Maken de omstandigheden waaronder deze aanrijding heeft plaatsgevonden dan dat desondanks moet worden aangenomen dat verdachte het opzet had het slachtoffer op deze wijze van het leven te beroven? De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend.
Daarbij spelen de volgende aspecten een rol. In de eerste plaats, en dat is ook meteen het belangrijkste, heeft de rechtbank geen beeld gekregen van wat er direct aan de aanrijding is voorafgegaan. Er zijn geen getuigen die verdachte hebben zien vertrekken vanaf het parkeerterrein of die het slachtoffer hebben gezien kort voor de aanrijding. Het enige wat is vast te stellen is de rijroute van verdachte, en het feit dat het slachtoffer voor verdachte van rechts moet zijn gekomen. De snelheid van het slachtoffer, zijn exacte rijroute, zijn gedrag op de weg, zelfs of het slachtoffer fietste of met de fiets aan de hand liep, zijn niet duidelijk geworden. Nader onderzoek daarnaar is ook niet mogelijk, simpelweg omdat er geen getuigen zijn die daarover kunnen verklaren. Het blijft dus onduidelijk hoe de aanrijding precies tot stand is gekomen. In ieder geval kan niet op grond van de aanloop tot de aanrijding worden vastgesteld dat de aanrijding door verdachte is opgezocht.
In de tweede plaats is het bij nadere beschouwing niet zo opmerkelijk als het op het eerste gezicht lijkt dat verdachte en het slachtoffer elkaar op de bewuste plek zijn tegengekomen. Als buren die vrijwel dagelijks rond dezelfde tijd van huis vertrokken, was de kans daarop betrekkelijk groot, ondanks de inspanning die het slachtoffer zich volgens getuigen getroostte om een ontmoeting te voorkomen.
Ten derde heeft de rechtbank gekeken naar het gedrag van verdachte voorafgaand aan de aanrijding en na afloop daarvan. Verdachte is met zijn auto de straat uitgereden, teruggereden naar zijn woning, is opnieuw de straat uitgereden om de auto vervolgens te parkeren op het terrein van de Lidl met uitzicht op de woning van het slachtoffer. Dit gedrag en vooral de redenen die verdachte daarvoor heeft aangedragen roepen vragen op over de logica van verdachtes handelen. Zijn gedrag kan worden geïnterpreteerd als het afwachten van een kans en het zich op een strategische plek opstellen om vervolgens toe te slaan. Daar staat echter tegenover dat verdachte, een toen 81-jarige man, blijkens het onderzoeksrapport van het Pieter Baan Centrum (PBC) lijdt aan lichte geheugenproblemen en moeite heeft het overzicht te houden bij het verrichten van zijn dagelijkse bezigheden. Dat kan een redelijke verklaring vormen voor het ogenschijnlijk onlogische gedrag van verdachte. Dat hij geen blijk geeft van medeleven voor het slachtoffer en zijn nabestaanden is schrijnend, maar kan niet leiden tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat er opzet in het spel is. Blijkens eerdergenoemd PBC-rapport wordt verdachte gekenmerkt door een gebrek aan empathie, maar dat betreft niet alleen het slachtoffer en zijn nabestaanden, maar evengoed anderen van wie verdachte vindt dat zij ‘slecht’ zijn. Dat is ook wel gebleken uit de door verdachte tijdens de terechtzitting van 19 mei 2017 afgelegde verklaring.
Alles overziend kan de rechtbank niet tot de conclusie komen dat het niet anders kan dan dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Het scenario van een noodlottig ongeval is daarvoor niet onaannemelijk genoeg.