ECLI:NL:RBNNE:2017:1999

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 juni 2017
Publicatiedatum
6 juni 2017
Zaaknummer
18-950025-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van de dagvaarding in een zaak betreffende dierenporno

Op 6 juni 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zitting houdende in Leeuwarden, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het in bezit hebben en verspreiden van dierenporno. De tenlastelegging omvatte onder andere het anaal en vaginaal penetreren van een persoon door een dier, en het in bezit hebben van 541 afbeeldingen en 7 gegevensdragers met ontuchtige handelingen waarbij een mens en een dier betrokken zijn. Tijdens de zitting op 23 mei 2017 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het openbaar ministerie vertegenwoordigd werd door een officier van justitie.

De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding beoordeeld aan de hand van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging onvoldoende feitelijk was en niet voldeed aan de eisen van artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank stelde vast dat de term "afbeelding van een ontuchtige handeling" niet voldoende concreet was en dat er een duidelijke beschrijving van de afbeeldingen ontbrak. Dit was in strijd met de jurisprudentie van de Hoge Raad, die vereist dat de tenlastelegging een opgave bevat van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding van tijd, plaats en omstandigheden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat de dagvaarding nietig verklaard moest worden, omdat deze niet voldeed aan de wettelijke eisen. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. A.H.M. Dölle, en de andere rechters mr. J.V. Nolta en mr. M.B. de Wit. De uitspraak werd gedaan ter openbare terechtzitting op 6 juni 2017.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/950025-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 juni 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, wonende in Spanje.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
23 mei 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.G. ten Have, advocaat te Winschoten. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M. Kappeijne van de Coppello.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 30 oktober 2014 tot en met 8 april 2015, te Emmen, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) (een) afbeelding(en) (te weten 541 foto('s) en/of (een) film(s)) en/of 7 gegevensdrager(s) (te weten onder andere DVD('s)) bevattende (een) afbeelding(en)en/of (een) film(s) en/of computer(s)), in bezit heeft gehad
en/of heeft verspreid, terwijl op die afbeelding(en) (een) ontuchtige handeling(en) zichtbaar is/zijn waarbij een mens en een dier is/zijn betrokken of schijnbaar is/zijn betrokken, welke ontuchtige handeling(en) bestond(en) uit (onder meer)
- het anaal en/of vaginaal penetreren van een persoon door een dier en/of
- het oraal en/of met mond/tong penetreren van een dier door een persoon en/of
- het betasten en/of aanraken van een dier door een persoon en/of
- het likken en/of in de mond nemen van geslachtsdelen van een dier door een persoon
([bestandsnaam]).

