ECLI:NL:RBNNE:2017:2023

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 juni 2017
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
18/950011-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door steken met een mes in de rug

Op 6 juni 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte heeft op 21 januari 2017 in Beilen, gemeente Midden-Drenthe, zijn vriend met een mes in de rug gestoken, waardoor deze ernstig letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, aangezien hij zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn handelen fataal zou kunnen zijn. De verdachte was ten tijde van het incident onder invloed van alcohol en heeft met een maaiende beweging met een mes van ongeveer 15 centimeter in de rug van het slachtoffer gestoken. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en verwierp het verweer van noodweer, omdat de handelingen van de verdachte niet als verdedigingshandelingen konden worden aangemerkt. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en deelname aan een gedragsinterventie. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer: 18/950011-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 juni 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam],
thans gedetineerd te PI Overijssel, HvB Karelskamp.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 mei 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.J. Speijdel, advocaat te Enschede. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. van der Burg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 januari 2017 te Beilen, gemeente Midden-Drenthe, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer]
van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer]
- met een mes in de rug heeft gestoken en/of
- meermalen, althans eenmaal, in het gezicht heeft geslagen/gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 21 januari 2017 te Beilen, gemeente Midden-Drenthe,
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door
- een mes in de rug, althans in het lichaam, van die [slachtoffer] te steken
en/of
- meermalen, althans eenmaal, in het gezicht van die [slachtoffer] te
slaan/stompen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 21 januari 2017 te Beilen, gemeente Midden-Drenthe, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te
weten [slachtoffer]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet
- een mes in de rug, althans in het lichaam, van die [slachtoffer] heeft
gestoken en/of,
- meermalen, althans eenmaal, in het gezicht van die [slachtoffer] heeft
geslagen/gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte met een maaiende beweging een groot mes in de rug van aangever heeft gestoken, waarbij het fataal zou zijn geweest indien het mes een paar centimeter meer naar links, meer naar rechts of een paar centimeter hoger het lichaam zou zijn binnengedrongen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat bewezen kan worden dat verdachte aangever heeft gestoken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot de opzet van verdachte overweegt de rechtbank het volgende. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel opzet is voldoende dat verdachte voorwaardelijk opzet had op een bepaald gevolg. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van [slachtoffer] – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake geweest van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou komen te overlijden ten gevolge van het handelen van verdachte. Verdachte, ten tijde van het voorval verkerende onder invloed van een grote hoeveelheid alcohol, is naar de keuken gelopen om een mes te pakken. Hij heeft daar een mes van ongeveer 15 centimeter gepakt en is met dat mes naar [slachtoffer] toegelopen. Vervolgens heeft verdachte met een maaiende beweging met dat mes in de rug van [slachtoffer] gestoken, waardoor bij die [slachtoffer] een wond op zijn rug is ontstaan en waardoor zijn lever is beschadigd. Door de maaiende beweging met het mes -zoals verdachte zakelijk weergegeven heeft verklaard- “min of meer in het wilde weg” naar [slachtoffer] te maken, neemt de kans dat daardoor fataal letsel ontstaat alleen nog maar toe.
Naar het oordeel van de rechtbank is het steken met een dergelijk mes een geschikt middel om iemand van het leven te beroven. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam belangrijke vitale organen en slagaders bevinden. Verdachte wordt geacht daarvan op de hoogte te zijn. De gedragingen van verdachte kunnen dan ook naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer op een bepaald gevolg gericht te zijn geweest, in dit geval het veroorzaken van de dood van [slachtoffer], dat het behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 22 januari 2017, opgenomen op pagina 45 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2017019096 d.d. 7 februari 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
Ik doe aangifte van poging doodslag gepleegd op 21 januari 2017 te Beilen, gemeente Midden-Drenthe. Toen ik buiten stond zag ik dat [verdachte] er aan kwam lopen. Hij had toen iets in zijn hand. Hij stak me in mijn rug en toen viel ik direct om.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van Politie Noord-Nederland d.d. 25 januari 2017, opgenomen op pagina 136 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Op 21 januari 2017 te Beilen kwam ik met een mes naar buiten. Ik had dat mes eerst uit de keuken gehaald. Het mes is ongeveer 15 cm lang. Toen ben ik naar [slachtoffer] gelopen. Mijn arm met mes zat achter [slachtoffer]. Doordat ik het mes terugtrok, kwam het mes in de onderrug van [slachtoffer] terecht.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 23 januari 2017, opgenomen op pagina 87 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant [naam]:
Op 21 januari 2017 werd bij de doorzoeking in de woning van verdachte [verdachte] aan [straatnaam]
te Bellen, een harddiskrecorder in beslag genomen. Deze harddiskrecorder was verbonden met vier camera's die aan de buitenzijde van de woning waren bevestigd. Door mij zijn op 22 januari 2017 beelden bekeken welke waren opgeslagen op deze harddisk. Dit betroffen beelden gemaakt op 21 januari 2017.
