ECLI:NL:RBNNE:2017:1944

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 juni 2017
Publicatiedatum
30 mei 2017
Zaaknummer
18/830496-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke brandstichting met verminderd toerekeningsvatbare verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 1 juni 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 december 2016 in Leek opzettelijk brand heeft gesticht in haar eigen woning. De verdachte, geboren in 1969, werd bijgestaan door haar advocaat, mr. U. van Ophoven, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. J.F. Severs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, wat invloed had op de strafmaat. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk aansteken van brandbare materialen, wat leidde tot gemeen gevaar voor de woning en de omliggende percelen. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte brand had gesticht, maar sprak haar vrij van de strafverzwarende omstandigheid van levensgevaar, omdat er onvoldoende bewijs was dat er daadwerkelijk levensgevaar was. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 365 dagen, waarvan 348 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden die gericht zijn op begeleiding en toezicht door de reclassering. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder haar geestelijke gezondheid en het advies van deskundigen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830496-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 juni 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
18 mei 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. U. van Ophoven, advocaat te Leek.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.F. Severs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 18 december 2016 te Leek
opzettelijk brand heeft gesticht in (rijtjes)woning aan [adres] door
(in de woonkamer) lamellen en/of boeken/blaadjes, althans papier, aan te
steken en/of de gasoven (met klep open) aan te zetten, waardoor er gas in de
woning stroomde, in elk geval open vuur in aanraking te brengen met een
brandbare stof
ten gevolge waarvan die lamellen en/of boeken/blaadjes, althans papier, geheel
of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of belendende percelen, in elk
geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar voor in de belendenende percelen aanwezige personen, in elk geval
levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel voor een ander of anderen te duchten was

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde -met uitzondering van het deel dat ziet op de gasoven- kan worden bewezen en heeft daartoe verwezen naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met het standpunt van de officier van justitie verenigd, met dien verstande dat hij zich met betrekking tot de vraag of de strafverzwarende omstandigheid van artikel 157 sub 2 van het Wetboek van Strafrecht -het duchten van levensgevaar of gevaar voor lichamelijk letsel- zich in casu al dan niet voordoet, heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 mei 2017.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal sporenonderzoek van Politie Noord-Nederland d.d. 22 december 2016, opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2016356185 d.d. 31 januari 2017, inhoudende de relatering van de verbalisanten [naam] en [naam] .
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de zich in het dossier bevindende stukken niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de strafverzwarende omstandigheid van 'het duchten van levensgevaar of gevaar voor lichamelijk letsel’ zich in dit geval voordoet. Het enkele feit dat de woning is gelegen in een rij van woningen is hiervoor onvoldoende. Uit het dossier komen geen specifieke omstandigheden naar voren die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 18 december 2016 te Leek
opzettelijk brand heeft gesticht in een rijtjeswoning aan [adres] door
in de woonkamer papier aan te steken ten gevolge waarvan brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor die woning en belendende percelen te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen, waarvan 348 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van vier jaren en met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapportage d.d. 9 mei 2017 (met uitzondering van de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich ambulant laat begeleiden door Trajectum). Voorts heeft de officier van justitie gevorderd aftrek van de voorlopige hechtenis toe te passen en de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven dat de verdediging zich kan vinden in de eis van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over haar opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting in haar eigen woning door met opzet een brandende sigaret in een papierbak te laten vallen ten gevolge waarvan brand is ontstaan. Verdachte heeft daarna haar woning verlaten zonder iets te ondernemen om de brand te blussen. Tevens heeft zij nagelaten omwonenden te waarschuwen. Door het handelen van verdachte is er in de woning een gevaarlijke brandsituatie ontstaan waarbij gevaar voor goederen te duchten is geweest. Dat de schade beperkt is gebleven, is te danken aan het voortvarende optreden van enkele alerte buurtbewoners.
De rechtbank rekent dit verdachte aan en overweegt dat een dergelijk feit het opleggen van een substantiële straf zonder meer rechtvaardigt. De rechtbank dient echter ook rekening te houden met de persoon van verdachte.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van de Pro Justitia rapportage d.d. 21 april 2017, opgemaakt door GZ-psycholoog drs. [naam] . In deze rapportage wordt geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde leed aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een verstandelijke beperking, en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van alcoholmisbruik. De deskundige heeft geadviseerd het ten laste gelegde verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank kan zich verenigen met bovengenoemde conclusie van de psycholoog omtrent de toerekeningsvatbaarheid van verdachte en oordeelt derhalve dat het bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Voorts houdt de rechtbank ten aanzien van de persoon van verdachte rekening met het door Reclassering Nederland opgestelde reclasseringsrapport d.d. 9 mei 2017. Reclassering Nederland is sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte op 4 januari 2017 bij verdachte betrokken. De reclassering adviseert de rechtbank te volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het reeds door verdachte ondergane voorarrest en aan het voorwaardelijke deel de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals door haar geformuleerd in voornoemde rapportage.
Tenslotte weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat zij een blanco strafblad heeft.
Gelet op alle genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het reeds door verdachte ondergane voorarrest. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zullen de na te noemen bijzondere voorwaarden worden verbonden die tot doel hebben het gedrag van verdachte te beïnvloeden en herhaling te voorkomen. De rechtbank zal de proeftijd -gelet op het bepaalde in artikel 14b van het Wetboek van Strafrecht en het door zowel de psycholoog als de reclassering beoordeelde gemiddeld tot lage recidiverisico- vaststellen op het maximum van drie jaren.
De rechtbank zal niet de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen, nu niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 348 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich op uitnodiging meldt bij Reclassering Nederland, Leonard Springerlaan 21 te Groningen en zich vervolgens blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dit nodig acht;
2. dat de veroordeelde wordt verplicht om mee te werken aan begeleiding door Humanitas DMH voor problemen die zij ondervindt bij het zelfstandig wonen, zolang de reclassering deze begeleiding noodzakelijk acht;
3. dat de veroordeelde wordt verboden om gedurende de proeftijd alcohol te gebruiken, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De controle op naleving van deze bijzondere voorwaarde zal ondersteund worden door middel van urine- en/of bloedonderzoek;
4. dat veroordeelde wordt verplicht mee te werken aan beschermingsbewind zolang de reclassering dat gedurende de proeftijd noodzakelijk acht;
5. dat veroordeelde wordt verplicht mee te werken aan het vinden en houden van dagbesteding zolang de reclassering dat noodzakelijk acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Beuker, voorzitter, mr. C.M.M. Oostdam en
mr. P.H.M. Tapper-Wessels, rechters, bijgestaan door mr. L. van der Weide, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 juni 2017.