/nabij de [straatnaam] , in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer1] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of
beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
(aangiften blz. 159, 161 en 183, BVH-nummers 2017003804, 2016361999 en
2016346360)
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de
periode van 5 december 2016 tot en met 3 januari 2017 te Assen opzettelijk en
wederrechtelijk een auto (Volvo C30), staande aan/nabij de [straatnaam] , in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer2] , in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd
en/of onbruikbaar gemaakt;
3.
(aangifte blz. 43, BVH-nummer 2016355302)
hij op of omstreeks 17 december 2016 te Assen opzettelijk en wederrechtelijk
een ruit van een woning aan/nabij de [straatnaam] , in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan [slachtoffer3] , in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
4.
(aangifte blz. 96, BVH-nummer 2016354427)
hij op of omstreeks 16 december 2016 te Assen opzettelijk en wederrechtelijk
een ruit van een woning aan/nabij de [straatnaam] , in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan [slachtoffer4] , in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
5.
(aangifte blz. 98, BVH-nummer 2016345980)
hij op of omstreeks 08 december 2016 te Assen opzettelijk en wederrechtelijk
een ruit van een woning aan/nabij de [straatnaam] en/of een stoel, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer5] en/of [slachtoffer6] , in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd
en/of onbruikbaar gemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde kan worden bewezen, onder meer gelet op de aangiftes en de grotendeels bekennende verklaring van verdachte. Het gegeven dat verdachte de feiten telkens in de omgeving van zijn of zijn moeders woning heeft gepleegd, zomede de modus operandi, merkt de officier van justitie aan als steunbewijs.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, aangezien verdachte in grote lijnen bekent.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van afschrift van aangifte d.d. 22 januari 2017, opgenomen op pagina 145 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017034469 d.d. 17 februari 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer1] :
Ik doe aangifte van vernieling van mijn auto (Opel Zafira), gepleegd aan de [straatnaam] te Assen op 29 november 2016. De spiegel van mijn auto is er half af geslagen en er zit een dikke kras op de auto.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van afschrift van aangifte d.d. 7 januari 2017, opgenomen op pagina 157 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer1] :
Ik doe aangifte van vernieling van mijn auto (Opel Zafira), gepleegd aan de [straatnaam] te Assen tussen 5 januari 2017 en 6 januari 2016. Mijn auto is toen aldaar bekrast.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van afschrift van aangifte d.d. 3 januari 2017, opgenomen op pagina 159 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017034469 d.d. 17 februari 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer2] :
Ik doe aangifte van vernieling van mijn auto (Volvo C30), gepleegd aan de [straatnaam] te Assen. Mijn auto is in de afgelopen maand drie keer bekrast. De laatste keer is het gebeurd tussen 2 januari 2017 en 3 januari 2017.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 december 2016, opgenomen op pagina 43 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017034469 d.d. 17 februari 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer3] :
Ik doe aangifte van vernieling, gepleegd aan de [straatnaam] te Assen op 17 december 2016. Op 17 december 2016 is bij mij het raam van de woning ingegooid met een kei. Ik was deze avond in de woning. Ik hoorde een harde knal en hoorde hierbij glasgerinkel. Mijn raam is aldus vernield met een kei. Deze kei lag nog in de tuin.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 december 2016, opgenomen op pagina 96 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017034469 d.d. 17 februari 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer4] :
Ik doe aangifte van vernieling van een ruit van mijn woning, gepleegd op 16 december 2016 aan de [straatnaam] te Assen. Er is een kei door de ruit van de woning gegooid en daardoor is het raam vernield. Ik zat die avond in de woning toen ik een harde knal hoorde en zag dat er een veldkei de woning in kwam vliegen. Tevens zag ik allemaal rondvliegend glas.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 28 december 2016, opgenomen op pagina 98 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017034469 d.d. 17 februari 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer6] :
Ik doe (mede namens de benadeelde [slachtoffer5] ) aangifte van vernieling, gepleegde op 8 december 2016 aan de [straatnaam] te Assen. Op 8 december 2016 hoorde ik opeens een harde knal en glasgerinkel. In de woonkamer zag ik overal glas liggen. Later zag ik dat er een rond gat in het raam aan de voorzijde van de woning zat. Ik zag dat een stoelpoot van een houten stoel doormidden was gebroken. In de kamer zag ik een ronde kei.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 januari 2017, opgenomen op pagina 84 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik heb auto’s bekrast en ik heb ruiten ingegooid.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte inverzekeringstelling en inbewaringstelling van de rechtbank Noord-Nederland, d.d. 26 januari 2017:
Verdachte verklaart: ik blijf bij de verklaring zoals ik die bij de politie heb afgelegd. Ik beken de feiten op de vordering.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 29 november 2016 tot en met 6 januari 2017 te Assen opzettelijk en wederrechtelijk een auto Opel Zafira, toebehorende aan [slachtoffer1] , heeft beschadigd;
2.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 5 december 2016 tot en met 3 januari 2017 te Assen opzettelijk en wederrechtelijk een auto Volvo C30, toebehorende aan [slachtoffer2] , heeft beschadigd;
3.
