ECLI:NL:RBNNE:2017:1987

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 juni 2017
Publicatiedatum
6 juni 2017
Zaaknummer
18/830193-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving in Delfzijl

Op 2 juni 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 15 mei 2016 in de gemeente Delfzijl, waar de verdachte samen met medeverdachten het slachtoffer onder bedreiging heeft gedwongen om mee te lopen naar een woning. Tijdens deze bedreiging heeft de verdachte het slachtoffer gedwongen zijn portemonnee af te geven, waarbij hij dreigende woorden heeft gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat het slachtoffer, die in paniek was, tegen zijn wil werd meegenomen en dat er sprake was van een bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als betrouwbaar beoordeeld en heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot jeugddetentie en een werkstraf, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. De benadeelde partij is niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat deze niet correct was ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830193-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 juni 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 mei 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C. Eenhoorn, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 mei 2016, in de gemeente Delfzijl, op de openbare weg,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de
afgifte van een portemonnee en/of een hoeveelheid geld, in elk geval van enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] , in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld
en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn
mededader(s)
- voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben gedwongen met verdachte en/of zijn
mededader(s) mee te lopen naar een woning waarbij verdachte en/of zijn
mededader(s) die [slachtoffer] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd
"Jij gaat met ons mee anders steken we je neer en geven jou klappen" en/of
"Als je niet meewerkt dan zullen je ouders je morgen niet meer zien" en/of "we
slaan je dood" en/of "Loop mee anders krijg je flinke klappen", althans
(telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
- voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben geslagen, en/of
- voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Wij
willen ons geld" en/of "Geef me je portemonnee broer" en/of "Als je nu niet je
geld geeft dan klap ik je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking;
2.
hij op of omstreeks 15 mei 2016, in de gemeente Delfzijl, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer) van zijn mededader(s)
- voornoemde [slachtoffer] gedwongen met verdachte en/of zijn mededader(s)
mee te lopen naar een woning waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer]
dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd "Jij gaat met ons mee
anders steken we je neer en geven jou klappen" en/of "Als je niet meewerkt dan
zullen je ouders je morgen niet meer zien" en/of "we slaan je dood" en/of "Loop
mee anders krijg je flinke klappen", althans (telkens) woorden van gelijke
dreigende aard of strekking, en/of
- voornoemde [slachtoffer] geslagen, en/of in elk geval die [slachtoffer]
gedurende langere tijd (tegen zijn wil) meegevoerd en/of met gebruikmaking van
zijn/hun psychisch en/of getalsmatig overwicht op die [slachtoffer] , een
dusdanige situatie gecreëerd waardoor die [slachtoffer] belet werd zijn eigen beweginsgvrijheid te bepalen en/of zich te onttrekken aan de intimiderende en
bedreigende invloedssfeer van verdachte en/of zijn mededader(s),
en aldus die [slachtoffer] (telkens) heeft belet te gaan waarheen hij zich
wilde begeven;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Uit de aangifte van [slachtoffer] en de verklaringen van [naam] , [naam] en de medeverdachte [naam] blijkt dat [slachtoffer] is gedwongen mee te lopen naar het huis van de grootouders van Drent. Uit de in de aangifte en de verklaring van [naam] geschetste omstandigheden blijkt dat bij die vrijheidsberoving sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte. Er is op grond van de aangifte en de verklaring van [naam] eveneens voldoende bewijs dat het slachtoffer onderweg door verdachte en zijn medeverdachte is afgeperst.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte ontkent geld uit de portemonnee van [slachtoffer] te hebben weggenomen. Volgens verdachte zat er geen geld in de portemonnee. Als er wel geld in de portemonnee zou hebben gezeten, zou hij dat wel aan de medeverdachte hebben gegeven. De verklaring van [naam] is bovendien merkwaardig. [naam] heeft pas in tweede of derde instantie verklaard dat hij van verdachte een deel van het geld uit de portemonnee van [slachtoffer] heeft ontvangen. De raadsman heeft er voorts op gewezen dat [naam] ten tijde van de verklaring pas zestien jaar oud was en dat het volstrekt onlogisch is dat hij geld van verdachte zou hebben gekregen.
De raadsman heeft ten aanzien van het tweede feit aangevoerd dat verdachte misschien onbewust door zijn aanwezigheid aan de bedreigende situatie heeft meegewerkt, maar dat hij geen opzet heeft gehad op de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] . Verdachte wilde enkel dat het getier van [medeverdachte] en het gejammer van [slachtoffer] ophield.
