ECLI:NL:RBNNE:2017:1858

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 mei 2017
Publicatiedatum
22 mei 2017
Zaaknummer
18/730366-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en schuldwitwassen in de zaak van verdachte betrokken bij het verbergen van zwart geld

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 mei 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij het witwassen van een aanzienlijk bedrag aan zwart geld. De verdachte werd beschuldigd van het verbergen van € 1.000.500,- in een grondkluis in haar woning en het faciliteren van een schijnconstructie waarbij een medeverdachte een vordering aan een benadeelde partij afbetaalde met zwart geld. De rechtbank oordeelde dat de rol van de verdachte in verhouding tot de hoofdverdachten relatief beperkt was, maar dat zij desondanks een werkstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand opgelegd kreeg. De zaak kwam aan het licht na een doorzoeking op 21 mei 2014, waarbij de politie de grote som geld in de kluis aantrof. De verdachte was niet aanwezig tijdens de zitting, maar werd vertegenwoordigd door haar advocaat. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk heeft bijgedragen aan het verbergen van de herkomst van het geld, wat haar schuldig maakte aan medeplegen van witwassen en schuldwitwassen. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte, en besloot tot een combinatie van een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730366-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, Noordelijke Fraudekamer, d.d. 22 mei 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1956 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 april 2017.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. T.W. Delhaye, advocaat te Burgum, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Kromdijk.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 21 mei 2014, althans in of omstreeks de periode van 1 augustus 2012 tot en met 21 mei 2014, in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met één of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, van een voorwerp, te weten 1.000.500,- euro, althans een hoeveelheid geld, de vindplaats heeft/hebben verborgen en/of verhuld, en/of heeft/hebben verborgen of verhuld wie de rechthebbende op dat/die bovengenoemde voorwerp(en) was,
bestaande hierin dat verdachte en/of haar medeverdachte(n), tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, dat voorwerp heeft/hebben verborgen (gehouden) in een vaste en/of afsluitbare en/of (goed) verstopte (vloer/grond)kluis in de (bijkeuken van de) woning van verdachte aan de [straatnaam] te Leeuwarden,
terwijl verdachte en/of haar medeverdachte(n) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
[medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] op of omstreeks 21 mei 2014, althans in of omstreeks de periode van 1 augustus 2012 tot en met 21 mei 2014, in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met één of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, (van) een voorwerp, te weten 1.000.500,- euro, althans een hoeveelheid geld,
de vindplaats heeft/hebben verborgen en/of verhuld, en/of heeft/hebben verborgen of verhuld wie de rechthebbende op dat/die bovengenoemde voorwerp(en) was,
bestaande hierin dat die [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] , tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, dat/die voorwerp(en) heeft/hebben verborgen (gehouden) in een vaste en/of afsluitbare en/of (goed) verstopte (vloer/grond)kluis in de (bijkeuken van de) woning van verdachte aan de [straatnaam] te Leeuwarden,
terwijl die [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] en/of die ander(en) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door die [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] opzettelijk
-toe te staan dat in opdracht van die [medeverdachte1] een (grond/vloer)kluis (door een ander) werd geplaatst op een heimelijke en/of verborgen plek in de (bijkeuken van de) woning van verdachte aan de [straatnaam] te Leeuwarden, en/of
-toe te staan dat verdachte geen toegang tot die kluis kreeg/had, maar alleen die [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] het bezit van de kluissleutel te laten, en/of
-(vervolgens) toe te staan dat die [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] gebruik maakte(n) en/of gebruik kon(den) (blijven) maken van een/die (grond/vloer)kluis in de woning van verdachte, en/of
-(aldus) te helpen aan/met (een mogelijkheid tot) het verbergen en/of verborgen houden van de vindplaats van (zwart) geld en/of andere waardevolle goederen van die [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] , althans van een ander dan verdachte, althans van (een) voorwerp(en), en/of het (blijven) verbergen en/of verhullen wie de rechthebbende op (een) voorwerp(en) was;
2.
