ECLI:NL:RBNNE:2017:1841

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 mei 2017
Publicatiedatum
19 mei 2017
Zaaknummer
K L 4886514 \ CV EXPL 16-2568 (E)
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding uit hoofde van wanprestatie in een diergeneeskundige overeenkomst

In deze zaak vordert de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Reesink Horses B.V. (hierna: Reesink) van de maatschap [gedaagde 1] en de leden daarvan (hierna: gedaagden) een schadevergoeding van € 22.350,00 wegens wanprestatie. De vordering betreft kosten voor stalling, verzorging en training van een paard in de periode van 9 maart 2011 tot en met 21 januari 2015. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 7 maart 2017 reeds geoordeeld dat een deel van de gevorderde kosten toewijsbaar is, en in dit vonnis wordt verder ingegaan op de resterende vordering.

Reesink heeft facturen overgelegd ter onderbouwing van de gevorderde kosten, maar gedaagden hebben betwist of het paard daadwerkelijk door het bedrijf dat de facturen heeft opgesteld, is gestald, verzorgd en getraind. De kantonrechter heeft de producties van Reesink buiten beschouwing gelaten, omdat gedaagden hier niet op hebben kunnen reageren. Desondanks heeft de kantonrechter geoordeeld dat Reesink voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het paard door het bedrijf is verzorgd en getraind, en heeft de vordering tot betaling van € 20.585,25 toegewezen.

De kantonrechter heeft ook de wettelijke rente toegewezen, met ingang van de dag van dagvaarding, en de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 4886514 \ CV EXPL 16-2568
vonnis van de kantonrechter d.d. 23 mei 2017
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
REESINK HORSES B.V.,
gevestigd te Winterswijk,
eiseres,
gemachtigde: mr. S.A. Wensing, advocaat te Coevorden,
tegen
de maatschap
[gedaagde 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
en de leden van die maatschap:

2 [gedaagde 2] ,

wonende te [woonplaats] ,

3 [gedaagde 3] ,

wonende te [woonplaats] ,

4 [gedaagde 4] ,

wonende te [woonplaats] ,

5 [gedaagde 5] ,

wonende te [woonplaats] ,

6 [gedaagde 6] ,

wonende te [woonplaats] ,

7 [gedaagde 7] ,

wonende te [woonplaats] ,

8 [gedaagde 8] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. C. Bruin, advocaat te Den Haag.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als enerzijds Reesink en anderzijds gedaagden. Gedaagde sub 1 zal individueel als [gedaagde 1] worden aangeduid.

1.Het (verdere) procesverloop

1.1.
Ingevolge het tussenvonnis van 7 maart 2017 heeft Reesink een akte genomen.
1.2.
Vervolgens is opnieuw vonnis bepaald.

