ECLI:NL:RBNNE:2017:1854

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 mei 2017
Publicatiedatum
22 mei 2017
Zaaknummer
18/730365-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen en wapenbezit met betrekking tot verborgen geld in woning

Op 22 mei 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die betrokken was bij het verbergen van een aanzienlijk bedrag aan zwart geld, dat in een grondkluis in haar woning was aangetroffen. De verdachte, geboren in 1956 en woonachtig in Leeuwarden, werd bijgestaan door haar advocaat mr. B.P.M. Canoy, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. S. Kromdijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, hoewel haar rol in het geheel relatief beperkt was, toch schuldig was aan het medeplegen van witwassen. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uur op, waarvan 60 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De verdachte was eerder niet met justitie in aanraking geweest en had verklaard dat zij niet over de financiële middelen beschikte om een geldboete te betalen. De rechtbank hield rekening met haar financiële situatie en de omstandigheden waaronder de feiten waren gepleegd. De verdachte werd vrijgesproken van het tweede ten laste gelegde feit, namelijk het voorhanden hebben van een vuurwapen, omdat niet bewezen kon worden dat zij op de hoogte was van de aanwezigheid van het wapen in haar woning. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk betrokken was bij het witwassen van het geld, maar dat haar handelen wel als medeplegen kon worden aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730365-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, Noordelijke Fraudekamer, d.d. 22 mei 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1956 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 april 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Kromdijk.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 21 mei 2014, althans in of omstreeks de periode van 1 augustus 2012 tot en met 21 mei 2014, in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met één of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, van een voorwerp, te weten 749.920,- euro, althans een hoeveelheid geld, de vindplaats heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen of verhuld wie de rechthebbende op dat bovengenoemde
voorwerp was,
bestaande hierin dat verdachte en/of haar medeverdachte(n), tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, dat voorwerp heeft verborgen (gehouden) in een vaste en/of afsluitbare en/of (goed) verstopte (vloer/grond)kluis in de (bijkeuken van de) woning van verdachte en/of haar medeverdachte aan de [straatnaam] te Leeuwarden,
terwijl verdachte en/of haar medeverdachte(n) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
[medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] op of omstreeks 21 mei 2014, althans in of omstreeks de periode van 1 augustus 2012 tot en met 21 mei 2014, in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met één of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, (van) een voorwerp, te weten 749.920,- euro, althans een hoeveelheid geld,
de vindplaats heeft/hebben verborgen en/of verhuld, en/of heeft/hebben verborgen of verhuld wie de rechthebbende op dat/die bovengenoemde voorwerp(en) was,
bestaande hierin dat die [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2], tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, dat/die voorwerp(en) heeft/hebben verborgen (gehouden) in een vaste en/of afsluitbare en/of (goed) verstopte (vloer/grond)kluis in de (bijkeuken van de) woning van verdachte en/of haar medeverdachte aan de [straatnaam] te Leeuwarden,
terwijl die [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] en/of die ander(en) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar, tezamen en in vereniging met haar medeverdachte, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door die [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] opzettelijk
-toe te staan dat in opdracht van die [medeverdachte1] een (grond/vloer)kluis
(door een ander) werd geplaatst op een heimelijke en/of verborgen plek in de (bijkeuken van de) woning van verdachte en/of haar medeverdachte aan de [straatnaam] te Leeuwarden, en/of
-toe te staan dat verdachte en/of haar medeverdachte geen toegang tot die kluis kreeg/kregen/had(den), maar alleen die [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] het bezit van de kluissleutel te laten, en/of
-(vervolgens) toe te staan dat die [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] gebruik maakte(n) en/of gebruik kon(den) (blijven) maken van een/die (grond/vloer)kluis in de woning van verdachte en/of haar medeverdachte, en/of
-(aldus) te helpen aan/met (een mogelijkheid tot) het verbergen en/of verborgen houden van de vindplaats van (zwart) geld en/of andere waardevolle goederen van die [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2], althans van een ander dan verdachte, althans van (een) voorwerp(en), en/of het (blijven) verbergen en/of verhullen wie de rechthebbende op (een) voorwerp(en) was;
2.