zij in of omstreeks de periode van 18 juli 2011 tot en met 22 juli 2011, althans in of omstreeks de periode van 1 juli 2011 tot en met 5 augustus 2011, in elk geval in 2011, in de gemeente Leeuwarden, althans in Nederland, heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp, te weten (in totaal) 15.965,73 euro, althans 14.000 euro, in elk geval een hoeveelheid geld, was, of wie dat voorwerp voorhanden had, althans (van) een voorwerp, te weten (in totaal) 15.965,73 euro, althans 14.000 euro, in elk geval een hoeveelheid geld, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet, of gebruik gemaakt,
immers heeft verdachte toegestaan dat (in totaal) 14.000 euro als contante geldstorting(en) op haar bankrekening werd(en) bijgeschreven en/of daarover heeft kunnen beschikken en/of heeft verdachte (vervolgens) 15.965,73 euro overgeboekt naar een bankrekening van [naam] in het kader van een schuldbetaling van [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] aan de heer [naam] ,
terwijl zij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit het misdrijf.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen nu daarvoor voldoende wettig en overtuigend bewijs is.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat geen bewijs bestaat waaruit blijkt dat verdachte wetenschap had van de kluis in haar woning. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte erkent dat een bedrag van
€ 14.000.- is gestort op haar rekening voor het aflossen van een schuld aan [naam] , maar dat er voor haar geen aanleiding bestond om te vermoeden dat dit geld uit misdrijf afkomstig zou zijn.
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (ZD-008) van Politie Noord-Nederland d.d. 8 juli 2015, opgenomen op pagina 9912 van map 40 van het dossier met nummer 02UFO13001-Arville d.d. 7 oktober 2015, inhoudende als verklaring van de verbalisanten:
De [straatnaam] te Leeuwarden betreft de woning van [verdachte] , zijnde de zus van [medeverdachte2] . Naar aanleiding van de verklaring van verdachte [medeverdachte3] op woensdag 21 mei 2014 heeft er die dag een doorzoeking plaats gevonden in de woning aan de [straatnaam] te Leeuwarden. De informatie uit de verklaring van [medeverdachte3] gaf aan dat in de bijkeuken, onder de wasmachine een vloerkluis zou zijn geplaatst. In de bijkeuken werd na het verplaatsen van een wasmachine en het verwijderen van vloertegels een vloerkluis aangetroffen met daarin een groot aantal bankbiljetten. Na telling bleek het te gaan om een bedrag van € 1.000.500,-.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 21 mei 2014, opgenomen op pagina 6709 van map 31 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte3] :
[medeverdachte1] [
de rechtbank begrijpt: [medeverdachte1]] heeft mij gevraagd of ik bij [verdachte] een kluis wilde brengen. [medeverdachte1] heeft de kluis contant aan mij betaald.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 12 februari 2015, opgenomen op pagina 7038 van map 31 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte3] :
Ik heb de kluis aan de [straatnaam] te Leeuwarden geplaatst. [medeverdachte1] en [medeverdachte2] hebben met [verdachte] overlegd om de kluis te plaatsen en [verdachte] was erbij toen ik de kluis plaatste.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Forensisch onderzoek, met bijlagen, d.d. 14 december 2014, nummer FO-001-00, opgenomen op pagina 3844 van map 9 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van de verbalisant:
[straatnaam] LEEUWARDEN:
Na de door mij uitgevoerde willekeurige selectie werden twee verpakkingen met
elastieken ingezet voor DNA onderzoek bij het NFI.
Ingezonden sporendragers:
Elastieken AAGP5657NL
Elastieken AAGP5656NL.
Uitslag DNA onderzoek NFI [1] :
Van het DNA in de bemonstering AAGP5656NL#01 werd een afgeleid DNA-hoofdprofiel van een man [medeverdachte1] met een matchkans van kleiner dan één op één miljard verkregen. Er waren DNA-nevenkenmerken van tenminste twee andere personen, onbekende persoon A en minimaal één andere onbekende persoon.
