ECLI:NL:RBNNE:2017:1682

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 januari 2017
Publicatiedatum
8 mei 2017
Zaaknummer
18-830372-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens diefstal door twee of meer verenigde personen met braak en valse sleutels

Op 27 januari 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere diefstallen en pogingen tot diefstal. De verdachte, geboren in 1995 en thans verblijvende in een justitiële jeugdinrichting, werd bijgestaan door advocaat mr. H.A. de Boer. Het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra. De zaak betrof diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf werd verkregen door middel van braak en valse sleutels. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van één feit, waarvoor hij werd vrijgesproken. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank overwoog dat de verdachte, gezien zijn leeftijd en omstandigheden, onder het jeugdstrafrecht viel. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en besloot tot een deels voorwaardelijke straf om recidive te voorkomen. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830372-16
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/720297-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 januari 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende te Juvaid locatie Veenhuizen, Veenhuizen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 januari 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.A. de Boer, advocaat te Sneek. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2016 tot en met 25 juli 2016, te
[pleegplaats 1] , in de gemeente Zuidhorn, tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
in/uit een woning gelegen aan [adres 1] te [pleegplaats 1] ,
heeft/hebben weggenomen een hoeveelheid geld en/of sleutels en/of een naast
die woning geparkeerde auto (Volkswagen Polo) met daarin onder meer een
laptop, printer en/of een harde schijf, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich
de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat
weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door
middel van braak, verbreking, inklimming en/of die auto door middel van een
valse sleutel, te weten door middel van de weggenomen autosleutel(s);
2.
hij op of omstreeks 2 augustus 2016, in de gemeente Marum, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand gevestigd aan [adres 2]
( [bedrijf] ) heeft/heben weggenomen een hoeveelheid
geld en/of een tas met inhoud (onder meer een portemonnee met inhoud) en/of
een fotocamera en/of een autosleutel, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer 2] , in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte
en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of
inklimming;
3.
hij op of omstreeks 2 augustus 2016, in de gemeente Marum, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd
in/uit een woning gelegen aan [adres 3] te [pleegplaats 2] , heeft/hebben
weggenomen een portemonnee met inhoud (onder meer 700 euro en/of pasjes), een
laptop, een TomTom en/of fotocamera's, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang
tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te
nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van
braak, verbreking en/of inklimming;
4.
hij op of omstreeks 2 augustus 2016, in de gemeente Marum, ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening in/uit een pand gevestigd aan [adres 4] (juwelier) weg
te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders
en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of
die/dat weg te nemen goed(eren) en/of geld onder zijn/hun bereik te brengen
door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn
mededader(s), althans alleen, naar voornoemde pand is/zijn gegaan en/of
(vervolgens) een raam heeft/hebben geforceerd/opengebroken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
hij op of omstreeks 13 juli 2016 te [pleegplaats 3] , gemeente Grootegast,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand gevestigd
aan [adres 5] heeft/hebben weggenomen (onder meer)
sigaretten, shag, frisdrank, alcoholische dranken, koffie en/of koek, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen
goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak,
verbreking en/of inklimming.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de aangiften en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij niet in de winkel is geweest. De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte echter heel goed wist wat de personen met wie hij die nacht op pad was van plan waren. Verdachte heeft gezien dat er spullen uit de winkel werden gedragen. Door te helpen de gestolen spullen in de auto te laden, heeft verdachte meegeholpen met de uitvoering van de diefstal. Ook heeft verdachte gedeeld in de buit. Nu er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het onder 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Het onder 5 ten laste gelegde feit is het eerste feit geweest van de reeks gepleegde inbraken. Verdachte was op dat moment nog niet op de hoogte van de criminele activiteiten van zijn medeverdachten. Ten tijde van de inbraak is hij in de auto blijven zitten terwijl de anderen de spullen uit de winkel hebben gehaald en bij hem in de auto hebben gezet. Ook heeft verdachte niet gedeeld in de buit. Nu er geen sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering omdat verdachte geen feitelijke handelingen heeft verricht, dient verdachte te worden vrijgesproken van het onder 5 ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat de bijdrage van verdachte aan het onder 5 ten laste gelegde van onvoldoende gewicht is geweest dat derhalve de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten niet is komen vast te staan. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 5 ten laste gelegde.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Feit 1
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 januari 2017;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 5 augustus 2016, opgenomen op pagina 33 van het dossier met nummer 2016213844 d.d. 6 december 2016, inhoudende een verklaring van [slachtoffer 1] ;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 5 oktober 2016, opgenomen op pagina 130 van voornoemd dossier, inhoudende een verklaring van [medeverdachte 1]
Feit 2
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 januari 2017;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 2 augustus 2016, opgenomen op pagina 40 van voornoemd dossier, inhoudende een verklaring van [slachtoffer 2] .
