ECLI:NL:RBNNE:2017:1878

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
23 mei 2017
Zaaknummer
18/676501-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van witwassen na onvoldoende bewijs van wetenschap of vermoeden van misdrijf

In de zaak met parketnummer 18/676501-13 heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van witwassen. De verdachte was aanwezig bij de zitting, bijgestaan door zijn advocaat, mr. F. van der Hoef, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. C.H.J. Bollen. De tenlastelegging betrof het verwerven en/of overdragen van een geldbedrag van 108.000 euro, waarvan werd gesteld dat het afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank heeft de zaak behandeld op meerdere zittingen, waaronder op 13 oktober 2015, 12 december 2016, 8 mei 2017 en 9 mei 2017.

De officier van justitie concludeerde dat het ten laste gelegde bewezen kon worden, maar de verdediging betoogde dat de verdachte niet wist en ook niet redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld uit misdrijf afkomstig was. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van wetenschap bij de verdachte over de illegale herkomst van het geld. Ook voor het subsidiaire schuldwitwassen was er onvoldoende bewijs, aangezien het dossier geen aanknopingspunten bood voor de stelling dat de verdachte had moeten vermoeden dat het geld afkomstig was van een misdrijf.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij wist of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig was. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en de andere rechters buiten staat waren om het vonnis te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/676501-13
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, Noordelijke Fraudekamer, d.d. 24 mei 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1954 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 13 oktober 2015, 12 december 2016, 8 mei 2017 en 9 mei 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F. van der Hoef, advocaat te Burgum. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. C.H.J. Bollen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 november 2010 en/of 6 januari 2011 te [pleegplaats] en/of [pleegplaats] ,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
een of meerdere voorwerp(en), te weten
(op of omstreeks 5 november 2010) een geldbedrag van 108.000 euro (van rekening [rekeningnummer] t.n.v. [naam] naar rekening [rekeningnummer] t.n.v. [naam] ), althans enig(e) geldbedrag(en)
(heeft) verworven en/of (heeft) overgedragen en/of voorhanden (heeft) gehad,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde kan worden bewezen nu daarvoor voldoende wettig en overtuigend bewijs is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat verdachte niet wist en ook niet redelijkerwijs moest vermoeden dat het geldbedrag uit misdrijf afkomstig was.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Van wetenschap bij verdachte over de illegale herkomst van het geld is geen sprake. Derhalve dient verdachte te worden vrijgesproken van witwassen in de opzetvariant. De rechtbank is van oordeel dat ook voor het subsidiaire schuldwitwassen onvoldoende bewijs is. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling dat verdachte had moeten vermoeden dat het geld dat door medeverdachte [medeverdachte] aan hem werd overgemaakt in het kader van een lening van misdrijf afkomstig was. Het enkele feit dat dat geld werd overgemaakt van de rekening van het bedrijf van medeverdachte [medeverdachte] , terwijl het ging om een lening op persoonlijke titel, is daarvoor volstrekt onvoldoende.

UITSPRAAK

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. J. van Bruggen en
mr. C.M.M. Oostdam, rechters, bijgestaan door mr. P.T.M. van der Lelie, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 mei 2017.
Mrs. Sikkema en Van Bruggen zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.