Oordeel van de rechtbank
Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat de verklaring van [naam] niet betrouwbaar is, omdat [naam] ten tijde van het afleggen van zijn verklaring net 16 was en pas in tweede of derde instantie ten opzichte van verdachte belastend heeft verklaard, overweegt de rechtbank als volgt.
De voor verdachte belastende verklaring die [naam] bij zijn tweede verhoor heeft afgelegd sluit op relevante onderdelen aan bij de aangifte van [slachtoffer] , zodat de rechtbank geen reden ziet om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam] . In zoverre acht de rechtbank zijn verklaring ook niet onlogisch zoals de raadsman heeft betoogd. Dat [naam] ook open is geweest over zijn eigen aandeel in dit feit draagt bovendien bij aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring. Het enkele feit dat [naam] nog minderjarig was ten tijde van het afleggen van zijn verklaring maakt niet dat zijn verklaring daarmee onbetrouwbaar is. Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is ‒ ook in onderdelen ‒ slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 22 mei 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Die jongen was bang. We zijn naar dat huis gelopen. Hij wilde weg, maar dat kon niet. Ik raakte geïrriteerd door zijn gejammer. "Doorlopen" heb ik gezegd, omdat ik wilde dat er een eind kwam aan de situatie. Ik merkte dat hij bang was. Hij ging huilen en riep: "Help." Misschien voelde hij zich door mijn houding bedreigd.
Ik heb gevraagd of ik in zijn portemonnee mocht kijken. Ik heb in zijn portemonnee gekeken.
Misschien was er sprake van druk, gelet op de situatie zoals die was. Hij huilde en was in paniek.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 15 mei 2016, opgenomen op pagina 159 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2016180939 d.d. 28 juni 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Ik was op 15 mei 2016 in Delfzijl. [medeverdachte] zei tegen mij dat ik mee moest lopen met hen en dat we [naam] op moesten zoeken. Ze zeiden steeds tegen mij: "Loop mee, anders krijg je flinke klappen." Op dat moment moest ik dus meelopen met [medeverdachte] , zijn neef, vriend en nog een vierde persoon. Ik ben op den duur maar gewoon met mijn handen omhoog gaan lopen, want als ik mijn handen even in mijn broekzak deed dan werden ze helemaal panisch. Ze waren bang dat ik mijn telefoon zou pakken en de politie zou bellen. De bedreigingen werden geroepen door [medeverdachte] en door zijn vriend. Ze zouden mij wat aandoen als ik niet mee zou lopen en niet mee zou werken. Ik kon en durfde hierdoor niet weg te lopen omdat ik vreesde voor mijn leven en heb daarom steeds gedaan wat er van mij gevraagd werd.
Die vriend van [medeverdachte] zei op een gegeven moment tegen mij: "Geef me je portemonnee broer." Ik heb mijn portemonnee gepakt en heb hem aan die vriend van [medeverdachte] gegeven. Ik zag dat die vriend van [medeverdachte] geld uit mijn portemonnee pakte. Ik had op dat moment 80 euro in mijn portemonnee. Ik kreeg even later mijn portemonnee weer terug. Er zat geen geld meer in. Ik werd nog steeds bedreigd door [medeverdachte] en zijn vriend. Ik was echt het meest bang voor die vriend van [medeverdachte] . Ze bedreigden mij beiden, maar die vriend maakte de ernstigste bedreigingen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 15 mei 2016, opgenomen op pagina 164 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Ik hoorde dat één van de jongens vroeg aan mij: "Heb je geld bij je?" Hij zei: "Pak je portemonnee", of woorden van gelijke strekking. Ik heb toen mijn beurs afgegeven aan de Antilliaanse man met snor en baardje. Dit was dezelfde man die ook bij het indrinken was aan het begin van de avond. Deze man zei ook: "Als je nu niet je geld geeft dan klap ik je dood!"
