ECLI:NL:RBNNE:2017:2018

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 juni 2017
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
18/820035-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijke aanranding van de eerbaarheid met ontkennende verdachte en camerabeelden als bewijs

In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, die op 22 januari 2017 in Groningen een jonge vrouw zou hebben aangerand, heeft de rechtbank op 1 juni 2017 uitspraak gedaan. De verdachte, geboren in 1995 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd bijgestaan door advocaat mr. P. Th. van Jaarsveld, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. J. Houwink. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster, ondersteund door camerabeelden, voldoende bewijs bieden voor de aanranding. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar de rechtbank oordeelde dat de camerabeelden en getuigenverklaringen de verklaring van de aangeefster bevestigen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tweede tenlastelegging, die betrekking had op diefstal van een mobiele telefoon, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte het oogmerk had om de telefoon wederrechtelijk toe te eigenen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van vier maanden op voor de feitelijke aanranding van de eerbaarheid, waarbij rekening werd gehouden met zijn leeftijd en het feit dat hij geen eerdere veroordelingen had voor soortgelijke feiten. De rechtbank besloot dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, in mindering zou worden gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820035-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 juni 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
18 mei 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P. Th. van Jaarsveld, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Houwink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 januari 2017 te Groningen, [slachtoffer1] , door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer1] zodanig snel, plotseling en/of overhoeds aangesproken en/of (van achteren) vastgepakt (gehouden) en/of tegen zich aan gedrukt (gehouden) en/of (daarbij) die [slachtoffer1] in haar borst(en) en/of haar kruis geknepen/(vast)gepakt, waardoor die [slachtoffer1] niet in staat
was die handeling(en) te voorkomen, af te weren of daartegen weerstand te bieden, althans zich niet/onvoldoende aan de greep van verdachte(n) kon onttrekken;
2.
hij op of omstreeks 22 januari 2017 te Groningen met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening (in horecagelegenheid " [bedrijfsnaam] ") heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Samsung), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 22 januari 2017 te Groningen opzettelijk een mobiele telefoon (merk Samsung), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten gevonden/aangetroffen, wederrechtelijk zich heeft
toege-eigend;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 22 januari 2017 te Groningen, een goed te weten een mobiele telefoon (merk Samsung) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Hij heeft daarbij gewezen op de aangiften die worden ondersteund door camerabeelden en getuigenverklaringen. Verdachte heeft bevestigd dat hij degene is die op de camerabeelden is te zien. De officier van justitie acht de verklaring van verdachte voor het overige ongeloofwaardig.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat uit de camerabeelden de ten laste gelegde gedragingen niet blijken, zodat hierin geen steun is te vinden voor de verklaring van aangeefster.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat hij de telefoon heeft gepakt om hem terug te kunnen geven aan aangeefster.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hierbij dat niet is gebleken dat verdachte het oogmerk, dan wel enig opzet had op het zich wederrechtelijk toe-eigenen van de telefoon. Voor de meer subsidiair ten laste gelegde heling ontbreekt het bewijs voor de wetenschap van verdachte dat het een door misdrijf verkregen goed zou betreffen. Verdachte zal daarom van feit 2 worden vrijgesproken.
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.

1. De door verdachte op de terechtzitting van 18 mei 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:

Ik was die nacht aanwezig in [bedrijfsnaam] en ben te zien op de camerabeelden. Ik ben achter een meisje aangelopen naar boven. We waren daar met z'n tweeën. Ik wilde met haar praten, maar dat weigerde ze. Ik heb haar bij de hand gepakt. Ze zei dat ze dat niet wilde en duwde mijn hand weg. Toen ze richting de trap liep ben ik weer achter haar aan gegaan. Ik leunde over de leuning van de trap om naar haar te kijken en pakte haar vast, omdat ze niet met me wilde praten. Toen ik naar beneden liep ben ik door de politie aangehouden.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 23 januari 2017, opgenomen als bijlage F bij het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2017019863 en 2017019989 d.d. 24 januari 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer1] :