Van het DNA in de bemonstering AAGP5657NL#01 werd een afgeleid DNA- hoofdprofiel van (ten minste) twee personen, [medeverdachte1] en onbekende persoon A met een matchkans van ongeveer één op 110 miljoen verkregen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 27 mei 2014, opgenomen op pagina 8043 van map 35 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik woon sinds 2008 in perceel [straatnaam] in Leeuwarden.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen AH-089-00 d.d. 18 maart 2014, opgenomen op pagina 769 van map 2 van voornoemd dossier, inhoudende als de verklaring van de verbalisant:
Om de hoogte van het onverklaarbaar vermogen van [medeverdachte1] te kunnen bepalen is het noodzakelijk om een beginsaldo van zijn vermogen te bepalen. De start van het onderzoek is gesteld op 23 oktober 2008 omdat op die dag de detentie van [medeverdachte1] ten einde is.
[medeverdachte1] ontving vanaf 1 juli 2003 tot 14 januari 2008 een uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand. Uit de opgevraagde bankafschriften van rekening [nummer] , op naam van [medeverdachte1] en/of zijn echtgenote [medeverdachte2] , blijkt dat op 23 oktober 2008 de rekening een negatief saldo had van € 339,33. Uit de opgevraagde bankafschriften van rekening [nummer] , op naam van [naam] en/of [medeverdachte1] blijkt dat op 23 oktober 2008 de rekening een saldo had van € 373,75. Op grond hiervan kan gesteld worden dat [medeverdachte1] op 23 oktober 2008 een geregistreerd vermogen van ten hoogte € 34,42 beschikte.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen 02UFO13001 d.d. 8 april 2016, opgenomen in map 29 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van de verbalisanten:
Uit de bij de Belastingdienst beschikbare informatie omtrent loongegevens blijkt dat [medeverdachte1] en [medeverdachte2] over de jaren 2008 tot en met 2013 de volgende bedragen aan brutoloon hebben genoten:
Jaartal 2008 2009 2010 2011 2012 2013
[medeverdachte1] 3.435 13.372 13.812 16.610 23.949 34.399
[medeverdachte2] 10.500 6.518 -2.029 -1.910 -1.675 -40.214.
Bewijsoverwegingen
Uit de voorgaande bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte3] in opdracht van [medeverdachte1] een kluis heeft aangebracht in de woning van verdachte. Op grond van het DNA-onderzoek naar de bankbiljetten die in deze kluis zijn aangetroffen, staat buiten redelijke twijfel vast dat het betreffende geld aan [medeverdachte1] toebehoorde. Nu [medeverdachte1] , gelet op de in de bewijsmiddelen opgenomen gegevens, in de onderzoeksperiode van 23 oktober 2008 tot en met zijn aanhouding op 13 mei 2014 niet kon beschikken over een legaal inkomen of vermogen dat een verklaring zou kunnen vormen voor het voorhanden hebben van een contant geldbedrag van meer dan € 1 miljoen, en [medeverdachte1] zelf geen uitleg heeft willen geven, kan gevoeglijk worden aangenomen dat dit geld van enig misdrijf afkomstig was.
De rechtbank acht niet aannemelijk dat verdachte geen wetenschap had van de kluis in haar woning aan de [straatnaam] te Leeuwarden. Uit de verklaringen van [medeverdachte3] blijkt dat [medeverdachte1] met verdachte heeft overlegd over het plaatsen van de kluis en dat zij erbij was toen [medeverdachte3] de kluis aanlegde. De rechtbank ziet geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte3] te twijfelen, alleen al niet omdat op basis van zijn verklaringen de kluis is teruggevonden. De stelling van de raadsman dat de kluis buiten medeweten van verdachte in haar woning zou zijn geplaatst is, wordt daarmee weerlegd. Ook overigens is die stelling weinig aannemelijk, nu het op een dergelijke manier aanbrengen van een kluis de nodige werkzaamheden kost, die moeilijk voor de bewoner van de woning onopgemerkt kunnen blijven.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte onder de gegeven omstandigheden – het in de eigen woning laten plaatsen van een goed verstopte grondkluis ten behoeve van een ander – bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij betrokken was bij het witwassen van crimineel geld. Het in de eigen woning laten plaatsen van een goed verstopte grondkluis ten behoeve van een ander en vervolgens toestaan dat deze kluis daar gedurende een langere periode aanwezig blijft, acht de rechtbank een bijdrage van dermate groot gewicht dat dat in dit geval als medeplegen kan worden aangemerkt. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op de aard van het verwijt en in het bijzonder ook dat onder het verbergen in de zin van artikel 420bis Sr tevens het verborgen houden kan worden begrepen.