Geldigheid van de dagvaarding

Ingevolge de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dient de rechtbank te beraadslagen op de grondslag van de tenlastelegging. De tenlastelegging strekt er daarbij toe voor de procesdeelnemers – zowel voor het openbaar ministerie en de rechter als voor de verdachte en eventueel de benadeelde partij – de inzet van het geding en de te volgen beslissingsstructuur met de vereiste duidelijkheid vast te leggen. Met het oog daarop dient ingevolge artikel 261, eerste lid, Sv de dagvaarding een opgave te behelzen van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse alsmede de omstandigheden waaronder het zou zijn begaan.
De rechtbank is van oordeel dat het gebruik van de term “afbeelding van een ontuchtige handeling” in de tenlastelegging onvoldoende feitelijk is en nader moet worden uitgewerkt, analoog aan de jurisprudentie over het voorhanden hebben van kinderporno, meer in het bijzonder over de term “afbeelding van een seksuele gedraging” in artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht (Wetboek van Strafrecht). Zonder feitelijke omschrijving van die afbeelding in de tenlastelegging voldoet de dagvaarding volgens de Hoge Raad niet aan de in artikel 261, eerste lid, Sv gestelde eis van opgave van het feit (vgl. HR 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BS1739).
De Hoge Raad heeft in voornoemd arrest en in HR 24 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1497, enkele uitgangspunten geformuleerd met het oog op de strafrechtelijke beoordeling van het op grote(re) schaal voorhanden hebben van kinderporno. Die uitgangspunten komen hierop neer dat de steller van de tenlastelegging zich bij voorkeur zou moeten beperken tot het beschrijven van een selectie van een gering aantal (representatieve) afbeeldingen - zo mogelijk ten hoogste vijf - zonder in de tenlastelegging zelf enige aanduiding van of verwijzing op te nemen naar een wellicht grotere hoeveelheid waarvan die afbeeldingen deel uitmaken. In geval van bewezenverklaring van het handelen van de verdachte met betrekking tot een of meer van die in de tenlastelegging omschreven afbeeldingen kan vervolgens bij de straftoemeting rekening worden gehouden met het grootschalige karakter van het delict, bijvoorbeeld op grond van de erkenning door de verdachte van het grootschalige karakter, hetgeen betekent dat de concrete afbeeldingen of de exacte hoeveelheid kinderporno - dan wel, zoals hier aan de orde, dierenporno - niet behoeven te worden besproken.
In het op deze zaak betrekking hebbende proces-verbaal van bevindingen kinderporno-onderzoek [1] (verder: het proces-verbaal) zijn de bevindingen opgenomen van het onderzoek naar kinder- en dierenporno, aangetroffen op gegevensdragers die onder twee personen, te weten verdachte en [medeverdachte], in beslag zijn genomen. Uit het proces-verbaal blijkt dat onder verdachte 7 en onder [medeverdachte] 9 gegevensdragers in beslag zijn genomen [2] .
Op deze, in totaal 16 inbeslaggenomen gegevensdragers, zijn 441.482 afbeeldingen (foto's, films en video's) aangetroffen [3] . Daaronder zouden zich - voor wat betreft het onder verdachte in beslaggenomen materiaal - 541 strafbare fotobestanden hebben bevonden [4] .
Het ten laste gelegde heeft betrekking op het in bezit hebben en verspreiden van dierenporno ten aanzien van 541 foto('s) en/of (een) film(s) en 7 gegevensdragers, die in vier nader omschreven categorieën van ontuchtige handelingen is onderverdeeld. Vervolgens behelst de dagvaarding de verwijzing “[bestandsnaam]”. Op de dagvaarding is voorts vermeld dat een representatieve collectie van de afbeeldingen/filmfragmenten is samengesteld en dat op verzoek inzage in voornoemd materiaal kan worden verleend.
De rechtbank stelt vast dat deze wijze van tenlastelegging niet in lijn is met voornoemde uitgangspunten. De tenlastelegging is niet beperkt tot een selectie van (representatieve) afbeeldingen. Een voldoende concrete beschrijving van in de tenlastelegging bedoelde afbeeldingen ontbreekt, evenals een vindplaats van die beschrijving in het dossier. De rechtbank merkt in dit verband op dat het in de dagvaarding genoemde bestand geen beelden van de in de tenlastelegging genoemde handelingen bevat.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande niet in staat om vast te stellen op welke films, foto's of gegevensdragers de steller van de tenlastelegging het oog heeft bij de in de tenlastelegging opgenomen handelingen. Dit betekent dat de tenlastelegging niet voldoet aan de eisen gesteld door artikel 261, eerste lid, van Wetboek van Strafvordering en het voor de rechtbank niet duidelijk is wat de inzet van het geding is. Dit betekent dat de dagvaarding nietig moet worden verklaard.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart de dagvaarding nietig.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. J.V. Nolta en mr. M.B. de Wit, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 juni 2017.
Mr. Nolta en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen kinderporno-onderzoek d.d. 11 november 2015, opgenomen op pagina 606 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NNRCC15012 LAODICA, d.d. 15 december 2015, inhoudende het relaas van verbalisant.
2.Pagina 607
3.Pagina 608
4.Pagina 610