2.De (verdere) beoordeling

2.1.
De kantonrechter neemt hier over en blijft bij hetgeen zij heeft overwogen en beslist bij voormeld tussenvonnis.
2.2.
Reesink vordert uit hoofde van wanprestatie (primair) dat de kantonrechter gedaagden bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tegen behoorlijk bewijs van kwijting hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding van € 22.350,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2014 tot aan de dag der algehele voldoening. Dit schadebedrag bestaat uit de door Reesink gemaakte (extra) kosten voor stalling, verzorging en training van het paard " [naam paard] " (hierna: het paard) in de periode van 9 maart 2011 tot en met 21 januari 2015. Tevens vordert Reesink betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
2.3.
In het tussenvonnis is geoordeeld dat de gevorderde kosten voor stalling, verzorging en training van het paard in de periode van 9 maart 2011 tot en met 30 september 2011 ad
€ 578,50 toewijsbaar zijn. In dit vonnis zal overeenkomstig worden beslist.
2.4.
Daarnaast is in het tussenvonnis geoordeeld dat de gevorderde kosten voor stalling, verzorging en training van het paard in de periode van 1 oktober 2011 tot en met 30 april 2013, neerkomend op een bedrag van € 7.843,85, toewijsbaar zijn. In dit vonnis zal overeenkomstig worden beslist.
2.5.
Met betrekking tot de gevorderde kosten voor stalling, verzorging en training van het paard in de periode van 1 mei 2013 tot en met 21 januari 2015 heeft Reesink 21 facturen overgelegd van [naam bedrijf] te [vestigingsplaats] (hierna: [naam bedrijf] ) ten bedrage van in totaal € 12.162,90 exclusief btw. Gedaagden hebben het verweer gevoerd dat zij betwijfelen of het paard in de periode waarop de facturen zien daadwerkelijk structureel door [naam bedrijf] is gestald, verzorgd en getraind. Zij hebben er in dit verband op gewezen dat het paard in ieder geval een aantal malen heeft deelgenomen aan wedstrijden in Nederland en daarbij niet werd bereden door trainer [naam medewerker] , alsmede dat het paard op 30 december 2014 door dierenarts dr. V. Baltus (hierna: Baltus) is gekeurd bij Reesink in Winterswijk. Hier komt nog bij dat de bedrijfsnaam van [naam bedrijf] op de facturen fout is gespeld ( [naam bedrijf] in plaats van [naam bedrijf] ) en dat de nummering van de facturen van [naam bedrijf] onverklaarbaar is. Dit klemt te meer daar Reesink heeft verzuimd de onderliggende overeenkomsten tussen haar en [naam bedrijf] als ook de betalingsbewijzen terzake de facturen te overleggen, aldus gedaagden. Bij het tussenvonnis heeft de kantonrechter Reesink in gelegenheid gesteld om bij akte nader te reageren op dit verweer.
2.6.
In navolging hiervan heeft Reesink een akte genomen. In deze akte heeft Reesink naar voren gebracht dat het paard in de periode waarop de facturen zien wel degelijk structureel door [naam bedrijf] is gestald, verzorgd en getraind en dat hieraan mondelinge afspraken ten grondslag liggen. Het paard is slechts enige malen ingezet bij springwedstrijden in Nederland en is een keer uit praktische overwegingen samen met een aantal andere paarden van Reesink in Winterswijk gekeurd. De naam [naam bedrijf] op de facturen is een tijdelijke schrijffout geweest en de nummering van de facturen van [naam bedrijf] komt doordat diens boekhouding destijds nog niet was geautomatiseerd. Ter onderbouwing van haar betoog heeft Reesink een aantal producties ingebracht.
2.7.
De kantonrechter stelt voorop dat zij deze producties bij haar beoordeling buiten beschouwing zal laten, nu gedaagden hier niet op hebben kunnen reageren. Wel acht de kantonrechter met de uiteenzetting van Reesink in haar akte voldoende aannemelijk gemaakt dat het paard door [naam bedrijf] van 1 mei 2013 tot en met 21 januari 2015 (structureel) is gestald, verzorgd en getraind en dat [naam bedrijf] Reesink daarvoor maandelijks steeds
€ 586,16 in rekening heeft gebracht, met dien verstande dat voor de maand januari 2015 - naar rato - een lager bedrag in rekening is gebracht, namelijk € 439,70. Deze kosten komen de kantonrechter niet onredelijk hoog voor. Reesink heeft genoegzaam toegelicht dat vanaf 1 mei 2013 hogere kosten voor het paard zijn gemaakt, omdat het paard toen echt in training is gegaan en daartoe is ondergebracht bij een professionele trainingsstal. Gedaagden hebben nog aangevoerd dat betalingsbewijzen terzake de facturen ontbreken. Dat laat echter onverlet dat de betreffende bedragen aan Reesink in rekening zijn gebracht en door haar verschuldigd werden. De kantonrechter zal dit verweer daarom passeren. Gelet hierop ligt ook dit onderdeel van de vordering, neerkomend op een bedrag van € 12.162,90, voor toewijzing gereed.
2.8.
De conclusie is dat van de gevorderde hoofdsom een bedrag van € 20.585,25
(€ 578,50 + € 7.843,85 + € 12.162,90) kan worden toegewezen.
2.9.
De gevorderde wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW is toewijsbaar, met dien verstande dat Reesink niet heeft gesteld waarom de ingangsdatum van de wettelijke rente 23 april 2014 dient te zijn. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen met ingang van 18 februari 2016, zijnde de dag der dagvaarding.
2.10.
Reesink heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en ter zake daarvan verzocht om toekenning van een bedrag. Reesink heeft die kosten niet gespecificeerd terwijl evenmin is gebleken dat de gestelde verrichtingen meer hebben omvat dan een enkele (eventueel herhaalde) sommatie of het enkel doen van een niet aanvaard schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De daarop betrekking hebbende kosten moeten, nu een geding is gevolgd, worden aangemerkt als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. De kantonrechter zal het betreffende verzoek dan ook afwijzen.
2.11.
Reesink heeft hoofdelijke veroordeling van gedaagden gevorderd. Gedaagden betwisten dat de maten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade van Reesink. Volgens gedaagden zijn de maten slechts ieder voor een gelijk deel aansprakelijk voor de schade van Reesink. De kantonrechter overweegt dat als onbetwist vast staat dat de overeenkomst van opdracht is gesloten met [gedaagde 1] , zodat de individuele leden jegens Reesink persoonlijk aansprakelijk zijn voor de nakoming van daaruit voortvloeiende verplichtingen van [gedaagde 1] . Nu sprake is van een door [gedaagde 1] aanvaarde opdracht geldt verder dat, nu de gestelde tekortkoming is komen vast te staan, iedere maat op grond van artikel 7:407 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) jegens de opdrachtgever voor het geheel aansprakelijk is (HR 15 maart 2013, ECLI:NL:2013:BY7840). Dit leidt ertoe dat gedaagden hoofdelijk zullen worden veroordeeld.
2.12.
Gedaagden zullen als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van Reesink worden vastgesteld op:
- explootkosten € 77,75
- overige kosten € 4,69
- griffierecht € 941,00
- salaris gemachtigde
€ 1.800,00(4,5 punten x tarief € 400,00)
totaal € 2.823,44

3.Beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan Reesink tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag van € 20.585,25, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding, zijnde 18 februari 2016, tot aan de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Reesink vastgesteld op € 2.823,44;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. C.M. Telman, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 mei 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 413