ECLI:NL:RBNNE:2017:1616

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 april 2017
Publicatiedatum
3 mei 2017
Zaaknummer
18/830359-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag met geweld tegen slachtoffer

Op 24 april 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 8 september 2016, waarbij de verdachte samen met anderen een slachtoffer met geweld heeft aangevallen. De verdachte, geboren in 1986 en momenteel verblijvende in de P.I. Overijssel, werd bijgestaan door haar advocaat, mr. F. Gosselaar, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga. Tijdens de zitting op 10 april 2017 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder verklaringen van het slachtoffer en getuigen, alsook camerabeelden van de aanval. De rechtbank oordeelde dat de verdachte actief had deelgenomen aan het geweld, door het slachtoffer vast te pakken en haar hoofd naar beneden te duwen, terwijl medeverdachten het slachtoffer meermalen tegen het hoofd en lichaam sloegen en schopten. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar medeverdachten, en dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer door de geweldshandelingen. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die zich als benadeelde partij had gevoegd in het proces.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830359-16

vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

24 april 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in de P.I. Overijssel, P.I.V. Zwolle te Zwolle, Huub van Doornestraat 15.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
10 april 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F. Gosselaar, advocaat te Winschoten.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 8 september 2016 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet,
-die [slachtoffer] met beide armen van achteren om de nek heeft/hebben geklemd en/of
naar de grond gewerkt en/of
-die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht en met geschoeide voeten tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam heeft/hebben geschopt, en/of meermalen, althans eenmaal, met gebalde vuisten in het gezicht en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer] en/of elders tegen het lichaam heeft/hebben geslagen, zulks terwijl die [slachtoffer] op de grond lag en/of zat en/of
-die [slachtoffer] , die op haar knieen zat, bij haar nek heeft/hebben vastgepakt en haar hoofd voorover heeft/hebben geduwd en/of (vervolgens) met kracht die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam heeft/hebben geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 8 september 2016 te Groningen tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
-die [slachtoffer] met beide armen van achteren om de nek heeft/hebben geklemd en/of
naar de grond gewerkt en/of
-die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht en met geschoeide voeten
tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam heeft/hebben geschopt, en/of
meermalen, althans eenmaal, met gebalde vuisten in het gezicht en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer] en/of elders tegen het lichaam heeft/hebben geslagen, zulks terwijl die [slachtoffer] op de grond lag en/of zat en/of
-die [slachtoffer] , die op haar knieen zat, bij haar nek heeft/hebben vastgepakt en haar hoofd voorover heeft/hebben geduwd en/of (vervolgens) met kracht die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam heeft/hebben geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 8 september 2016 te Groningen openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de [straatnaam], in elk geval op of aan een openbare weg in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit
-het met beide armen van achteren om de nek klemmen en/of naar de grond
werken van die [slachtoffer] en/of
-het meermalen, althans eenmaal, met kracht en met geschoeide voeten tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam van die [slachtoffer] schoppen, en/of meermalen, althans eenmaal, met gebalde vuisten in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam van die [slachtoffer] slaan, zulks terwijl die [slachtoffer] op de grond lag en/of zat en/of
-het vastpakken van die [slachtoffer] die op haar knieen zat bij haar nek, en/of het voorover duwen van het hoofd van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) met kracht meermalen, althans eenmaal, schoppen in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam van van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot doodslag kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan het trappen, schoppen en slaan van het slachtoffer. Verdachte heeft evenmin deelgenomen aan de geweldshandelingen die haar medeverdachten hebben gepleegd. Uit de bewijsmiddelen blijkt weliswaar dat verdachte het hoofd van het slachtoffer heeft vastgepakt, maar dat kan zij ook hebben gedaan om het slachtoffer te beschermen tegen nog meer klappen en schoppen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 10 september 2016, opgenomen op pagina 95 van het dossier met nummer 2016257131 d.d. 1 november 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Ik ben 8 september 2016 naar de school " [naam] " in Selwerd te Groningen gegaan. Ik heb mij omgedraaid naar [verdachte] en heb haar gevraagd wat de bedoeling was. Ik zag dat [verdachte] geen tijd had om te reageren omdat ik vanachter door een jongen in een nekklem werd beetgepakt en vervolgens met kracht op de grond werd gegooid. Toen ik op de grond was gegooid lag ik in een soort foetushouding en zag ik en voelde ik dat de jongen welke mij op de grond had gegooid met kracht tegen mijn hoofd aan begon te trappen. Een andere jongen heeft mij ook geschopt tegen mijn hoofd, dit hoorde ik van [naam] . Ik werd steeds tegen mijn hoofd aangetrapt en heb mij proberen af te weren met mijn armen. Ik voelde op een gegeven moment dat mijn hoofd en gezicht nat werden van het bloed.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 5 oktober 2016, opgenomen op pagina 205 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 4 oktober 2016 heb ik, verbalisant [naam] , een filmpje bekeken op de mobiele telefoon van [naam] . Ik zag het volgende:
Rechts in het scherm komt een jongeman aangelopen, gekleed in een trainingspak, kleur zwart met een lichtblauwe bies op de bovenarmen en het onderbeen. Direct loopt hij naar aangeefster [slachtoffer] toe, pakt haar met beide armen om haar nek en hals en trekt haar naar de grond (00.44).
[naam] slaat [slachtoffer] met zijn rechtervuist met kracht in het gelaat en schopt met zijn
rechterbeen met kracht vol in haar gezicht. [slachtoffer] komt hierdoor al liggend op de weg terecht.
[naam] slaat [slachtoffer] met zijn vuisten op het hoofd. [verdachte] pakt het haar van [slachtoffer] vast in de nek en drukt het hoofd van haar naar beneden (00.53).
[naam] schopt vervolgens met zijn rechterbeen met kracht vol in het gelaat van [slachtoffer] .
Tevens is er op beeld een tweede jongeman zichtbaar. Deze is gekleed in een effen blauw shirt, een blauwe trainingsbroek met 3 felle verticale strepen op de zijkant en badslippers van het merk Adidas. Deze jongeman, naar later blijkt verdachte [naam] , slaat [slachtoffer] ook diverse malen met zijn rechtervuist op haar gezicht en hoofd (00.53). [slachtoffer] is door de slag in haar gezicht "groggy" en wil overeind kruipen. Op het moment dat ze weer zit schopt [naam] met zijn linkervoet met kracht op het achterhoofd van [slachtoffer] (00.59).
[naam] schopt hierna ook nog eens met zijn rechtervoet met volle kracht op het hoofd van [slachtoffer] .
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van Politie Noord-Nederland d.d. 8 september 2016, opgenomen op pagina 105 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam] :
Op 8 september 2016 ging ik met [slachtoffer] naar [verdachte] . Ik heb de twee jongens zo hard zien slaan en schoppen dat ik dacht dat [slachtoffer] niet meer ging opstaan. Dit ging echt zo hard, dit was niet normaal. Ik zag haar hoofd bij elke trap heel hard naar achteren klappen.
Een geneeskundige verklaring, op 14 september 2016 opgemaakt en ondertekend door dr. E.F.M. Veldhuis, chirurg niet praktiserend, opgenomen op pagina 104 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende, als zijn/haar verklaring:
Betreft: [slachtoffer] . Forse zwelling linkerzijde voorhoofd met hematoom. Meerdere kleine hematomen gezicht. Meerdere krasverwondingen gelaat. Barstwond behaarde hoofd. Hematoom bovenarm. Wond gelijmd. Geschatte duur van de genezing: weken.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 5 oktober 2016, opgenomen op pagina 168 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
U laat mij de camerabeelden zien. Ik zie dat ik [slachtoffer] naar de grond druk. Ik zie dat [slachtoffer] daarna een trap in haar gezicht krijgt van [naam] .
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Medeplegen
De rechtbank overweegt dat zij op grond van bovenstaande bewijsmiddelen bewezen acht dat zowel verdachte als de medeverdachten actief hebben deelgenomen aan het geweld richting het slachtoffer. De beide medeverdachten hebben het slachtoffer - onder de ogen van verdachte - meermalen tegen het hoofd en lichaam geslagen en geschopt. Verdachte heeft het slachtoffer, dat inmiddels liggend op de weg terecht is gekomen, vervolgens bij haar haar vastgepakt en haar hoofd naar beneden gedrukt, waarna een van de medeverdachten het slachtoffer in het gezicht heeft getrapt. De rechtbank ziet niet in op welke wijze genoemde handeling van verdachte beschermend bedoeld geweest kan zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is aldus sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten.
Opzet
Uit het dossier volgt niet dat verdachte zogenoemd "vol" opzet had op het intreden van de dood van het slachtoffer. Daarom moet worden beoordeeld of verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier de dood- aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Naar algemene ervaringsregels brengt het meermalen met kracht schoppen tegen het hoofd, op de wijze zoals de medeverdachten dat hebben gedaan, een aanmerkelijke kans met zich dat het slachtoffer ten gevolge daarvan komt te overlijden. Het hoofd is een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam. Een verwonding aan het hoofd of de hersenen kan snel tot de dood leiden. Verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest. Dat in dit geval het letsel beperkt is gebleven, is naar het oordeel van de rechtbank niet aan verdachte en haar medeverdachten te danken geweest.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de verrichte geweldshandelingen gelet op de wijze waarop deze zijn verricht, te weten met forse kracht en meermalen, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van het slachtoffer dat het -behoudens contra-indicaties, waarvan hier niet is gebleken- niet anders kan zijn dan dat verdachte die kans heeft aanvaard.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
zij op 8 september 2016 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet,
-die [slachtoffer] met beide armen van achteren om de nek heeft geklemd en naar de grond gewerkt en
-die [slachtoffer] meermalen met kracht en met geschoeide voeten tegen het hoofd en tegen het lichaam heeft geschopt, en meermalen met gebalde vuisten in het gezicht en tegen het hoofd van die [slachtoffer] en tegen het lichaam heeft geslagen, zulks terwijl die [slachtoffer] op de grond lag en/of zat en
-die [slachtoffer] , die op haar knieën zat, bij haar haar heeft vastgepakt en haar hoofd voorover heeft geduwd en vervolgens met kracht die [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd en tegen het lichaam heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. Verdachte is hierdoor niet in haar belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