hij op 17 december 2016 te Assen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning aan de [straatnaam] , toebehorende aan [slachtoffer3] , heeft vernield;
4.
hij op 16 december 2016 te Assen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning aan de [straatnaam] , toebehorende aan [slachtoffer4] , heeft vernield;
5.
hij op 08 december 2016 te Assen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning aan de [straatnaam] en een stoel, toebehorende aan [slachtoffer5] en/of [slachtoffer6] , heeft vernield en/of beschadigd.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.
2. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.
3. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
4. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
5. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en/of beschadigen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 3 april 2017, opgemaakt door C.J.F. Kemperman, psychiater en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 3 maart 2017, opgemaakt door D. Breuker, psycholoog. De conclusies van deze rapporten luiden, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van een schizofrene stoornis van het paranoïde type, met multipele episoden, met katatonie. De deskundigen concluderen dat verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde in een psychotische toestand verkeerde, waarbij hij zich door wanen en hallucinaties gedwongen heeft gevoeld de ten laste gelegde feiten te plegen. Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde verdachte niet aan te rekenen.
De rechtbank kan zich met voornoemde conclusies verenigen en neemt deze over. De rechtbank concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte, dat de bewezen verklaarde feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve niet strafbaar en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

Motivering van de maatregel

Het standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte op grond van artikel 37 Wetboek van Strafrecht wordt geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar. Zij heeft gevorderd de ad informandum gevoegde feiten mee te nemen bij de oplegging van de maatregel. Met betrekking van het ad informandum gevoegde feit onder 2 heeft zij opgemerkt dat daaronder dienen te worden begrepen de vernielingen van auto’s waarvan een aangifte in het dossier zit en voor zover niet ten laste gelegd.
Het standpunt van de verdedigingDe raadsman heeft verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Mede gelet op het feit dat verdachte nog een eerder opgelegde plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar moet ondergaan, heeft de raadsman verzocht niet in deze zaak nog een dergelijke een plaatsing op te leggen. De raadsman heeft naar voren gebracht geen bezwaar te hebben tegen het meenemen van de ad informandum gevoegde feiten.
Beoordeling door de rechtbankDe rechtbank heeft hiervoor overwogen dat het bewezen verklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend wegens de ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Omdat verdachte een gevaar is voor de algemene veiligheid van goederen, zal de rechtbank – conform de vordering van de officier van justitie en het advies van de gedragsdeskundigen – gelasten dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst voor de termijn van een jaar.
De rechtbank heeft haar oordeel gegrond op het advies van de gedragsdeskundigen C.J.F. Kemperman, psychiater en D. Breuker, psycholoog.