De rechtbank past ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie divisie recherche ondersteuning d.d. 4 maart 2014, opgenomen op pagina 3976 van map 9 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam] :
[medeverdachte1] is na een inbraak veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan mijn ouders. Op enig moment kwam [medeverdachte1] met het voorstel om de schadevergoeding af te kopen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal ZD-001-03 d.d. 31 juli 2015, opgenomen op pagina 9240 van map 39 van voornoemd dossier, inhoudende als de verklaring van de verbalisanten:
Bij de doorzoeking op 22 mei 2014 in perceel [straatnaam] te [postcode] Leeuwarden werd een door [naam] opgestelde brief aangetroffen, d.d. 7 juli 2011, gericht aan [medeverdachte2]
, [straatnaam] te [postcode] Leeuwarden, inhoudende dat [naam] akkoord wilde gaan met een bedrag van € 15.965,73 tegen finale kwijting. [2] Bij voormelde doorzoeking op 22 mei 2014 werd tevens een rekeningafschrift van de [naam] aangetroffen, afschriftnummer 007-005, betreffende de privérekening, nummer: [nummer] , ten name van mevr. [verdachte] , [straatnaam] te [postcode] Leeuwarden. [3] Uit dit afschrift bleek dat op 22-07-2011 een bedrag van € 15.965,73 van deze rekening was overgemaakt naar rekeningnummer [nummer] met de omschrijving [naam] laatste storting V D Dossiernr [nummer].
Uit door de [naam] verstrekte bankafschriften behorende bij rekening [nummer] , ten name van mevr. [verdachte] is gebleken dat op 18 juli 2011 een contante geldstorting van
€ 14.000,- had plaatsgevonden op deze rekening. [4]
Op vordering van de officier van justitie zijn van de Belastingdienst Noord inkomen- en saldogegevens over de jaren 2008 tot en met 2011 van [verdachte] gekregen. Uit deze gegevens blijkt dat zij over de jaren 2008 tot en met 2011 uitsluitend inkomsten uit een UWV uitkering heeft genoten:
2008 - € 19.697,00;
2009 - € 15.902,00;
2010 - € 18.249,00;
2011 - € 17.723,00.
Het spaarsaldo bedroeg in
2008 - € 7.934,00 (per 31 dec.);
2009 - € 6.332,00 (per 31 dec.);
2010 - € 8.535,00 (per 31 dec.);
2011 - € 9.010,00 (per 31 dec.).
3. De hierboven onder feit 1 als nummer 6 en 7 opgenomen bewijsmiddelen betreffende de vermogenspositie en loongegevens van [medeverdachte1] en [medeverdachte2] over de periode 2008 tot en met 2013
Bewijsoverwegingen
De rechtbank ziet geen reden er aan te twijfelen dat het op de rekening van verdachte gestorte bedrag van € 14.000 van [medeverdachte1] afkomstig is. Dit geldbedrag heeft immers betrekking op de aflossing van een schuld van [medeverdachte1] en er is geen aanwijzing dat het bedrag van een ander, ook niet van verdachte zelf gezien haar bij bewijsmiddel 2 genoemde inkomsten en spaarsaldi, afkomstig is of kan zijn.
Voorts overweegt de rechtbank dat het niet anders kan dan dat het geldbedrag uit misdrijf
afkomstig is, omdat uit voormelde bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte1] niet de beschikking had over een bekend legaal inkomen of vermogen op grond waarvan hij kon beschikken over een contant geldbedrag van € 14.000,- en ook overigens van een legale bron voor het geld niet gebleken is.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte onder de gegeven omstandigheden – het ontvangen van een relatief groot geldbedrag van € 14.000,- via een contante storting op haar bankrekening, welk bedrag bedoeld was ter aflossing van een schuld van een ander, die bovendien was ontstaan door het plegen van een misdrijf door die ander – redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig was. Verdachte heeft onvoldoende navraag gedaan naar de herkomst van het geld, het geld zonder meer op haar rekening ontvangen en vervolgens naar de rekening van een derde overgemaakt. Verdachte is daarbij in die mate tekortgeschoten in haar plicht om te onderzoeken wat de herkomst van het geld was, dat zij met de voor schuldwitwassen vereiste grove onvoorzichtigheid heeft gehandeld en zich aldus schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen.
