ECLI:NL:RBNNE:2017:1578

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 april 2017
Publicatiedatum
1 mei 2017
Zaaknummer
18/820346-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens meerdere diefstallen met gevangenisstraf en voorwaardelijke straf

Op 21 april 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van vijf diefstallen. De verdachte, geboren in 1982 en thans verblijvende in P.I. Leeuwarden, was op 7 april 2017 verschenen voor de meervoudige kamer, bijgestaan door zijn advocaat mr. J. van Dijk. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. A. van den Oever. De tenlastelegging omvatte diefstallen gepleegd in de gemeente Eemsmond tussen september 2016 en oktober 2016, waarbij de verdachte goederen heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De rechtbank heeft de verdachte op basis van zijn bekennende verklaring en de aangiften van de slachtoffers veroordeeld tot een gevangenisstraf van 450 dagen, waarvan 200 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft daarbij bijzondere voorwaarden opgelegd, zoals reclasseringstoezicht en behandeling voor zijn psychische problematiek. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoedingen zijn opgelegd aan verschillende slachtoffers. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk opgelegde straffen gelast, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820346-16
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummers 05-179022-15 & 05-045590-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 april 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende te P.I. Leeuwarden te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
7 april 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. van Dijk, advocaat te Scheemda. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. van den Oever.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 september 2016, in [pleegplaats], in de gemeente Eemsmond,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit/nabij een kerk gelegen
aan de [straatnaam], heeft weggenomen een portemonnee (met inhoud), in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer1], in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
hij op of omstreeks 15 september 2016, in [pleegplaats], in de gemeente Eemsmond,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een winkel gelegen aan
de [straatnaam], heeft weggenomen een mobiele telefoon (Samsung Galaxy) en/of een
rijbewijs en/of meerdere pasjes, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte;
3.
hij op of omstreeks 17 september 2016, in [pleegplaats], in de gemeente Eemsmond,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een auto welke zich
bevond op/nabij de [straatnaam] heeft weggenomen een (hand)tas met inhoud
(onder meer een hoeveelheid geld, fototoestel, rijbewijs, OV-kaart en/of
pasjes), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer3]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
4.
hij op of omstreeks 17 september 2016, in [pleegplaats], in de gemeente Eemsmond,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas met
inhoud (een bril en/of een paraplu), in elk geval enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan [slachtoffer4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte;
5.
hij op of omstreeks 29 september 2016, in [pleegplaats], in de gemeente Eemsmond,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een auto welke zich
bevond op/nabij de [straatnaam] heeft weggenomen een tas met inhoud (onder
meer een hoeveelheid geld, rijbewijs, OV-kaart, zonnebril, mobiele telefoon,
agenda, toilettas en/of pasjes), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de aangiften gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Feit 1
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 april 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 12 september 2016, opgenomen op pagina 35 van het dossier met nummer PL0100 2016283176 d.d. 14 oktober 2016, inhoudende de verklaring van [slachtoffer1];
Feit 2
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 april 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 16 september 2016, opgenomen op pagina 49 van voornoemd dossier inhoudende de verklaring van [slachtoffer2];
Feit 3
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 april 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 17 september 2016, opgenomen op pagina 57 van voornoemd dossier inhoudende de verklaring van [slachtoffer3];
Feit 4
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 april 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 19 september 2016, opgenomen op pagina 66 van voornoemd dossier inhoudende de verklaring van [slachtoffer4];
Feit 5
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 april 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 30 september 2016, opgenomen op pagina 94 van voornoemd dossier inhoudende de verklaring van [slachtoffer5].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 10 september 2016 in [pleegplaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een kerk gelegen aan de [straatnaam], heeft weggenomen een portemonnee met inhoud toebehorende aan [slachtoffer1];
2.
hij op 15 september 2016 in [pleegplaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkel gelegen aan de [straatnaam] heeft weggenomen een mobiele telefoon (Samsung Galaxy) en een rijbewijs en meerdere pasjes, toebehorende aan [slachtoffer2];
3.
hij op 17 september 2016 in [pleegplaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een auto welke zich bevond nabij de [straatnaam] heeft weggenomen een (hand)tas met inhoud onder meer een hoeveelheid geld, fototoestel, rijbewijs, OV-kaart en pasjes, toebehorende aan [slachtoffer3]
4.
hij op 17 september 2016 in [pleegplaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas met inhoud (een bril en een paraplu) toebehorende aan [slachtoffer4];
5.
hij op 29 september 2016 in [pleegplaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een auto welke zich bevond op de [straatnaam] heeft weggenomen een tas met inhoud onder meer een hoeveelheid geld, rijbewijs, OV-kaart, zonnebril, mobiele telefoon, agenda, toilettas en pasjes, toebehorende aan [slachtoffer5].
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. diefstal;
2. diefstal;
3. diefstal;
4. diefstal;
5. diefstal.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 450 dagen waarvan 200 dagen voorwaardelijk met aftrek met een proeftijd van 3 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het rapport van de reclassering d.d. 5 april 2017. Bij de formulering van de strafeis heeft de officier van justitie de 10 ad informandum gevoegde feiten meegenomen. Voorts heeft de officier van justitie meegewogen dat het van belang is dat verdachte met zijn problematiek aan de slag gaat.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het van belang is dat verdachte na het ondergaan van zijn straf aansluitend wordt behandeld in een kliniek zodat er geen hiaat ontstaat in de opvang. Verdachte is bereid om zich aan de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd in het rapport van de reclassering d.d. 5 april 2017 te houden. De raadsman heeft zich niet verzet tegen het opleggen van een proeftijd van 3 jaren. Tot slot kunnen de
10 ad informandum gevoegde feiten worden meegenomen bij de strafbepaling nu verdachte deze feiten erkent.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten, zoals deze op de dagvaarding en de bijlage behorend bij de dagvaarding zijn vermeld en welke feiten hiermee zijn afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de periode van augustus 2016 tot en met september 2016 in [pleegplaats] en omgeving schuldig gemaakt aan een groot aantal diefstallen. De rechtbank overweegt dat verdachte zich dient te realiseren dat hij bij de gedupeerden veel overlast en hinder heeft veroorzaakt. Daarnaast dragen dergelijke misdrijven bij aan de in de samenleving levende gevoelens van onrust en onveiligheid en de toename van stress. Zo heeft hij de tas van een 87-jarig slachtoffer die aan het wandelen was van haar rollator afgepakt. Uit hetgeen een aantal slachtoffers tijdens de zitting naar voren heeft gebracht blijkt dat de gedupeerden vooral gefrustreerd zijn doordat verdachte -voor hen waardevolle spullen, vooral die van emotionele waarde- veel buit gewoon weg heeft gemaakt en geen inspanningen heeft willen plegen om deze achteraf nog weer bij de slachtoffers te bezorgen.
De rechtbank rekent verdachte dit aan.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 10 maart 2017, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Daarnaast bevond verdachte zich ten tijde van de thans bewezen verklaarde feiten in twee proeftijden.
Uit het rapport van de reclassering d.d. 5 april 2017 is naar voren gekomen dat verdachte in de periode dat hij de strafbare feiten heeft gepleegd kampte met zijn obsessieve compulsieve stoornis en een angststoornis. Hij kon geen adequate oplossing vinden voor de problemen die hij vanuit deze stoornissen ervoer. Verdachte heeft toen zijn toevlucht in cocaïnegebruik gezocht met alle gevolgen van dien. Er is sprake van (ernstige) problematiek op meerdere leefgebieden, zoals financiën, dagbesteding, huisvesting en het sociaal netwerk. De afgelopen jaren is er, al dan niet op vrijwillige basis, sprake geweest van diverse vormen van (intramurale) hulpverlening op het gebied van de stoornissen en verdachtes middelengebruik. Tot op heden heeft dit niet het beoogde resultaat opgeleverd. Het recidiverisico wordt hoog ingeschat. De reclassering heeft geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in het rapport van de reclassering d.d. 5 april 2017.
Gelet op het bovenstaande en de veelheid van de door verdachte gepleegde feiten is de rechtbank van oordeel dat de strafeis van de officier van justitie een passende reactie vormt. De rechtbank overweegt dat het van belang is dat verdachte met zijn problematiek aan de slag gaat teneinde te voorkomen dat hij wederom terugvalt in crimineel gedrag. Nu het nog niet duidelijk is wanneer verdachte kan worden geplaatst in een kliniek, zal de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte opleggen van na te noemen duur waarbij aan het voorwaardelijke deel de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals opgenomen in het rapport van de reclassering d.d. 5 april 2017 zodat verdachte in de gelegenheid wordt gesteld om met ondersteuning van de reclassering te werken aan zijn problematiek.

