ECLI:NL:RBNNE:2017:1804

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
17 mei 2017
Zaaknummer
18/730146-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen gepleegd door een groepsleider van een scoutinggroep met een minderjarig meisje

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 26 april 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een groepsleider van een scoutinggroep, die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarig meisje. De verdachte, geboren in 1994, was groepsleider van een welpengroep en had tijdens een scoutingkamp in de periode van 12 tot 13 december 2015 ontucht gepleegd met een aan hem toevertrouwd meisje. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer onzedelijk heeft betast door zijn hand in haar broek en onderbroek te steken.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het primair ten laste gelegde feit en heeft hem veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige inbreuk op de lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer, wat aanzienlijke psychische gevolgen kan hebben.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, vertegenwoordigd door haar wettelijke vertegenwoordiger, gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft de materiële schadevergoeding volledig toegewezen en de immateriële schadevergoeding vastgesteld op € 1.500,--. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, aangezien de verdachte aansprakelijk is voor de schade die hij heeft veroorzaakt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730146-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 april 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 april 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Korvemaker, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode omvattende de dagen 12 december 2015 en 13
december 2015 te [pleegplaats] , in elk geval in de gemeente Harlingen, als Jakala
(te weten groepsleider) van een welpengroep van de [naam]
", gedurende een groepskamp van die [naam]
, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding
en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer] ,
geboren op [geboortedatum] , immers heeft verdachte toen aldaar in voornoemde
periode verdachtes hand in de (jogging)broek en/of onderbroek van die [slachtoffer]
gedaan en/of (vervolgens) die [slachtoffer] bij en/of aan
haar (onbedekte) vagina betast/aangeraakt;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode omvattende de dagen 12 december 2015 en 13
december 2015 te [pleegplaats] , in elk geval in de gemeente Harlingen, als Jakala
(te weten groepsleider) van een welpengroep van de [naam]
, gedurende een groepskamp van die [naam]
, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die toen
de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft verdachte toen
aldaar in voornoemde periode verdachtes hand in de (jogging)broek en/of
onderbroek van die [slachtoffer] gedaan en/of (vervolgens) die [slachtoffer]
bij en/of aan haar (onbedekte) vagina betast/aangeraakt.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde primaire feit bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het ten laste gelegde primaire feit bewezen kan worden.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het primair bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 april 2017;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 25 januari 2016, opgenomen op pagina 17 e.v. van het dossier met nummer 2015367937 d.d. 18 februari 2016, inhoudende de verklaring van [aangever] ;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 16 februari 2016, opgenomen op pagina 27 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van de verbalisant.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode omvattende de dagen 12 december 2015 en 13 december 2015 te [pleegplaats] , als Jakala (te weten groepsleider) van een welpengroep van de [naam]
, gedurende een groepskamp van die [naam]
, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , immers heeft verdachte toen aldaar in voornoemde periode verdachtes hand in de joggingbroek en onderbroek van die [slachtoffer] gedaan en vervolgens die [slachtoffer] bij en/of aan haar onbedekte vagina betast/aangeraakt.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Primair:
Ontucht plegen met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met als voorwaarden meewerken aan toezicht door de reclassering, voldoen aan een meldplicht bij de reclassering en meewerken aan een ambulante behandeling indien de reclassering dit geïndiceerd acht. De officier van justitie heeft hierbij een proeftijd van 3 jaren gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat aan verdachte in plaats van een voorwaardelijke gevangenisstraf een deels voorwaardelijke werkstraf wordt opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich als groepsleider van een scoutinggroep schuldig gemaakt aan het plegen van een ontuchtige handeling met een minderjarig meisje dat aan zijn zorg en waakzaamheid was toevertrouwd. Tijdens een scoutingkamp heeft verdachte het slachtoffer bij hem in de slaapzak genomen en haar onzedelijk betast. Door zijn handelwijze heeft verdachte de lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer geschonden, hetgeen in het algemeen door slachtoffers als zeer ingrijpend wordt ervaren en voor hen nadelige psychische gevolgen van lange duur met zich kan brengen. Uit het namens het slachtoffer uitgeoefende spreekrecht is gebleken dat het feit reeds de nodige nadelige gevolgen voor het slachtoffer heeft gehad.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder voor het plegen van strafbare feiten is veroordeeld.
In het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies staat onder meer beschreven dat verdachte vanwege het strafbare feit geen lid meer kan zijn van de scouting, waardoor zijn sociale netwerk grotendeels is weggevallen en hij een teruggetrokken leven leidt. Verder volgt hieruit dat verdachte naar aanleiding van het delict op vrijwillige basis hulp heeft gezocht bij een psycholoog. Ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling thans is beëindigd, maar dat verdachte moeilijk kan benoemen hoe hij tot het delictgedrag is gekomen en wat hij kan doen om herhaling te voorkomen. Alhoewel de reclassering hiertoe niet heeft geadviseerd, acht de rechtbank het daarom van belang dat verdachte in aanvulling op de behandeling die hij reeds heeft gevolgd een ambulante behandeling in forensisch kader volgt die erop gericht is inzicht in het gedrag te verkrijgen en recidive te voorkomen.
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden. De rechtbank zal derhalve een werkstraf voor de duur van 120 uren opleggen. Gelet op de ernst van het feit en ter voorkoming van recidive, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met de oplegging van een (deels voorwaardelijke) werkstraf. De rechtbank zal daarom tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand opleggen, met daaraan gekoppeld een meldplicht bij de reclassering en het volgen van een ambulante behandeling, zolang de reclassering dat nodig acht. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de noodzaak van een (verdere) behandeling nu al een gegeven is, zodat het niet aan de reclassering wordt gelaten om te bepalen of ambulante behandeling aangewezen is.

Benadeelde partij

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de gevorderde materiële schadevergoeding gevorderd. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de officier van justitie gedeeltelijke toewijzing gevorderd, te weten tot een bedrag van € 2.500,--. Voorts heeft de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de gevorderde materiële schadevergoeding kan worden toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de raadsman bepleit dat deze moet worden gematigd tot een bedrag van € 1.500,--.
Oordeel van de rechtbank
[slachtoffer] , vertegenwoordigd door wettelijke vertegenwoordiger [naam] , heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht dit gedeelte van de vordering, dat niet door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar, inclusief de gevorderde wettelijke rente.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding, is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht, die de rechtbank tot op heden naar billijkheid vaststelt op € 1.500,--, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. De rechtbank zal de vordering dan ook tot dat bedrag toewijzen. Het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank afwijzen.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen, nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij reclasseringsinstelling Leger des Heils Noord-Nederland op het adres
Floris Versterstraat 2 te Leeuwarden;
2. dat de veroordeelde zich onder behandeling zal stellen van de forensische polikliniek van de GGZ, dan wel een soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, teneinde te bewerkstelligen dat verdachte inzicht krijgt in het gedrag dat heeft geleid tot het delict en ter voorkoming van recidive, zolang de reclassering deze behandeling nodig acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 120 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.550,-- (zegge: vijftienhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 december 2015.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] te betalen een bedrag van € 1.550,-- (zegge: vijftienhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 25 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 50,-- aan materiële schade en € 1.500,-- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
13 december 2015.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Teertstra, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en
mr. S.T. Kooistra, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 april 2017.