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van Politie Noord-Nederland d.d. 18 mei 2016, opgenomen op pagina 96 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam] :
Het kan wel kloppen dat [slachtoffer] zegt dat hij met mij mee moest lopen. Dat was omdat ik boos was en mijn geld terug wilde. [slachtoffer] was bang voor mij.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van Politie Noord-Nederland d.d. 24 mei 2016, opgenomen op pagina 145 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam] :
Ik hoorde [medeverdachte] zeggen dat zijn geld was weggenomen. [medeverdachte] wilde achter die jongens aan. Onderweg kwamen we een jongen tegen. [medeverdachte] pakte deze jongen vast en zei tegen hem: "Jij moet meekomen." Ik zag dat die jongen bang was en begon te huilen. Ik zag dat de blanke jongen aan het shaken was. Volgens mij heet die blanke jongen [slachtoffer] . Hij werd meegetrokken door [medeverdachte] en [verdachte] . Het is niet zo dat ze [slachtoffer] vast hadden, maar wel dat ze achter hem aan liepen en hem dirigeerden te lopen en als [slachtoffer] niet doorliep, dan werd hij van achter geduwd en verteld dat hij moest doorlopen. Ik zag dat [slachtoffer] tegen zijn wil werd meegenomen. Onderweg naar de plaats van bestemming is er steeds geschreeuwd en geïntimideerd door [medeverdachte] .
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van Politie Noord-Nederland d.d. 18 mei 2016, opgenomen op pagina 127 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam] :
[verdachte] vertelde mij dat hij de portemonnee en het geld had gepakt. Dat hij hierna de portemonnee terug had gegeven. Dit hoorde ik de dag erna. Dat geld was van [slachtoffer] die bij ons liep. [verdachte] heeft mij tien of twintig euro gegeven.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht op grond van de aangifte van [slachtoffer] en de verklaring van [naam] wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] onder bedreiging met geweld heeft gedwongen zijn portemonnee af te geven en daaruit geld heeft weggenomen (feit 1). Naar het oordeel van de rechtbank is er geen wettig en overtuigend bewijs dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met de medeverdachte heeft gepleegd. De medeverdachte heeft uitdrukkelijk iedere betrokkenheid bij of wetenschap van de afpersing van [slachtoffer] ontkend. Dat de medeverdachte bij de afpersing betrokken is geweest en waaruit die betrokkenheid dan bestaat kan op basis van de aangifte niet worden vastgesteld. Ook de verklaring van [naam] biedt daarvoor geen houvast. Naar het oordeel van de rechtbank staat niet vast dat de medeverdachte, hoewel hij in de nabijheid van het slachtoffer zal zijn geweest, een aandeel van voldoende gewicht heeft gehad in de afpersing van [slachtoffer] . De rechtbank zal verdachte dan ook van het onderdeel 'tezamen en in vereniging' vrijspreken.
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen vast dat verdachte en zijn medeverdachte [slachtoffer] hebben gedwongen mee te lopen naar het huis van de grootouders van [naam] en hem aldus wederrechtelijk van zijn vrijheid hebben beroofd (feit 2). Uit diverse verklaringen blijkt dat voor alle betrokkenen zichtbaar is geweest dat [slachtoffer] tegen zijn wil door verdachte en zijn medeverdachte werd meegevoerd doordat hij huilde, in paniek was, en de anderen vroeg om hem niks aan te doen. Uit de verklaring van [naam] blijkt ook dat zowel verdachte als de medeverdachte achter [slachtoffer] aan liepen en hem dirigeerden te lopen en dat als hij niet doorliep, hij van achter werd geduwd en hem werd verteld dat hij moest doorlopen. Verdachte heeft ter zitting bevestigd dat hij [slachtoffer] heeft gezegd door te lopen. Dat verdachte ‒ zoals de raadsman heeft bepleit ‒ geen opzet op de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] zou hebben gehad, vindt naar het oordeel van de rechtbank dan ook zijn weerlegging in de bewijsmiddelen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 15 mei 2016, in de gemeente Delfzijl, op de openbare weg, met het oogmerk om zich en of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee en een hoeveelheid geld, toebehorende aan die [slachtoffer] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
- voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Geef me je portemonnee broer" en "Als je nu niet je geld geeft dan klap ik je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op 15 mei 2016, in de gemeente Delfzijl, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben verdachte en zijn mededader
- voornoemde [slachtoffer] gedurende langere tijd tegen zijn wil meegevoerd en met gebruikmaking van hun getalsmatig overwicht op die [slachtoffer] , een dusdanige situatie gecreëerd waardoor die [slachtoffer] belet werd zijn eigen bewegingsvrijheid te bepalen en zich te onttrekken aan de intimiderende en bedreigende invloedssfeer van verdachte en zijn mededader,
en aldus die [slachtoffer] telkens belet te gaan waarheen hij zich wilde begeven.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Afpersing.
2. Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier heeft bij deze eis rekening gehouden met de ernst van de feiten en de documentatie van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een taakstraf. Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Verdachte is al vroeg in zijn jeugd in aanraking gekomen met justitie. In de afgelopen vier jaren heeft hij een enorme ontwikkeling doorgemaakt mede met steun van de reclassering. Hij heeft zijn leven nu op de rails. De raadsman heeft de rechtbank voorts verzocht mee te wegen dat verdachte tijdens het onderzoek als jeugdige is behandeld en dat hij ook de voorlopige hechtenis in het Poortje heeft doorgebracht. Nu de officier van justitie een jaar heeft gewacht met deze zitting, heeft hij het recht verspeeld op een zware strafeis. Deze eis is bovendien niet in lijn met de oriëntatiepunten van het LOVS.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing van een persoon die door hem en zijn medeverdachte van zijn vrijheid werd beroofd. Het slachtoffer was een klasgenoot van de medeverdachte. Verdachte heeft deze feiten begaan na een ruzie tussen de medeverdachte en een vriend van het slachtoffer over geld dat niet zou zijn teruggeven. Verdachte heeft zich hierin laten meeslepen en geen rekening gehouden met de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. Uit de toelichting op de door het slachtoffer ingediende vordering blijkt dat de gevolgen voor hem zeer ingrijpend zijn geweest. Het slachtoffer beschrijft dat hij in een nachtmerrie is terechtgekomen en heeft gevreesd voor zijn leven. Hij voelt zich 's avonds niet meer veilig op straat en het voorval roept maanden later nog steeds heftige emoties bij hem op. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor afpersing.
Toepassing adolescentenstrafrecht
Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan echter besluiten toch het adolescentenstrafrecht toe te passen indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. Doordat de reclassering niet beschikte over de juiste contactgegevens van verdachte, heeft de reclassering geen gesprek kunnen voeren met verdachte en daardoor ook geen advies kunnen uitbrengen over het al dan niet toepassen van het adolescentenstrafrecht. De reclassering heeft ten tijde van de inverzekeringstelling van verdachte wel in onder meer de leeftijd van verdachte, zijn actieve houding ten aanzien van werk en scholing en zijn documentatie gronden gezien om te adviseren verdachte gedurende de voorlopige hechtenis in een justitiële jeugdinstelling te laten plaatsen. De rechtbank ziet ‒ naast deze gronden ‒ in de wijze waarop verdachte zich in het gedrag van zijn medeverdachte heeft laten meeslepen, de indruk die verdachte ter zitting heeft gemaakt en het feit dat verdachte nog onderwijs volgt, aanleiding om recht te doen overeenkomstig de bijzondere bepalingen van het adolescentenstrafrecht en zal daarom toepassing geven aan artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op de toepassing van het adolescentenstrafrecht en met inachtneming van wat er in soortgelijke gevallen aan straf wordt opgelegd ziet de rechtbank aanleiding een aanmerkelijk lagere straf dan gevorderd op te leggen en wel jeugddetentie, waarvan het onvoorwaardelijke deel de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht niet te boven gaat en voorts een onvoorwaardelijke werkstraf.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 80,00 ter vergoeding van materiële schade en € 1150,00 ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel kan worden toegewezen en dat verdachte met de medeverdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor betaling daarvan. Voorts heeft hij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk is nu de vordering niet het parketnummer van de onderhavige zaak vermeldt en ook uit de toelichting niet duidelijk blijkt dat de vordering verdachte betreft. Subsidiair voert de raadsman aan dat het verband tussen de gestelde immateriële schade en de ten laste gelegde feiten niet goed is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk is, nu de vordering niet het parketnummer van de onderhavige zaak vermeldt en ook uit de toelichting niet duidelijk blijkt dat de vordering verdachte betreft.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 317 en 282 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

jeugddetentie voor de duur van 267 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie
een gedeelte, groot 250 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie, geheel in mindering zal worden gebracht.

een werkstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van vier maanden zal worden toegepast.
Ten aanzien van 18/830193-16, feit 1 en 2:
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F. Gerding, voorzitter, mr. A. Jongsma en
mr. R.J.L. Timmer, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 juni 2017.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.