zij op of omstreeks 21 mei 2014 in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een pistool, merk Glock, kaliber 9 mm, en/of een (bijbehorende) patroonhouder, en/of (bijbehorende) munitie van categorie III, te weten 70, althans een of meerdere, patroon/patronen, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen nu daarvoor voldoende wettig en overtuigend bewijs is.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte weliswaar heeft toegestaan dat de kluis werd ingebouwd in haar woning, maar dat zij geen opzet had op het medeplegen van of medeplichtig zijn aan een witwashandeling. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet wist dat er in de tassen die zij van [medeverdachte1] had gekregen een wapen zat en dat zij dit wapen dus niet voorhanden heeft gehad.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte wist wat er zich in de tassen bevond die door de politie in haar woning zijn aangetroffen. Er zijn geen aanwijzingen dat zij in deze tassen heeft gekeken of dat vanaf de buitenzijde zichtbaar was dat er (mogelijk) een vuurwapen tussen zat. Hoewel de omstandigheden waaronder deze tassen in de woning terecht zijn gekomen bij verdachte wel vraagtekens hadden kunnen en moeten oproepen – [medeverdachte1] had immers aan haar partner te kennen gegeven dat hij de inhoud van deze tassen niet in zijn woning wilde hebben liggen omdat hij vreesde voor een huiszoeking na de aanhouding van zijn kennis Kiers in verband met de invoer van een partij cocaïne – was er ook daarin geen directe aanleiding voor verdachte om aan te nemen dat het zou gaan om een vuurwapen. Dat betekent dat niet gezegd kan worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij door het toestaan dat de tassen op de zolder van haar woning werden bewaard, een vuurwapen voorhanden zou krijgen.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (ZD-008) van Politie Noord-Nederland d.d. 8 juli 2015, opgenomen op pagina 9912 van map 40 van het dossier met nummer 02UFO13001-Arville d.d. 7 oktober 2015, inhoudende als verklaring van de verbalisanten:
De bewoners van de [straatnaam] te Leeuwarden zijn [medeverdachte3] en [verdachte], zijnde de huidige overburen van [medeverdachte4] en voorheen de overburen van [medeverdachte1]. Naar aanleiding van de verklaring van verdachte [medeverdachte5] heeft er op woensdag 21 mei 2014 een doorzoeking plaatsgevonden van perceel [straatnaam] te Leeuwarden. De bewoner [medeverdachte3] bevestigde de aanwezigheid van een in de woning verborgen kluis. De vloerkluis was gevestigd in de bijkeuken/schuur die is verbonden met de woning. In de schuur stonden onder andere drie kunststof voorraadkasten en drie ijzeren rekken. De vloer in de schuur was met tapijttegels bedekt. De kluis bevond zich onder één van de aanwezige kasten. In de kluis bevonden zich diverse pakketten bestaande uit bankbiljetten van hoofdzakelijk 50 euro. Na telling bleek het een bedrag van € 749.920 te zijn.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 21 mei 2014, opgenomen op pagina 6725 van map 31 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte5]:
Ik heb een kluis geplaatst aan de [straatnaam] bij de familie [naam]. Dit is tegenover het huis waar [medeverdachte4] woont. Ik heb deze kluis in het najaar van 2012 in opdracht van [medeverdachte1] geplaatst. De vrouw des huizes was thuis tijdens het plaatsen van de kluis. Ik heb haar verteld dat als de specie om de kluis hard was, ze de wasmachine of koelkast er weer op kon zetten. Ik heb dat tegen haar gezegd, omdat zij de wetenschap moet hebben gehad dat de kluis moest worden afgedekt omdat er iets in moest worden gestopt waar niemand van wist.
3.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 22 mei 2014, opgenomen op pagina 7999 van map 35 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte3]:
[medeverdachte5] heeft de kluis twee jaar terug geplaatst. [medeverdachte1] woonde toen nog tegenover ons. Ik wist dat de kluis kwam. [medeverdachte1] bood mij aan om een kluis in de grond te plaatsen. Hij bood mij hiervoor € 2.500,- en hij heeft mij persoonlijk betaald met biljetten van 50 en 20 euro. De kluis was van [medeverdachte1] en hij had toegang tot de kluis. Hij is er twee keer bij geweest.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 22 mei 2014, opgenomen op pagina 8015 van map 35 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
De kluis is van [medeverdachte1] .
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Forensisch onderzoek, met bijlagen, d.d. 14 december 2014, nummer FO-001-00, opgenomen op pagina 3844 van map 9 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van de verbalisant:
[straatnaam] LEEUWARDEN:
Na de door mij uitgevoerde willekeurige selectie werden twee verpakkingen met
elastieken ingezet voor DNA onderzoek bij het NFI.
Ingezonden sporendragers:
Elastieken AAGP5665NL
Elastieken AAGP5666NL.
Uitslag DNA onderzoek NFI elastieken [1] :
Van het DNA in de bemonstering AAGP5665NL#01 werd het DNA hoofdprofiel van een man (verdachte [medeverdachte1]) aangetroffen met een matchkans van kleiner dan één op één
miljard. Ook warden er additionele DNA-kenmerken van minimaal één andere persoon
aangetroffen die vooralsnog niet geschikt waren voor vergelijkend DNA onderzoek.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen AH-089-00 d.d. 18 maart 2014, opgenomen op pagina 769 van map 2 van voornoemd dossier, inhoudende als de verklaring van de verbalisant:
Om de hoogte van het onverklaarbaar vermogen van [medeverdachte1] te kunnen bepalen is het noodzakelijk om een beginsaldo van zijn vermogen te bepalen. De start van het onderzoek is gesteld op 23 oktober 2008 omdat op die dag de detentie van [medeverdachte1] ten einde is.
