ECLI:NL:RBNNE:2017:1998

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 juni 2017
Publicatiedatum
6 juni 2017
Zaaknummer
18-930353-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van verboden wapens en munitie

Op 6 juni 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben van verboden wapens, te weten een ploertendoder, pepperspray en centraalvuur knalpatronen. De verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.J. de Boer, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. M. Kappeijne van de Coppello. De tenlastelegging betrof feiten die zich op 8 april 2015 in Emmen hadden voorgedaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, mede op basis van zijn bekennende verklaring, schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank achtte de bewezenverklaring van de feiten voldoende onderbouwd door de verklaring van de verdachte en proces-verbaal van bevindingen van de politie.

De rechtbank overwoog dat de verdachte eerder onherroepelijk was veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de aard en ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de vordering van de officier van justitie. De officier had een werkstraf van 80 uren geëist, maar de rechtbank vond een taakstraf van 40 uren meer passend, gezien de financiële situatie van de verdachte. Daarnaast werd een gevangenisstraf van 2 dagen opgelegd, die gelijkgesteld werd aan de tijd die de verdachte in verzekering had doorgebracht. De rechtbank besloot dat, indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zou worden toegepast.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en de andere rechters de zaak op een openbare zitting bespraken. Het vonnis is op 6 juni 2017 uitgesproken, waarbij de rechtbank de verdachte schuldig bevond aan de feiten en hem veroordeelde tot de opgelegde straffen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/930353-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 juni 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
23 mei 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.J. de Boer, advocaat te Coevorden. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M. Kappeijne van de Coppello.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 8 april 2015 te Emmen een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 8 april 2015 te Emmen, een wapen van categorie II onder 6° in de zin van de Wet wapens en munitie, te weten pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen), en/of munitie van categorie III in de zin van de Wet wapens en munitie, te weten 25 centraalvuur knalpatronen (merk: Umarex, kaliber 9 mm) voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde - mede op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting - kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1 en 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 mei 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 december 2015, opgenomen op pagina 63 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NNRCC15012 LAODICA, d.d. 15 december 2015, inhoudende de relatering van verbalisant;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 mei 2015, opgenomen op pagina 648 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 8 april 2015 te Emmen een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 8 april 2015 te Emmen een wapen van categorie II onder 6° in de zin van de Wet wapens en munitie, te weten pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen), en munitie van categorie III in de zin van de Wet wapens en munitie, te weten 25 centraalvuur knalpatronen (merk: Umarex, kaliber 9 mm), voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een wapen van categorie I.
2. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot munitie van categorie III, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet verzet tegen het opleggen van een werkstraf aan verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het over hem opgemaakte reclasseringsrapport, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een ploertendoder, pepperspray en centraalvuur knalpatronen, zijnde verboden wapens op grond van de Wet wapens en munitie.
Door rechters wordt op grond van oriëntatiepunten die bij de bestraffing van feiten als deze worden gehanteerd doorgaans een geldboete opgelegd. De rechtbank acht in dit geval echter een taakstraf meer passend, gelet op de persoonlijke financiële omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank zal aan verdachte naast een taakstraf van na te noemen duur een gevangenisstraf voor de duur van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht opleggen.
De rechtbank komt daarbij tot een taakstraf van kortere duur dan gevorderd door de officier van justitie.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 2 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

een taakstraf voor de duur van 40 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. J.V. Nolta en mr. M.B. de Wit, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 juni 2017.
Mr. Nolta en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.