Het advies van C.J.F. Kemperman houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Verdachte lijdt aan schizofrenie. Ook ten tijde van het ten laste gelegde was dit aanwezig. Verdachte had op dat moment geen zelfcontrole door een op de schizofrenie gefundeerd element van gestoorde realiteitstoetsing en beperkte impulsbeheersing. Geadviseerd wordt verdachte het ten laste gelegde niet toe te rekenen. De recidivekans zonder verbetering van de psychische gesteldheid zou, wanneer verdachte op vrije voeten is, als hoog kunnen worden ingeschat. Geadviseerd wordt een klinische behandeling ter stabilisering van de schizofrenie met daarna begeleiding bij het opbouwen van een goede dagbesteding met onder meer werk en vrijetijdsbesteding. Dit zou kunnen via een maatregel in de zin van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht.
Het advies van D. Breuker houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van een schizofrene stoornis van het paranoïde type, met multipele episoden, momenteel in een acute episode, met katatonie. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was er sprake van een manifest psychotische toestand. Vanwege de psychotische toestand waarin hij verkeerde, heeft wanen en hallucinaties gehad waardoor hij zich gedwongen heeft gevoeld de ten laste gelegde feiten te plegen. Ten aanzien van het plegen van de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, wordt geadviseerd om dit in zijn geheel niet toe te rekenen aan verdachte. Er is sprake van recidiverend delictgedrag. Op basis van de recidive, zien we dat hij afhankelijk is van een dwingend behandelkader, omdat hij anders afziet van behandeling en medicatie-inname. Ter verkleining van de kans op een geweldsrecidive wordt geadviseerd om betrokkene een handeling in een psychiatrisch ziekenhuis op te leggen voor de duur van maximaal een jaar, op grond van artikel 37 Wetboek van Strafrecht. Een plaatsing in de FPA Cederborg heeft de voorkeur, omdat verdachte hier al bekend is en hij nu ook heeft aangegeven daar wel naartoe te willen.
De rechtbank kan zich met de inhoud en de conclusies van de adviezen verenigen en neemt deze over.
Ten aanzien van in de tenlastelegging opgenomen ad informandum gevoegde feiten overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank zal de ad informandum gevoegde feiten onder 1 meenemen bij het bepalen van de maatregel. Verdachte heeft deze feiten, waarvan is beschreven op welke pagina’s in het dossier de aangiften zich bevinden, erkend tijdens het verhoor bij de politie en deze zijn hiermee afgedaan.
De rechtbank begrijpt uit de formulering van de ad informandum gevoegde feiten onder 2 dat gaat het om: vernielingen van auto’s te Assen, gemeente Assen, gepleegd in december 2016 en januari 2017, voor zover niet ten laste gelegd onder de feiten 1 en 2. De rechtbank acht deze formulering dusdanig onbepaald, dat zij niet kan vaststellen om hoeveel en welke auto’s het gaat. De mondelinge toelichting van de officier van justitie dat onder deze ad informandum gevoegde feiten dienen te worden begrepen de vernielingen van auto’s waarvan een aangifte in het dossier zit en voor zover niet expliciet ten laste gelegd, maakt dit oordeel niet anders. Voor het kunnen meenemen van ad informandum tenlastegelegde feiten is nodig dat verdachte die bekent. Het is de rechtbank niet gebleken dat verdachte een dergelijke, op alle aangiften in het dossier betrekking hebbende bekentenis heeft afgelegd. De rechtbank zal de ad informandum gevoegde feiten onder 2 dan ook niet meenemen bij de oplegging van de maatregel.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer1] , tot een bedrag van € 1.802,88 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer6] , tot een bedrag van € 100,00 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
3. [naam], tot een bedrag van € 700,00 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
4. [naam], tot een bedrag van € 754,46 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
5. [naam], tot een bedrag van € 592,92 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
6. [naam], tot een bedrag van € 850,00 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
7. [naam], tot een bedrag van € 1.300,00 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
8. [naam], tot een bedrag van € 676,00 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
9. [naam], tot een bedrag van € 476,17 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
10. [naam], tot een bedrag van € 1.316,37 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
11. [naam], tot een bedrag van € 872,77 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
12. [naam], tot een bedrag van € 691,47 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
13. [naam], tot een bedrag van € 500,00 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
14. [naam], tot een bedrag van € 960,15 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
15. [naam], tot een bedrag van € 100,00 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
16. [naam], tot een bedrag van € 1.355,20 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
17. [naam], tot een bedrag van € 150,00 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
18. [naam], tot een bedrag van € 150,00 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
19. [naam], tot een bedrag van € 853,05 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd alle vorderingen van de benadeelde partijen toe te wijzen en daarbij de schadevergoedingsmaatregel in de zin van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen, behoudens het verzoek rekening te houden met het feit dat bij een aantal vorderingen ook een eigen risico is gevorderd.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [slachtoffer1] de gestelde schade tot een hoogte van € 1.287,88 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De rechtbank acht het overige deel van de vordering onvoldoende aannemelijk gemaakt. De benadeelde partij zal in dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.287,88 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 januari 2017.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [slachtoffer6] de gestelde schade tot een hoogte van € 100,00 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 5 bewezen verklaarde. De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 100,00 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 december 2016.
