ECLI:NL:RBNNE:2017:1806

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 mei 2017
Publicatiedatum
17 mei 2017
Zaaknummer
18/930320-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag op echtgenote met bijzondere voorwaarden voor behandeling

Op 16 mei 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag op zijn echtgenote. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 8 december 2016 in Assen, ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf, de hals van zijn echtgenote heeft dichtgeknepen, maar dat de uitvoering van het misdrijf niet is voltooid. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet met voorbedachten rade heeft gehandeld, maar in een paniekaanval en onder invloed van heftige emoties. De verdachte heeft het feit wel bekend, wat leidde tot een bewezenverklaring van de poging tot doodslag.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 730 dagen, waarvan 715 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Aan het voorwaardelijk deel van de straf zijn bijzondere voorwaarden verbonden, waaronder een klinische behandeling voor maximaal 24 maanden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychologische rapportages die aantoonden dat de verdachte leed aan een ernstige depressieve episode, wat zijn gedragingen ten tijde van het delict beïnvloedde. De rechtbank achtte behandeling noodzakelijk en heeft de reclassering opgedragen toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden.

De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, maar ook de noodzaak van adequate behandeling voor de verdachte, die in verminderde mate toerekeningsvatbaar werd geacht. De rechtbank heeft de bijzondere omstandigheden van de zaak in overweging genomen bij het bepalen van de straf en de voorwaarden voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930320-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 mei 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans verblijvende in de FPA te Franeker, Burgemeester J. Dijkstraweg 6,
8801 PG Franeker.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 mei 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.J. Pellinkhof, advocaat te Assen. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 december 2016 te Assen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten
rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en/of na kalm
beraad en rustig overleg met een of meer hand(en) de hals/keel van die
[slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden, althans
samendrukkend geweld heeft gebruikt op de hals/keel van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de ten laste gelegde voorbedachte raad heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet uitgesloten kan worden dat door verdachte is gehandeld in een situatie van een hevige gemoedsopwelling en dat er dus geen ruimte is geweest voor kalm beraad en rustig overleg over het te nemen of genomen besluit. Het bestanddeel voorbedachte raad kan daarom niet wettig en overtuigend bewezen worden.
De officier van justitie acht de ten laste gelegde poging tot doodslag op grond van de stukken en de bekennende verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman geeft aan het standpunt van de officier van justitie, ten aanzien van de beoordeling van het bewijs, te delen.
Het oordeel van de rechtbank
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Het gaat hierbij bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechtbank het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Op grond van de feiten en omstandigheden zoals naar voren gekomen in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat de besluitvorming en de uitvoering tot stand zijn gekomen in een (zodanig) korte tijdspanne, terwijl het handelen van de verdachte bovendien door gevoelens van heftige emotie werd beheerst, dat niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De opeenvolgende handelingen van verdachte hebben plaatsgevonden in een paniekaanval en binnen een suïcidale roes, waarbij verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet aanwijsbaar stil heeft gestaan bij de mogelijke gevolgen van zijn handelen en zich daar rekenschap van heeft kunnen geven. Verdachte raakte pas uit die roes toen het slachtoffer, zijn echtgenote, zich hevig verzette en de kans zag verdachte aan te spreken.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat de poging doodslag wel wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 mei 2017.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 8 december 2017, opgenomen op pagina 58 e.v. van het dossier met nummer IOONN160099 d.d. 6 februari 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer].
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 19 december 2016, opgenomen op pagina 10 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de schriftelijke uitwerking van de telefonische melding op 8 december 2016 van verdachte aan de meldkamer van 112 alarmcentrale.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 8 december 2016 te Assen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met zijn handen de hals/keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en dichtgeknepen gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

