ECLI:NL:RBNNE:2017:1636

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
4 mei 2017
Zaaknummer
18/740007-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling minderjarige verdachte voor bezit van XTC en hennep, joyriding en rijden onder invloed

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 26 april 2017 een minderjarige verdachte veroordeeld voor het bezit van een aanzienlijke hoeveelheid XTC-pillen en hennep in februari 2016. De verdachte, die op dat moment 16 jaar oud was, had samen met een mededader de intentie om deze drugs te verkopen. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan joyriding, vernieling en het rijden onder invloed op een bromfiets. De rechtbank oordeelde dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie niet op zijn plaats was, gezien de leeftijd van de verdachte en zijn positieve ontwikkeling. In plaats daarvan werd een leerstraf van 35 uren opgelegd, evenals een voorwaardelijke werkstraf van 120 uren met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde van jeugdreclasseringscontact.

De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder het opzettelijk aanwezig hebben van XTC-pillen en hennep, joyriding, en het verlaten van de plaats van een verkeersongeval. De rechtbank achtte de verdachte niet schuldig aan het primair ten laste gelegde feit van diefstal van een auto, maar wel aan de overige feiten. De rechtbank heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld, ondanks dat hij ten tijde van de feiten depressieve klachten had, en oordeelde dat hij volledig toerekeningsvatbaar was. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd, evenals de positieve ontwikkeling van de verdachte.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot de opgelegde straffen, met bijzondere voorwaarden voor toezicht door de jeugdreclassering. De uitspraak benadrukt de noodzaak van rehabilitatie en begeleiding van minderjarige delinquenten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/740007-16
ter berechting gevoegde parketnummers 18/740046-16 en 18/193026-15
ad informandum gevoegde parketnummers 18/148896-15 en 18/159675-15
verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 april 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 april 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Pieters, advocaat te Sneek.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.A. van der Vliet.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 februari 2016 te Sneek, in de gemeente Súdwest-Fryslân, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 158 stuks zogenoemde XTC-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA, zijnde 3,4-methyleendioxymethylamphetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 12 februari 2016 te Sneek, in de gemeente Súdwest-Fryslân, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aanwezig heeft gehad ongeveer 26 gram, in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3. parketnummer 18/740046-16
primair
hij op of omstreeks 3 april 2016 te [pleegplaats], in de gemeente De Fryske Marren met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto ([auto] [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan zijn, verdachtes moeder, [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair
hij te [pleegplaats], in de gemeente De Fryske Marren op of omstreeks 3 april 2016 opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, ([auto]), toebehorende aan zijn moeder, [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, als bestuurder heeft gebruikt op de weg, de [straatnaam], in elk geval op een weg;
4.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke
gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in [pleegplaats], in de gemeente de Fryske Marren op/aan de [straatnaam] aldaar, op of omstreeks 3 april 2016 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een rioolkast (behorende aan Gemeente de Fryske Marren) schade was toegebracht;
5. parketnummer 18.193026-15
hij op of omstreeks 13 september 2015 te [pleegplaats], in de gemeente De Fryske Marren als bestuurder van een motorrijtuig (tweewielige bromfiets) voor het besturen waarvan een rijbewijs was vereist, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 390 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl sedert de datum waarop aan verdachte voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van dat rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Beoordeling van het bewijs

Met de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank het onder 3. primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de onder 1., 2., 3. subsidiair, 4. en 5. ten laste gelegde feiten is de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat een bewezenverklaring kan volgen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1., 2., 3. subsidiair, 4. en 5. ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 12 februari 2016 te Sneek, in de gemeente Súdwest-Fryslân, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad, 158 stuks zogenoemde XTC-pillen, zijnde 3,4-methyleendioxymethylamphetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 12 februari 2016 te Sneek, in de gemeente Súdwest-Fryslân, tezamen en in vereniging met een ander, aanwezig heeft gehad 26 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3. subsidiair
hij te [pleegplaats], in de gemeente De Fryske Marren op 3 april 2016 opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, ([auto]), toebehorende aan zijn moeder, [slachtoffer], als bestuurder heeft gebruikt op de [straatnaam];
4.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in [pleegplaats], in de gemeente de Fryske Marren aan de [straatnaam] aldaar, op 3 april 2016, de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist, aan een rioolkast, behorende aan Gemeente de Fryske Marren, schade was toegebracht;
5.
hij op 13 september 2015 te [pleegplaats], in de gemeente De Fryske Marren, als bestuurder van een motorrijtuig (tweewielige bromfiets) voor het besturen waarvan een rijbewijs was vereist, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 390 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl sedert de datum waarop aan verdachte voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van dat rijbewijs na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
2. Medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
3. subsidiair
Overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994;
4. Overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
5. Overtreding van artikel 8, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.. Hoewel gebleken is dat verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten depressieve klachten had, ziet de rechtbank in de beschikbare stukken geen aanleiding hem in enige mate verminderd toerekeningsvatbaar te achten.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1., 2., 3. subsidiair, 4. en 5. wordt veroordeeld tot oplegging van de leerstraf Tools4u voor de duur van 35 uren, subsidiair 17 dagen vervangende jeugddetentie, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarde van een meldplicht bij de jeugdreclassering.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de strafeis van de officier van justitie te volgen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte tezamen met een ander een forse hoeveelheid XTC-pillen en hennep in zijn bezit heeft gehad. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij, samen met de ander, van plan was deze drugs te gaan verkopen. Verder heeft verdachte rijdend in zijn moeders auto een rioolkast vernield en onder invloed op een brommer gereden.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de door verdachte onder 2. en 3. erkende ad informandum gevoegde feiten, zoals deze op de dagvaarding zijn vermeld en welke hiermee zijn afgedaan.
De landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting in aanmerking genomen rechtvaardigen in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank acht een dergelijke bestraffing evenwel niet op zijn plaats gelet op de leeftijd van verdachte ten tijde van plegen van de feiten (16 jaar) en de positieve ontwikkeling in het leven van verdachte. Verdachte gebruikt al enige tijd geen drugs meer en werkt goed mee aan de ingezette hulpverlening.
De rechtbank is op grond van de hiervoor geschetste omstandigheden van oordeel dat de door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde leerstraf Tool4u passend is.
Voorts zal de rechtbank aan verdachte een forse voorwaardelijk taakstraf, in de vorm van een werkstraf, opleggen, zulks om de ernst van de feiten te benadrukken maar ook als een stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten. De rechtbank zal aan dit voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarde van toezicht door de jeugdreclassering koppelen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47, 62, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, van het Wetboek van Strafrecht, en de artikelen 7, 8, 11, 176 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3. primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1., 2., 3. subsidiair, 4. en 5. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf, bestaande uit een leerstraf, bestaande uit het volgen van het leerproject Tools4u voor de duur van 35 uren. Het leerproject moet plaatsvinden binnen 6 maanden.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de leerstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 17 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde leerstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, bestaande uit het verrichten van 120 uren onbetaalde arbeid. De arbeid moet binnen 12 maanden zijn verricht.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Bepaalt, dat deze werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt als algemene voorwaarden:
a. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
b. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
c. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid op het adres Tesselschadestraat 2 te Leeuwarden en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht.
Draagt voornoemde instelling op toezicht te houden op de naleving van de bijzonderevoorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. J.Y.B. Jansen en mr. M.B. de Wit, kinderrechters, bijgestaan door D.P. Postma-Westerhof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 april 2017.