De rechtbank zal -zoals hiervoor overwogen- de ad informandum gevoegde feiten onder 2 niet meenemen in deze zaak. Dientengevolge kan de rechtbank ook geen oordeel vormen over de vorderingen van de bovengenoemde onder 3 tot en met 19 benadeelde partijen. Deze zullen deze dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal de vorderingen van de bovengenoemde onder 3 tot en met 19 benadeelde partijen daarom niet ontvankelijk verklaren. De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu vast staat dat verdachte tot de hiervoor genoemde bedragen aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.
Gelast de plaatsing van verdachte in een
psychiatrisch ziekenhuisvoor de termijn van
een jaar.
Ten aanzien van 18/930021-17, feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
1.287,88(zegge: duizendtweehonderdzevenentachtig euro en achtentachtig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2017. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige wordt afgewezen. Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1] te betalen een bedrag van € 1.287,88 (zegge: duizendtweehonderdzevenentachtig euro en achtentachtig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2017, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 1.287,88 aan materiële schade en € 0,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/930021-17, feit 5:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer6]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
100,00(zegge: honderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 december 2016.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer6] te betalen een bedrag van € 100,00 (zegge: honderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 december 2016, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 100,00 aan materiële schade en € 0,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer6] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/930021-17, ad informandum gevoegd feit onder 2:
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam] in de vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van 18/930021-17, ad informandum gevoegd feit onder 2:
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam] in de vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van 18/930021-17, ad informandum gevoegd feit onder 2:
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam] in de vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van 18/930021-17, ad informandum gevoegd feit onder 2:
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam] in de vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van 18/930021-17, ad informandum gevoegd feit onder 2:
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam] in de vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van 18/930021-17, ad informandum gevoegd feit onder 2:
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam] in de vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van 18/930021-17, ad informandum gevoegd feit onder 2:
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam] in de vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van 18/930021-17, ad informandum gevoegd feit onder 2:
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam] in de vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van 18/930021-17, ad informandum gevoegd feit onder 2:
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam] in de vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van 18/930021-17, ad informandum gevoegd feit onder 2:
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam] in de vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van 18/930021-17, ad informandum gevoegd feit onder 2:
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam] in de vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van 18/930021-17, ad informandum gevoegd feit onder 2:
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam] in de vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van 18/930021-17, ad informandum gevoegd feit onder 2:
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam] in de vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van 18/930021-17, ad informandum gevoegd feit onder 2:
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam] in de vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van 18/930021-17, ad informandum gevoegd feit onder 2:
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam] in de vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van 18/930021-17, ad informandum gevoegd feit onder 2:
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam] in de vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van 18/930021-17, ad informandum gevoegd feit onder 2:
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam] in de vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A. van Capelle, voorzitter, mr. E.C.M. Wolfert en mr. J.N.M. Blom, rechters, bijgestaan door mr. M.T. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 juni 2017.
Mr. E.C.M. Wolfert en mr. J.N.M. Blom zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.