poging tot doodslag

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van het psychologisch rapport d.d. 6 maart 2017 opgemaakt door A.H. Bouwman, gz-psycholoog. Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, namelijk een eenmalige ernstige depressieve episode die de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloedde. Geadviseerd wordt om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare. De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 730 dagen, met aftrek van voorarrest waarvan 715 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie heeft aan het voorwaardelijk deel van de straf bijzondere voorwaarden verbonden zoals die zijn omschreven in het reclasseringsrapport d.d. 28 april 2017. De officier geeft aan dat één van de bijzondere voorwaarden inhoudt een klinisch forensische opname voor de duur van maximaal 24 maanden, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, gevolgd door een ambulante behandeling. Bij zijn strafeis gaat de officier van justitie uit van de conclusie van de psycholoog, ook hij gaat uit van een verminderde toerekenbaarheid.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet verzet tegen de eis van de officier van justitie met dien verstande dat de maximale duur van de klinische opname beperkt dient te worden tot 1 jaar.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 8 december 2016 zijn partner in haar slaap getracht te wurgen. Enkel en alleen door het hevige verzet van het slachtoffer is verdachte gestopt, waardoor het daadwerkelijk bij een poging is gebleven. Door zijn handelen heeft verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer en het grootste bezit van een mens, het leven, op het spel gezet.
Ter terechtzitting heeft verdachte laten blijken dat hij het verschrikkelijk vindt hetgeen is gebeurd en neemt hij volledige verantwoordelijkheid voor het door hem gepleegde feit.
Verdachte wilde – zo verklaarde hij ter terechtzitting– zich van het leven beroven en wilde zijn vrouw niet in de "troep" achterlaten nadat hij zich zelf van het leven zou hebben beroofd. Dit doel of motief komt ook naar voren in het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 6 maart 2017, opgemaakt door psycholoog A.H. Bouwman.
Uit voornoemd rapport van de psycholoog volgt dat verdachte op het moment van handelen, vanuit zijn depressie de overtuiging had dat zijn vrouw het zonder hem niet zou redden en hij haar niet in de door hemzelf ervaren hopeloze toestand wilde achterlaten. Verdachte zag, vanuit een overmatig verantwoordelijkheidsgevoel dat hem kenmerkt, een oplossing in het doden van zijn vrouw.
Voorts blijkt uit voornoemd rapport dat er bij verdachte sprake is van dwangmatige trekken in de persoonlijkheid, waarbij een angst voor controleverlies centraal staat. Naast stabiliteit blijkt ook een hoge mate van rigiditeit. Wanneer er sprake is van hoogoplopende stress en ordeverstoring in zijn leven, kunnen de copingvaardigheden onder druk komen te staan. De deskundige adviseert in haar rapport een ambulante behandeling gekoppeld aan een voorwaardelijk strafdeel. Van belang is daarbij, aldus de deskundige, dat verdachtes depressie adequaat wordt behandeld door middel van een psychotherapeutische behandeling, waarbij ook medicamenteuze opties moeten worden overwogen. De deskundige heeft ter zitting aangegeven het advies van de reclassering om behandeling te laten plaatsvinden in een open forensische klinische setting te Leeuwarden, te delen.
Door de Reclassering Nederland zijn verschillende rapportages opgesteld.
De reclassering onderschrijft de diagnostische bevindingen zoals geconcludeerd door de psycholoog.
Hoewel de depressie thans in remissie lijkt te zijn, vanwege de rust en structuur van de klinische opname, kan niet worden uitgesloten dat “wat er nog komen gaat” – zoals een eventueel verlies van zijn baan –, kan leiden tot wederom psychische ontregeling van verdachte, zeker ook omdat er nog geen aanvang is gemaakt met de behandeling. De reclassering pleit ervoor te kiezen voor behandelen en het monitoren in een klinische setting om van daaruit, als de situatie dat toelaat, toe te werken naar een vervolg in een ambulant kader.
Verdachte onderschrijft het belang en noodzaak van een klinische behandeling om vandaar uit toe te kunnen werken naar een ambulant behandeltraject.
Blijkens het laatste reclasseringsadvies d.d. 28 april 2017 is verdachte aangemeld bij de NIFP/IFZ voor een klinische plaatsing. Er is een zorgtoeleiding gedaan bij de Open Forensische Setting (OFS) te Leeuwarden.
Medio juni kan een opname van verdachte in de OFS gerealiseerd worden.
Aansluitend op de uitspraak van de rechtbank, kan de klinische behandeling al starten op de FPA te Franeker, vooruitlopend op een klinische plaatsing in de OFS zodra het toestandsbeeld van verdachte dit toelaat.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier volgt, alsook uit het onderzoek ter terechtzitting, dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit verre van rationeel heeft gehandeld, met zeer a-typische motieven. Verdachte heeft in dit kader nog een lange weg te gaan om de problematiek die mede hieraan ten grondslag heeft gelegen voor hemzelf en zijn omgeving beheersbaar te maken. Verdachte heeft een levensdelict gepleegd dat diep in het leven van verdachtes echtgenote heeft ingegrepen. Ook verdachte zelf zal moeten leren omgaan met de last die hij draagt ten gevolge van zijn handelen.
Gelet op voornoemde ongewone omstandigheden, de verminderde toerekeningsvatbaarheid, de opgemaakte rapportages en verdachtes motief enerzijds, en anderzijds de aard en ernst van het feit, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 730 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden is, waarbij een groot deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk dient te worden opgelegd, zodat direct na de uitspraak met de behandeling van verdachtes problematiek een aanvang kan worden gemaakt.
Met de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat behandeling en begeleiding van verdachte noodzakelijk is in de vorm van een klinische behandeling zoals door de reclassering is geadviseerd. De rechtbank zal daarom aan het voorwaardelijk deel van de straf naast de algemene voorwaarden, de bijzondere voorwaarden, zoals genoemd in het reclasseringsrapport d.d. 28 april 2017, verbinden.
Gelet op de ernst van de problematiek en de noodzaak van een adequate behandeling zal de rechtbank bepalen dat deze klinische behandeling maximaal 24 maanden mag duren en deze duur niet beperken tot 12 maanden zoals door de raadsman van verdachte is voorgesteld.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 730 dagen.

Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 715 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaar, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich uiterlijk 7 dagen na de uitspraak van het vonnis meldt bij Reclassering Nederland, Zoutbranderij 1, 8933 AJ Leeuwarden. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat veroordeelde zich verplicht, aansluitend aan de uitspraak van dit vonnis op 16 mei 2017 op te laten nemen in de hierna te noemen klinisch forensische instelling voor de duur van maximaal 24 maanden of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering dat nodig achten, dit ten behoeve van diagnostiek en behandeling.
De opname vindt plaats in de Forensische Psychiatrische Afdeling GGZ Franeker (waar veroordeelde zich thans bevindt) en zodra het toestandsbeeld van veroordeelde dit toelaat dient hij te worden overgeplaatst naar de Open Forensische Setting GGZ te Leeuwarden;
3. dat veroordeelde zich verplicht om zich, aansluitend aan de klinische
forensische opname, te laten behandelen bij een polikliniek ambulante forensische
zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 16 mei 2017.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, mr. R. Depping en mr. J.N.M. Blom, rechters, bijgestaan door J.H. van Scharrenburg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 mei 2017.
Mr. J.N.M. Blom is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.