Tot slot overweegt de rechtbank dat verdachte bij de politie niet gehoord is over het onder 2 ten laste gelegde feit. De raadsman heeft wel een deel van een aan hem gericht e-mailbericht van verdachte aan de rechtbank en de officier van justitie doen toekomen waarin verdachte aangeeft dat het bedrag van € 14.000,- is verkregen door middel van een inzamelingsactie. De inhoud van dit e-mailbericht doet echter, ook als er vanuit gegaan zou worden dat dit bericht de verklaring van verdachte inhoudt, niet af aan voormelde conclusie.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1 primair.
zij op 21 mei 2014 in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met andere personen van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, de vindplaats heeft verborgen en heeft verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp was,
bestaande hierin dat verdachte en haar medeverdachten dat voorwerp verborgen hebben gehouden in een vaste en afsluitbare en (goed) verstopte (vloer/grond)kluis in de bijkeuken van de woning van verdachte aan de [straatnaam] te Leeuwarden,
terwijl verdachte en haar medeverdachten wisten dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
zij in de periode van 18 juli 2011 tot en met 22 juli 2011, in de gemeente Leeuwarden,
een voorwerp, te weten 14.000 euro, heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, immers heeft verdachte toegestaan dat in totaal 14.000 euro als contante geldstorting op haar bankrekening werd bijgeschreven en daarover heeft kunnen beschikken en heeft verdachte vervolgens 15.965,73 euro overgeboekt naar een bankrekening van [naam] in het kader van een schuldbetaling van [medeverdachte1] aan de heer [naam] ,
terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit misdrijf.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in haar belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair medeplegen van witwassen
2. schuldwitwassen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot betaling van een geldboete ten bedrage van
€ 10.000,- bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 85 dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van verdachte. Voor het geval de rechtbank aan strafoplegging toekomt, deelt de raadsman mee dat verdachte geen schulden heeft en dat ze in staat is een werkstraf te verrichten.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van opzetwitwassen en aan het schuldwitwassen van grote hoeveelheden geld. Van dergelijk witwassen is bekend dat het samenhangt met zware ondermijnende criminaliteit waarbij ten koste van anderen veel geld wordt verkregen en de fundamenten van de maatschappij worden aangetast. Verdachte heeft door als katvanger te fungeren deelgenomen aan de criminele activiteiten van [medeverdachte1] en aan het verstoppen van zijn illegaal vermogen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank overweegt dat het dossier geen aanknopingspunten biedt voor de veronderstelling dat verdachte financieel geprofiteerd heeft van het plegen van de bewezenverklaarde feiten, noch dat verdachte bij het plegen van de feiten uit winstbejag heeft gehandeld. Veeleer lijkt misbruik te zijn gemaakt van de familieband tussen verdachte en [medeverdachte1] . Dat betekent dat er geen omstandigheden zijn die, in weerwil van de beperkte financiële draagkracht van verdachte, het opleggen van een forse geldboete rechtvaardigen.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank verdachte een werkstraf opleggen, gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf teneinde de ernst van de bewezenverklaarde feiten aan te geven en verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 420bis en 420quater van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.

Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 120 uren onbetaalde arbeid.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. C.M.M. Oostdam en
mr. W.S. Sikkema, rechters, bijgestaan door mr. P.T.M. van der Lelie, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 mei 2017.
Mrs. Oostdam en Van der Lelie zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.NFI-rapport d.d. 25 augustus 2014, als bijlage 10 bij het proces-verbaal Forensisch onderzoek.
2.Aangetroffen brief [naam] ; pag 3618 van map 9 van voornoemd dossier.
3.U-02-01-115: bankafschrift [nummer] , pag 3617 van map 9 van voornoemd dossier.
4.BOB-132-02