05:59:51 uur. Camera 01: verdachte [verdachte] loopt in de richting van aangever [slachtoffer] en lijkt een voorwerp in zijn rechterhand te hebben.
06:00:12 uur Camera 02 en camera 03: Verdachte [verdachte] maakt een slaande maaibeweging richting aangever [slachtoffer] met zijn rechter arm. Aangever [slachtoffer] liep op dat moment achteruit van de verdachte [verdachte] weg. Meteen daarop gaat aangever [slachtoffer] naar de grond.
4. Een geneeskundige verklaring, op 23 januari 2017 opgemaakt en ondertekend door B.A. Wolters, arts maatschappij & gezondheid, forensisch geneeskundige, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn/haar verklaring:
Betreft: [slachtoffer] . Datum letselbeschrijving: 21 januari 2017.
Informatie uit het medisch dossier: op 21 januari werd patiënt gezien op de centrale spoedopvang van het UMCG. Rechtsonder op de rug werd een scheur van ongeveer 5 cm gezien welke niet actief bloedde. Op de echo van de buik werd vocht rond lever en milt gezien. Op de CT-scan van de buik werd een leverscheurtje van 3 cm te zien zonder actieve bloeding van de lever. In de ruimte achter het buikvlies was veel lucht aanwezig. Patiënt werd ter observatie opgenomen op de intensive care.
Beschrijving van de waargenomen letsels: patiënt ligt in een ziekenhuisbed op de intensive care met verschillende infuusaansluitingen. Rechts onder op de rug een ruim 4 cm [verdachte] horizontaal verlopende scherpe verwonding met gladde randen, waarbij met name het rechter uiteinde iets hoekig verloopt maar ook het linker uiteinde iets hoekig is. Er zijn twee hechtdraden zichtbaar.
Conclusie: op de onderrug een ruim 4 cm [verdachte] verwonding veroorzaakt door scherp inwerkend geweld, mogelijk passend bij beschreven incident, waarbij uit het medisch dossier is op te maken dat ook de lever iets beschadigd is.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 21 januari 2017 te Beilen, gemeente Midden-Drenthe, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op:
- Poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en dat hij derhalve moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zich heeft moeten verdedigen tegen een geoefende kickboxer.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte geen beroep op noodweer toekomt, nu het steken met een mes in de rug van aangever onder de gegeven omstandigheden niet voldoet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarbij heeft de officier van justitie in aanmerking genomen dat zij op de camerabeelden niet ziet dat aangever slaat als een geoefende kickboxer.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt met betrekking tot het noodweerverweer als volgt. De rechtbank gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden. Verdachte heeft in de woning uit de keuken een mes gepakt. Vervolgens is hij met dat mes naar buiten, naar aangever gelopen. Buiten de woning heeft aangever een slaande beweging in de richting van verdachte gemaakt. Hierna is aangever achteruit gelopen, weg van verdachte. Op datzelfde moment is verdachte in de richting van aangever gelopen en heeft hij met een slaande maaibeweging het mes in de rug van verdachte gestoken. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de handelingen van de verdachte, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedrag, niet worden aangemerkt als verdedigingshandelingen. Uit de beschrijving van de camerabeelden blijkt voldoende dat zijn handelingen – naar de kern bezien – als aanvallend moeten worden aangemerkt. Het verweer wordt dan ook verworpen.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, het volgen van de training GI-GGZ Alcohol en geweld en een contactverbod met betrekking tot aangever en diens gezinsleden. Bij het bepalen van de strafeis heeft zij in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte ter zitting geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor wat hij heeft gedaan, maar hij de schuld bij aangever legt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in het kader van de strafmaat aangevoerd dat het door de officier van justitie gevorderde contactverbod onvoldoende gegrond en onwenselijk is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op een vriend van hem, door hem met een mes in zijn rug te steken. Zowel verdachte als die vriend (aangever) waren ten tijde van het voorval onder invloed van alcohol, wat ertoe heeft geleid dat de onenigheid tussen verdachte en aangever ernstig uit de hand is gelopen. Door verdachtes handelen heeft aangever ernstig letsel opgelopen waarvoor hij moest worden opgenomen op de intensive care van het ziekenhuis. Ook nadat aangever is ontslagen uit het ziekenhuis heeft hij complicaties gehad en heeft hij gedurende maanden moeten revalideren. Verdachte heeft aldus met zijn handelen op zeer ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever.
