ECLI:NL:RBNNE:2017:2009

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 juni 2017
Publicatiedatum
6 juni 2017
Zaaknummer
18-720230-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor drugshandel en bezit van verdovende middelen met toepassing van artikel 63 Wetboek van Strafrecht

Op 1 juni 2017 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende vijf maanden schuldig had gemaakt aan het dealen van heroïne en cocaïne. Daarnaast had de verdachte een kleine hoeveelheid 2C-B, cocaïne en amfetamine in zijn bezit. De verdachte was eerder onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank overwoog dat, gelet op de landelijke oriëntatiepunten, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur opgelegd zou moeten worden. Echter, op basis van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht oordeelde de rechtbank dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet op zijn plaats was, omdat de beperkte omvang van de drugshandel en de gelijktijdige behandeling van deze zaak met een eerdere veroordeling niet tot een hogere straf zouden leiden. De rechtbank verklaarde de verdachte schuldig, maar legde geen straf of maatregel op. De uitspraak volgde na een onderzoek op de terechtzitting van 18 mei 2017, waar de verdachte aanwezig was met zijn advocaat, mr. M.M.J. Nuijten, en het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. T.H. Pitstra. De rechtbank achtte de tenlasteleggingen wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van het meer of anders ten laste gelegde. De rechtbank heeft de artikelen 9a, 56, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/720230-15
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 juni 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
thans gedetineerd te P.I. Overijssel - HvB Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 mei 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.M.J. Nuijten, advocaat te Haarlem. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks het tijdvak van 1 december 2014 t/m 28 april 2015 te Leeuwarden meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, (telkens) zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 28 april 2015 te Leeuwarden opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,35 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B (4-broom-2,5-dimethoxyfenethylamine), zijnde 2C-B een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 08 april 2015 te Leeuwarden opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,305 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 0,239 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde cocaïne en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het volgende aangevoerd.
Met betrekking tot feit 1. leveren de uitgelezen sms-berichten en de foto's in verdachtes telefoon, de handelingen tussen verdachte en [getuige 1] op 28 april 2015 en de verklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] bij zowel de politie als bij de rechter-commissaris voldoende wettig en overtuigend bewijs op om tot een bewezenverklaring van het onder 1. ten laste gelegde te kunnen komen.
Ten aanzien van feit 2. heeft verdachte verklaard dat de aangetroffen twee pillen van hem waren. Deze verklaring en het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut dat voornoemde pillen heeft onderzocht, kunnen leiden tot een bewezenverklaring van het onder 2. ten laste gelegde.
Ook het onder 3. ten laste gelegde feit kan, op grond van verdachtes bekennende verklaring en de test door de Forensische Opsporing wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte ontkent dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1. en 2. ten laste gelegde. Namens verdachte heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen zoals door de getuigen zijn afgelegd onbetrouwbaar zijn. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde heeft verdachte erkend dat de aangetroffen cocaïne en amfetamine van hem waren. De drugs waren voor eigen gebruik. Verdachte dient echter eveneens van dit feit te worden vrijgesproken, nu er onvoldoende overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot feit 1. is de rechtbank het volgende van oordeel. De getuigen [getuige 1] , [getuige 3] en [getuige 4] zijn door zowel de politie als de rechter-commissaris gehoord. Uit hun verklaringen leidt de rechtbank af dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verkopen en afleveren van drugs. Dat deze verklaringen onbetrouwbaar zouden zijn, is de rechtbank niet gebleken en is overigens verder ook niet onderbouwd. Evenmin is de rechtbank gebleken dat de verklaringen onder druk zouden zijn afgelegd. Nu voornoemde verklaringen ondersteund worden door diverse sms-berichten uit de periode 24 maart 2015 tot 9 april 2015, welke afkomstig zijn van verdachtes telefoon, kan het onder 1. ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde heeft verdachte bekend dat de twee aangetroffen blauwe pillen van hem zijn. Uit het rapport van het NFI van 11 juni 2015 blijkt dat beide pillen 2 C-B bevatten. Op grond van beide wettige bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 2. ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot feit 3. overweegt de rechtbank dat verdachte tijdens zijn insluiting op 8 april 2017, aan de verbalisant meedeelt dat hij drie bolletjes cocaïne en een gram speed bij zich heeft. Vervolgens overhandigt verdachte aan verbalisant drie kleine en een iets groter bolletje, allen bestaande uit een wit poeder. Uit de indicatieve test blijkt dat de drie bolletjes netto 0,305 gram wegen en cocaïne bevatten, terwijl het andere grotere bolletje netto 0,239 gram weegt en amfetamine bevat. Op grond van deze bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 3. ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in het tijdvak van 1 december 2014 t/m 28 april 2015 te Leeuwarden meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 28 april 2015 te Leeuwarden opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,35 gram van een materiaal bevattende 2C-B (4-broom-2,5-dimethoxyfenethylamine), zijnde 2C-B een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 08 april 2015 te Leeuwarden opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,305 gram van een materiaal bevattende cocaïne en ongeveer 0,239 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde cocaïne en amfetamine telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. De voortgezette handeling van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
3. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Daarbij heeft zij nadrukkelijk rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank ten aanzien van het ten laste gelegde tot een bewezenverklaring mocht komen, heeft de raadsman gepleit voor een afdoening met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte recent is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren en oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Nu uit de rapportage van het Pieter Baan Centrum blijkt dat sprake is van een behoorlijke problematiek bij verdachte, is verdachte gebaat bij een spoedige behandeling. Een langere detentie zou die behandeling doorkruisen. Tot slot heeft de raadsman nog aangevoerd dat wanneer de onderhavige zaak bij die eerdere behandeling zou zijn meegenomen, het de vraag is of de rechtbank tot een hogere strafoplegging zou zijn gekomen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich gedurende vijf maanden schuldig gemaakt aan het dealen van heroïne en cocaïne. De handel in verdovende middelen is strafbaar gesteld om de volksgezondheid te beschermen. Het handelen gebeurde op beperkte schaal binnen een kleine kring van afnemers met geringe hoeveelheden. Het is een feit van algemene bekendheid dat drugs ernstige schade kan berokkenen aan de gebruikers daarvan en kan leiden tot ernstige verslavingsproblematiek. Bovendien gaan drugshandel en het gebruik van drugs vaak gepaard met andere vormen van (gewelds- en vermogens-) criminaliteit. Daarnaast heeft verdachte een kleine hoeveelheid 2C-B, cocaïne en amfetamine in zijn bezit gehad.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting in aanmerking genomen rechtvaardigen in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank acht een dergelijke bestraffing met het oog op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht evenwel niet op zijn plaats nu de rechtbank tot het oordeel komt dat bij een gelijktijdige behandeling van deze zaak bij de vorige zaak, de beperkte omvang waarin is gedeald, dit niet tot een hogere straf zou hebben geleid. De rechtbank zal verdachte daarom schuldig verklaren, maar hem geen straf of maatregel opleggen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9a, 56, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Bepaalt dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.Y.B. Jansen, voorzitter, mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme en mr. G.C. Koelman, rechters, bijgestaan door D. Postma-Westerhof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 juni 2017.
Mr. Koelman is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.