[medeverdachte1] ontving vanaf 1 juli 2003 tot 14 januari 2008 een uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand. Uit de opgevraagde bankafschriften van rekening [nummer] op naam van [medeverdachte1] en/of zijn echtgenote [medeverdachte2], blijkt dat op 23 oktober 2008 de rekening een negatief saldo had van € 339,33. Uit de opgevraagde bankafschriften van rekening [nummer], op naam van [naam] en/of [medeverdachte1] blijkt dat op 23 oktober 2008 de rekening een saldo had van € 373,75. Op grond hiervan kan gesteld worden dat [medeverdachte1] op 23 oktober 2008 een geregistreerd vermogen van ten hoogte € 34,42 beschikte.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen 02UFO13001 d.d. 8 april 2016, opgenomen in map 29 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van de verbalisanten:
Uit de bij de Belastingdienst beschikbare informatie omtrent loongegevens blijkt dat [medeverdachte1] en [medeverdachte2] over de jaren 2008 tot en met 2013 de volgende bedragen aan brutoloon hebben genoten:
Jaartal 2008 2009 2010 2011 2012 2013
[medeverdachte1] 3.435 13.372 13.812 16.610 23.949 34.399
[medeverdachte2] 10.500 6.518 -2.029 -1.910 -1.675 -40.214.
Bewijsoverwegingen
Uit de voorgaande bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte5] in opdracht van [medeverdachte1] een kluis heeft aangebracht in de woning van verdachte. Verdachte heeft daarvoor een vergoeding van € 2.500,- ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte onder de gegeven omstandigheden – het in de eigen woning laten plaatsen van een goed verstopte grondkluis ten behoeve van een ander – bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij betrokken was bij het witwassen van crimineel geld. Het in de eigen woning laten plaatsen van een goed verstopte grondkluis ten behoeve van een ander en vervolgens toestaan dat deze kluis daar gedurende een langere periode aanwezig blijft, acht de rechtbank een bijdrage van dermate groot gewicht dat dat in dit geval als medeplegen kan worden aangemerkt. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op de aard van het verwijt en in het bijzonder ook dat onder het verbergen in de zin van artikel 420bis Sr tevens het verborgen houden kan worden begrepen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
zij op 21 mei 2014 in de gemeente Leeuwarden tezamen en in vereniging met andere personen van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, de vindplaats heeft verborgen en heeft verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp was,
bestaande hierin dat verdachte en haar medeverdachten dat voorwerp verborgen hebben gehouden in een vaste en afsluitbare en (goed) verstopte (vloer/grond)kluis in de bijkeuken van de woning van verdachte en haar medeverdachte [naam] aan de [straatnaam] te Leeuwarden,
terwijl verdachte en haar medeverdachten wisten, dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in haar belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair: medeplegen van witwassen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot betaling van een geldboete ten bedrage van € 5.000,- waarvan de helft voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van verdachte. In het geval de rechtbank aan strafoplegging toekomt, verzoekt de raadsman geen geldboete op te leggen, omdat verdachte niet de financiële middelen heeft om een geldboete te betalen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van opzetwitwassen met betrekking tot een groot geldbedrag. Van dergelijk witwassen is bekend dat het samenhangt met zware ondermijnende criminaliteit waarbij ten koste van anderen veel geld wordt verkregen en de fundamenten van de maatschappij worden aangetast. Verdachte heeft door als katvanger te fungeren deelgenomen aan de criminele activiteiten van [medeverdachte1] en aan het verstoppen van zijn illegaal vermogen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Bij het bepalen van de strafmaat voor dit feit houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest en dat verdachte haar verantwoordelijkheid genomen heeft door bij de politie en ook op de zitting van de meervoudige kamer te verklaren over de aan haar ten laste gelegde feiten.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de financiële situatie van verdachte. Zij heeft ter zitting verklaard dat zij niet is ingegaan op de door de officier van justitie aangeboden strafbeschikking omdat zij niet beschikt over de financiële middelen om de in dit kader geboden geldboete van € 6.000,- te voldoen. De rechtbank acht derhalve het opleggen van een geldboete niet gepast.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank aan verdachte een werkstraf van 120 uur opleggen, waarvan een deel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 120 uren onbetaalde arbeid.

Bepaalt dat van deze taakstraf een gedeelte, groot 60 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde dat deel van de taakstraf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. C.M.M. Oostdam en
mr. W.S. Sikkema, rechters, bijgestaan door mr. P.T.M. van der Lelie, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 mei 2017.
Mrs. Oostdam en Van der Lelie zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.NFI-rapport d.d. 28 juli 2014, als bijlage 25 bij het proces-verbaal Forensisch onderzoek.