Feit 3
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 januari 2017;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 5 augustus 2016, opgenomen op pagina 28 van voornoemd dossier, inhoudende een verklaring van [slachtoffer 3] .
Feit 4
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 januari 2017;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 2 augustus 2016, opgenomen op pagina 25 van voornoemd dossier, inhoudende een verklaring van [slachtoffer 4] ;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 12 oktober 2016, opgenomen op pagina 191 van voornoemd dossier, inhoudende een verklaring van [medeverdachte 2] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 24 juli 2016 tot en met 25 juli 2016 te [pleegplaats 1] tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan [adres 1] te [pleegplaats 1] heeft weggenomen een hoeveelheid geld en sleutels en tevens een naast die woning geparkeerde auto (Volkswagen Polo) met daarin onder meer een laptop, printer en een harde schijf, toebehorende aan [slachtoffer 1] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak en die auto onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door middel van de weggenomen autosleutels;
2.
hij op 2 augustus 2016 in de gemeente Marum tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand gevestigd aan [adres 2]
( [bedrijf] ) heeft weggenomen een hoeveelheid geld en een tas met inhoud (onder meer een portemonnee met inhoud) en een fotocamera en een autosleutel, toebehorende aan [slachtoffer 2] waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
hebben verschaft door middel van braak;
3.
hij op 2 augustus 2016 in de gemeente Marum tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd uit een woning gelegen aan [adres 3] te [pleegplaats 2] heeft weggenomen een portemonnee met inhoud (onder meer 700 euro en pasjes), een laptop, een TomTom en fotocamera's, toebehorende aan [slachtoffer 3] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
4.
hij op 2 augustus 2016 in de gemeente Marum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand gevestigd aan [adres 4] (juwelier) weg te nemen goederen en/of geld toebehorende aan [slachtoffer 4] en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, met zijn mededaders naar voornoemd pand is gegaan en vervolgens een raam heeft opengebroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en valse sleutels;
2. diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
3. diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
4. poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het rapport van de reclassering d.d. 6 januari 2017.
Bij de formulering van de strafeis heeft de officier van justitie het ad informandum gevoegde feit meegenomen. De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte gemotiveerd is om zijn leven een andere wending te geven. Het is van belang dat er wordt ingezet op dagbesteding en woonvoorziening. Op grond van het advies van de reclassering d.d. 6 januari 2017 heeft de officier van justitie gevorderd het commune strafrecht toe te passen, ook omdat verdachte eerder op grond van het commune strafrecht is veroordeeld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het ad informandum gevoegde feit bij de strafbepaling mag worden meegenomen. Voorts heeft de raadsman de rechtbank verzocht om aan verdachte een onvoorwaardelijke straf gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie van 5 maanden met een proeftijd van 3 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het rapport van de reclassering d.d. 6 januari 2017. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte een onvolwassen jongeman is en dat hij zich door de medeverdachten heeft laten overdonderen. Gelet op de persoon van verdachte heeft de raadsman gepleit voor toepassing van het jeugdstrafrecht zodat de nadruk kan worden gelegd op de groei en de ontwikkeling van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het door verdachte erkende ad informandum gevoegde feit, zoals deze op de dagvaarding is vermeld en welk feit hiermee is afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich binnen een kort tijdsbestek samen met anderen schuldig gemaakt aan drie inbraken en twee pogingen tot inbraak in zowel bedrijven als in woningen. Eén van de aangevers is 's nachts wakker geschrokken omdat hij hoorde dat er bij hem werd ingebroken. Dit is voor aangever een beangstigende situatie geweest. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door op een dergelijke manier te handelen, een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. Ook heeft verdachte aangetoond dat hij geen enkel respect heeft voor andermans eigendommen.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 16 december 2016, eerder wegens soortgelijke delicten is veroordeeld omdat hij in zijn proeftijd heeft gerecidiveerd.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of toepassing van het jeugdstrafrecht aan de orde is. Ten tijde van de feiten was verdachte 20 jaar oud, zodat in beginsel het commune strafrecht dient te worden toegepast. Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan de rechter adolescenten van 18 tot 23 jaar berechten op grond van het jeugdstrafrecht, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapporten van de reclassering d.d. 25 oktober 2016 en 6 januari 2017. Blijkens het rapport van de reclassering d.d. 25 oktober 2016 kampt verdachte met problematiek op meerdere leefgebieden, waarbij voornamelijk drugsgebruik, beperkte financiële middelen, een negatief sociaal netwerk en psychische problematiek verband lijken te houden met het delictgedrag. Zo is er bij verdachte sprake van een hoge mate van gevoeligheid voor negatieve beïnvloeding, hetgeen inherent is aan verdachtes verstandelijke beperking en het recidiverisico verhoogt. Verdachte heeft een laag zelfbeeld, waardoor hij over zijn persoonlijke grenzen lijkt te gaan en problemen verergeren. Daarnaast lijkt verdachte zijn cannabisafhankelijkheid te bagatelliseren. In het kader van de voorlopige hechtenis heeft de reclassering geadviseerd om verdachte te plaatsen in een justitiële jeugdinrichting vanwege zijn gevoeligheid voor negatieve beïnvloeding.
In het rapport d.d. 6 januari 2017 heeft de reclassering echter in een zeer beknopte conclusie geadviseerd het commune strafrecht toe te passen omdat er dient te worden ingezet op zelfstandigheid en pedagogische beïnvloeding niet meer aan de orde is. De rechtbank is van oordeel dat dit laatste advies, gelet op de onderbouwing van het hiervoor aangehaalde rapport alsmede de wettelijke criteria, onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank zal dit advies dan ook terzijde schuiven en gelet op de onderbouwing het advies van de reclassering van 25 oktober 2016 overnemen als redengevend. Gelet daarop en al hetgeen overigens uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken omtrent de ontwikkeling(sproblematiek) van verdachte zal de rechtbank het jeugdstrafrecht toepassen.
Tot slot overweegt de rechtbank hierbij dat verdachte vanaf de aanvang van de voorlopige hechtenis in een justitiële jeugdinrichting is geplaatst, waar hij goed functioneert en waar hem ook actief hulp wordt geboden vanuit het jeugdkader (dat hij kennelijk nog nodig heeft).
De rechtbank overweegt dat op grond van de aard, ernst, de hoeveelheid door verdachte gepleegde feiten en zijn justitiële documentatie een deels voorwaardelijke jeugddetentie van na te noemen duur met een proeftijd van 2 jaren een passende reactie vormt. Aan de deels voorwaardelijke jeugddetentie zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden koppelen zoals opgenomen in het rapport van de reclassering d.d. 6 januari 2017.

Benadeelde partijen

[slachtoffer 1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
[slachtoffer 2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
[slachtoffer 3] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
[slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] hebben zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partijen in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hen geleden schade ten gevolge van het door verdachte erkende onder 1 ad informandum gevoegde feit, zoals deze op de dagvaarding is vermeld.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 6] en
[slachtoffer 7] worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toepassing van de hoofdelijkheidsclausule.
Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie gevorderd dat de materiële schade wordt toegewezen en dat de immateriële schade gematigd wordt tot een bedrag van € 1.500,-. Gelet hierop dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 2.139,- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toepassing van de hoofdelijkheidsclausule. Het overige deel van de vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] heeft de officier van justitie aangevoerd dat de gevorderde materiële schade niet voor toewijzing vatbaar is nu de onderbouwing van de gevorderde schade ontbreekt. De officier van justitie heeft met betrekking tot de immateriële schade gevorderd dat aan de benadeelde partij als voorschot een bedrag van € 1.000,- wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toepassing van de hoofdelijkheidsclausule. Het overige deel van de vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard nu de vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] heeft de raadsman aangevoerd dat de vorderingen niet-ontvankelijk zijn nu er onvoldoende causaal verband bestaat tussen de door verdachte gepleegde feiten en de opgevoerde schade.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] door het bewezen verklaarde schade is toegebracht. De rechtbank acht de materiële schade, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken voor toewijzing vatbaar. De gevorderde immateriële schade zal de rechtbank, gelet op staande rechtspraktijk, matigen tot een bedrag van € 250,-. De rechtbank zal het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 638,52 vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de hoofdelijkheidsclausule.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] door het bewezen verklaarde schade is toegebracht. De rechtbank acht de materiële schade, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken voor toewijzing vatbaar. De gevorderde immateriële schade zal de rechtbank, gelet op staande rechtspraktijk, matigen tot een bedrag van € 250,-. De rechtbank zal het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 889,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de hoofdelijkheidsclausule.
Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 3] is de rechtbank ten aanzien van de gevorderde materiële schade van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. De rechtbank zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van de materiële schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De gevorderde immateriële schade zal de rechtbank, gelet op staande rechtspraktijk, matigen tot een bedrag van € 250,-. De rechtbank zal het overige deel van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 250,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de hoofdelijkheidsclausule.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] is de rechtbank van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 635,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de hoofdelijkheidsclausule.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 1 mei 2015, gewezen door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is de verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van 92 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 16 mei 2015.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 21 december 2016 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De hiervoor onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
De raadsman heeft zich niet verzet tegen de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, in beginsel tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de niet ten uitvoer gelegde straf. Gelet op de motivering van de rechtbank om ten aanzien van verdachte het jeugdstrafrecht toe te passen, acht de rechtbank het ten behoeve van de ontwikkeling van verdachte niet aangewezen dat de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer wordt gelegd. Gelet hierop acht de rechtbank termen aanwezig thans te volstaan met verlenging van de proeftijd voor de duur van één jaar om te dienen als een extra stok achter de deur teneinde recidive te voorkomen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77cc, 77gg en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 5 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden.
Bepaalt, dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 6 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
a. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
b. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
c. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij Reclassering Leger des Heils op het adres Floris Versterstraat 2, 8932 BR Leeuwarden. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde wordt verplicht om zich te laten behandelen voor verslavingsproblematiek, bij de Verslavingszorg Noord-Nederland (VNN) of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/ behandelaar zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde, indien geïndiceerd, verplicht wordt om mee te werken aan een verblijf in een nader te bepalen beschermde woonvorm, of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, te verblijven en zich te houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- dat de veroordeelde wordt verplicht mee te werken aan toewerken naar een dagbesteding dan wel opleiding, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 638,52 (zegge: zeshonderd achtendertig euro en tweeënvijftig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2016 in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van [slachtoffer 1] het te betalen een bedrag van € 638,52 (zegge: zeshonderd achtendertig euro en tweeënvijftig eurocent) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 12 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit € 388,52 aan materiële schade en € 250,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 889,- (zegge: achthonderd negenentachtig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2016 in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van
[slachtoffer 2] het te betalen een bedrag van € 889,- (zegge: achthonderd negenentachtig euro) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 17 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit € 639,- aan materiële schade en € 250,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 250,- (zegge: tweehonderdvijftig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2016 in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van
[slachtoffer 3] het te betalen een bedrag van € 250,- (zegge: tweehonderdvijftig euro) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit € 250,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het [slachtoffer 3] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 635,- (zegge: zeshonderd vijfendertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2016 in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de slachtoffers [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] , te betalen een bedrag van € 635,- (zegge: zeshonderdvijfendertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 12 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 385,- aan materiële schade en
€ 250,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de slachtoffer [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer
18/720297-14:
Verlengt de in het vonnis van de politierechter te Rechtbank Noord-Nederland locatie Leeuwarden d.d. 1 mei 2015 vastgestelde proeftijd met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. Th.A. Wiersma en
mr. M.J.B. Holsink, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 januari 2017.