Primair: medeplegen van poging tot doodslag

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijke deel van de straf moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering.
Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van het feit en de gevolgen van het strafbare feit voor het slachtoffer. Daarnaast heeft de officier van justitie er rekening mee gehouden dat verdachte een geringer aandeel in het strafbare feit heeft gehad dan haar beide medeverdachten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank tot een veroordeling mocht komen, gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Eventueel kan daarnaast aan verdachte een voorwaardelijke straf worden opgelegd, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over haar opgemaakte rapportage, het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag. Het slachtoffer is hierbij onder meer meermalen hard tegen het hoofd getrapt terwijl zij op de grond lag. Door het handelen van verdachte en de medeverdachten is een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast hebben zij haar pijn en letsel toegebracht. Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer door het handelen van verdachte tot op de dag van vandaag last heeft van fysieke en geestelijke problemen. Daarnaast ervaart zij sinds het gebeuren een gevoel van onveiligheid op straat. Een dergelijk feit schokt de rechtsorde en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
In beginsel is alleen een langdurige gevangenisstraf een passende bestraffing voor deze zeer ernstige vorm van geweld. In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven en verantwoordelijkheid neemt voor het door haar gepleegde strafbare feit. Voorts ziet verdachte in dat zij hulp nodig heeft en ter zitting heeft zij aangegeven bereid te zijn haar medewerking aan een behandeling te verlenen. Tot slot ziet de rechtbank aanleiding om bij de oplegging van de straf onderscheid te maken tussen verdachte en haar medeverdachten. De rol van verdachte bij het plegen van het strafbare feit is aanmerkelijk geringer geweest dan die van haar medeverdachten.
Alles afwegende zal de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf opleggen, waarbij zowel recht wordt gedaan aan de ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, als aan de persoon van verdachte en het belang van behandeling en begeleiding. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden, zoals door de reclassering geadviseerd.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde alsmede de gronden waarop deze berust.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de immateriële schade gematigd moet worden tot een bedrag van € 1.000,-. De gevorderde materiële schade kan worden toegewezen. Dat brengt mee dat de vordering tot een bedrag van € 1.707,10 kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met toepassing van hoofdelijkheid.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde immateriële schade en de materiële schadeposten 'taxikosten' en 'eigen risico' voldoende aannemelijk zijn geworden en in zodanig verband staan met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan haar als een gevolg van haar handelen kunnen worden toegerekend. De rechtbank acht die schade, die onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, inclusief de gevorderde wettelijke rente voor hoofdelijke toewijzing vatbaar.
De rechtbank is van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de gestelde schade ten aanzien van de posten 'kleding en tas', 'parfum' en 'smartphone' te kunnen beoordelen. De rechtbank zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in dat deel van de vordering. Dat deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 4 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaar, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich na haar detentie binnen zeven dagen meldt bij de reclassering, zich blijft melden zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht en zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering haar geeft;
2. dat de veroordeelde verplicht wordt om zich te laten behandelen bij een door de reclassering nader te bepalen forensische polikliniek, waarbij zij zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde geen contact mag (laten) leggen met aangeefster (direct of indirect), met uitzondering van contacten na toestemming van de reclassering of onder begeleiding van de reclassering.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.351,08 (zegge: tweeduizend driehonderd eenenvijftig euro en acht eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 september 2016, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 2.351,08 (zegge: tweeduizend driehonderd eenenvijftig euro en acht eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
8 september 2016, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 33 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 451,08 aan materiële schade en € 1.900,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, mrs. M. Haisma en M.B.W. Venema, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 april 2017.
Mr. Venema en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.