Ik was met een vriendin in [bedrijfsnaam] , op een gegeven moment ging ik onze jassen halen. Ik dacht dat die in de garderobe boven lagen. Toen ik boven was, was er nog 1 jongen, deze jongen dus. In het deel waar de jassen normaal hangen begon hij al contact proberen te krijgen met mij, ik reageerde hierop met “niet doen”. Ik wilde naar beneden lopen, hierop hield hij mij tegen. Hij begon behoorlijk hard in mijn borsten te knijpen, met zijn andere hand bij mijn kruis. Wel boven mijn kleding. En toen heb ik duidelijk gezegd dat ik dat niet wilde, dat hij moest stoppen. En hij ging door. Toen heb ik me losgetrokken en ben ik naar de trap gelopen. Dat was zaterdag op zondag. 22 januari. Ik denk rond 5:30, 5:45.
Boven bij de garderobe was verder niemand. Het duurde niet lang. Ik denk dat ik maar 3 minuten boven ben geweest. Hij stond op een gegeven moment volgens mij voor me. Hij stond een beetje schuin. Met zijn linkerhand ging hij naar mijn kruis en met zijn andere hand zat hij aan mijn borsten. Hij kneep heel hard in mijn borsten. Hij duwde mij niet een kant op, maar hield mij wel echt tegen. Ik had mijn beide handen nodig om hem van mij af te krijgen. Hij kwam steeds terug en ging dan weer aan mij zitten. Het duurde niet heel lang, want toen kreeg ik me los. Hij heeft toen nog mijn arm vastgepakt, waar ik nu dat blauwe plek gevoel in heb, en toen heb ik mij losgetrokken en ben ik naar beneden gegaan.
Door mijn stem, de woorden en mijn stem gebruik en mijn houding maakte ik duidelijk dat ik niet wilde wat er gebeurde. Met mijn houding bedoel ik dat ik mij lostrok, zijn handen van mij afhaalde en zelf probeerde door te lopen. Hij nam dat niet serieus. Hij bleef op dezelfde manier door gaan. Zeg maar de houding van het in je oor fluisteren en aan mij zitten. Daar kwam geen verandering in. Maar hij pakte mij op een gegeven moment wel vast en was het voor mij duidelijk dat hij niet wilde dat ik wegging. Ik was al richting de trap, ik hoefde alleen nog een hoekje om om bij de trap te komen. Ik heb daar nog om hulp geroepen. En toen ik halverwege de trap was en iemand zag toen heb ik meteen nog een keer op hulp geroepen en daarna ben ik doorgelopen naar mijn vriendin [naam] . Ik heb haar als eerste verteld over wat er gebeurd is. Ik begon toen al te tranen en ik heb gezegd: "Er zat een jongen aan me."

3. De eigen waarneming van de rechtbank op de terechtzitting van 18 mei 2017 van de ter terechtzitting getoonde camerabeelden, zoals die zijn gevoegd bij voormeld dossier. De rechtbank heeft bij het bekijken van de camerabeelden van camera 10 achtereenvolgens het volgende waargenomen:

- verdachte loopt achter aangeefster aan de trap op, de hoek om en dan richting de garderobe achter in beeld;
- enige tijd later zijn boven in beeld aangeefster en verdachte te zien. Er is contact tussen hen en aangeefster strekt haar arm richting verdachte;
- aangeefster loopt richting de trap. Verdachte loopt achter haar aan en op het moment dat aangeefster van de trap naar beneden loopt, leunt verdachte over de leuning en pakt aangeefster bij haar arm vast;
- aangeefster maakt een neerwaartse beweging om los te komen uit de greep;
- aangeefster is enige tijd later weer boven en is dan in het gezelschap van twee andere vrouwen. Aangeefster zit bovenaan de trap. Ze praat met twee vrouwen en maakt daarbij handbewegingen richting haar borsten, haar kruis en het kruis van de vrouw die tegenover haar staat op de trap.

4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 januari 2017, opgenomen als bijlage H bij voormeld dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:

Naar aanleiding van de op maandag 23 januari 2017, door [slachtoffer1] , gedane aangifte, ter zake aanranding, had ik, verbalisant [naam] , op maandag 23 januari 2017, telefonisch contact met getuige [naam] . Ik, verbalisant [naam] , hoorde getuige [naam] zeggen dat zij bereid was telefonisch een aantal vragen te beantwoorden.
Ik, verbalisant [naam] , hoorde getuige [naam] daar naar gevraagd het volgende verklaren:
Dat zij met [slachtoffer1] in [bedrijfsnaam] was. [slachtoffer1] was naar boven gelopen om hun jassen daar op te halen. Getuige [naam] stond beneden in [bedrijfsnaam] op [slachtoffer1] te wachten. Op een gegeven moment zag getuige [naam] [slachtoffer1] beneden staan. [slachtoffer1] vertelde toen aan getuige [naam] dat er een man aan haar had gezeten boven, dat ze niet weg had kunnen komen en dat hij heel sterk was. [slachtoffer1] was erg ontdaan toen ze het vertelde, ze had de schrik in haar ogen. [slachtoffer1] vertelde dat de man tegelijkertijd aan haar borsten en aan haar kut had gezeten. Nadat dit alles gebeurd was, was [slachtoffer1] erg emotioneel. Alle spanning en de schrik van wat haar overkomen was kwam eruit.
Bewijsoverweging
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. De verklaring van aangeefster wordt voor een groot deel ondersteund door de camerabeelden. Te zien is onder meer dat verdachte aangeefster naar boven volgt en achter haar aanloopt richting de garderobe. Even later is te zien dat verdachte en aangeefster weer in beeld verschijnen en dat aangeefster haar arm uitstrekt richting verdachte. Aangeefster loopt naar de trap en verdachte gaat achter haar aan. Aangeefster loopt vervolgens de trap af. Verdachte pakt dan haar arm vast, terwijl hij over de leuning van de trap hangt. Aangeefster maakt een neerwaartse beweging om los te komen. Beneden vertelt aangeefster direct aan getuige [naam] wat er gebeurd is. Deze getuige verklaart dat aangeefster geëmotioneerd vertelt wat er boven is gebeurd. Op de camerabeelden is te zien dat aangeefster even later weer naar boven komt en boven aan de trap gaat zitten. Ze beeldt dan in het gesprek met twee andere vrouwen uit wat haar zojuist is overkomen.
De camerabeelden komen op al deze punten overeen met de verklaring van aangeefster over hetgeen zou zijn gebeurd. Hoewel de verweten handelingen ten aanzien van de borsten en het kruis van aangeefster zelf niet op de camerabeelden zijn vastgelegd, heeft de rechtbank, gelet hierop, geen enkele reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van aangeefster op dat punt.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 22 januari 2017 te Groningen, [slachtoffer1] , door geweld of een andere feitelijkheid, heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer1] aangesproken en onverhoeds vastgepakt (gehouden) en (daarbij) die [slachtoffer1] in haar borsten en/of haar kruis geknepen/(vast)gepakt, waardoor die [slachtoffer1] niet in staat
was die handeling(en) te voorkomen, af te weren of daartegen weerstand te bieden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor toepassing van het jeugdstrafrecht, zoals geadviseerd door de reclassering. Doordat verdachte een uitgeprocedeerde asielzoeker is, is er geen andere strafmodaliteit mogelijk dan detentie. Die strafmodaliteit is op zich al te zwaar, maar de door de officier van justitie gevorderde duur is ook nog eens veel te hoog.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het over hem opgemaakte Reclasseringsadvies van 9 mei 2017, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Hij is in een uitgaansgelegenheid een jonge vrouw naar de garderobe gevolgd, welke garderobe zich bevond op een, inmiddels, gesloten verdieping van de uitgaansgelegenheid. Daar waren verder geen personen meer aanwezig. Verdachte heeft de jonge vrouw daar vastgepakt, in haar borsten geknepen en bij haar kruis gepakt. De jonge vrouw heeft duidelijk te kennen gegeven hier niet van gediend te zijn. Desondanks is verdachte haar blijven volgen toen ze wegliep en heeft haar nogmaals vastgepakt, terwijl zij de verdieping via de trap wilde verlaten. Door zo te handelen heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van deze vrouw en een bedreigende situatie voor haar doen ontstaan, nu zij alleen was met verdachte, hij haar vasthield en belemmerde om weg te gaan. Dit rekent de rechtbank verdachte zeer aan.
Het Wetboek van Strafrecht bepaalt in artikel 77c dat de rechter ten aanzien van de jongvolwassene die ten tijde van het begaan van het strafbare feit de leeftijd van 18 jaren doch nog niet die van 23 jaren heeft bereikt het jeugdstrafrecht kan toepassen, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Verdachte is 22 jaar oud. In het reclasseringsadvies is geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen, omdat verdachte een jongere indruk maakt dan dat zijn leeftijd doet vermoeden en hij de consequenties van zijn gedrag moeilijk lijkt te overzien. De rechtbank is van oordeel dat deze bevindingen van de reclassering onvoldoende zijn om in dit geval het jeugdstrafrecht toe te passen in plaats van het volwassenen strafrecht.
De rechtbank zal er in het voordeel van verdachte rekening mee houden dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. De rechtbank overweegt daarbij dat voor verdachte, een uitgeprocedeerde asielzoeker, geen andere strafmodaliteit dan een onvoorwaardelijke detentie in aanmerking komt. Om die reden, en omdat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde, legt de rechtbank een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 63 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Tapper-Wessels, voorzitter, mr. C.M.M. Oostdam en mr. C.H. Beuker, rechters, bijgestaan door mr. K. Offerein-Hulshoff, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 juni 2017.