Een strafbaar feit als het onderhavige heeft een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en versterkt de in de samenleving aanwezige gevoelens van angst en onveiligheid. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Ten voordele van verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Zowel gelet op de ernst van het bewezen verklaarde als vanuit het oogpunt van vergelding en generale preventie is naar het oordeel van de rechtbank een forse gevangenisstraf de enige passende sanctie. De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen.
De rechtbank acht, alles afwegend, de oplegging van een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar passend en geboden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal op deze straf in mindering worden gebracht. Daarbij zal de rechtbank ter voorkoming van recidive, naast algemene voorwaarden, bijzondere voorwaarden opleggen, bestaande uit een meldplicht en het volgen van de gedragsinterventie GI-GGZ Alcohol en geweld. De rechtbank acht het door de officier van justitie gevorderde contactverbod onvoldoende onderbouwd en zal dit dan ook afwijzen.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht de aan verdachte toebehorende inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een gaspistool en 153 knalpatronen, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu zij bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen en zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of het algemeen belang.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 20.109,10 ter vergoeding van materiële schade en € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregeling.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat gelet op de omvang en de onderbouwing van de vordering deze de voortgang in het proces zou ophouden en zich derhalve niet leent voor verdere behandeling in dit strafgeding. Hij heeft verzocht de vordering niet toe te wijzen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 2362,70 en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Dat deel van de vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 januari 2017.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de gestelde materiële schade (de schadepost ‘studiekosten- en vertraging’) niet-ontvankelijk verklaring, nu deze schade door verdachte gemotiveerd wordt betwist en voor de rechtbank daardoor niet voldoende inzichtelijk is of, en zo ja in hoeverre, deze gestelde materiële schade voor vergoeding door verdachte in aanmerking komt. Schorsing van het onderzoek voor nadere proceshandelingen in het kader van deze vordering, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De vordering kan voor dat gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 januari 2017.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36d 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
(een gedeelte, groot 12 maanden), niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich uiterlijk binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis (telefonisch) meldt bij Reclassering Nederland, Advies&Toezichtunit 5 Oost, Molenstraat 50, 7514 DK Enschede, telefoonnummer: 088 80 41406. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat veroordeelde moet deelnemen aan de gedragsinterventie GI-GGZ Alcohol en geweld, zo lang en frequent als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart onttrokken aan het verkeerhet in beslag genomen gaspistool en de 153 in beslag genomen knalpatronen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 7.362,70(zegge: zevenduizenddriehonderdtweeënzestig euro en zeventig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2017.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige in de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 7.362,70 (zegge: zevenduizenddriehonderdtweeënzestig euro en zeventig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2017, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 71 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 2.362,70 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A. van Capelle, voorzitter, mr. E.C.M. Wolfert en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. M.T. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 juni 2017.
Mr. E.C.M. Wolfert en mr. E.P van Sloten zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.