Benadeelde partijen

[slachtoffer1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
[slachtoffer3] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder feit 3 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
[slachtoffer5] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder feit 5 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
[slachtoffer6] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ad informandum gevoegde feit ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
[slachtoffer7] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 5 ad informandum gevoegde feit ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
[slachtoffer8] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 6 ad informandum gevoegde feit ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
[slachtoffer9] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 7 ad informandum gevoegde feit ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
[slachtoffer10] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 8 ad informandum gevoegde feit ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
[slachtoffer11] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 9 ad informandum gevoegde feit ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat:
- de vordering van [slachtoffer1] wordt toegewezen tot een bedrag van € 198,48 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Nu er € 40,- wordt afgeschreven op de portemonnee en het saldo op de OV-chipkaart kan worden teruggevraagd dient het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard;
- de vordering van [slachtoffer3] wordt toegewezen tot een bedrag van € 513,55, bestaande uit een bedrag van € 313,55 aan materiële schade en € 200,- aan immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het overige deel van de vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
- de vorderingen van [slachtoffer5], [slachtoffer6], [slachtoffer7], [slachtoffer9] en [slachtoffer10] worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
- de vordering van [slachtoffer8] wordt toegewezen tot een bedrag van € 182,50 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het overige deel van de vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
- de vordering van [slachtoffer11] wordt toegewezen tot een bedrag van € 280,- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het overige deel van de vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer6] heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft betoogd dat de vordering van [slachtoffer7] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu deze onvoldoende is onderbouwd.
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering van [slachtoffer11] kan worden toegewezen.
Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer1] is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde schade is toegebracht tot een bedrag van € 198,48. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer3] is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde schade is toegebracht tot een bedrag van € 513,55. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade van [slachtoffer5] voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade van de benadeelde partijen [slachtoffer6], [slachtoffer7], [slachtoffer9], [slachtoffer10] en [slachtoffer11] voldoende aannemelijk is geworden. Deze schade staat in zodanig verband met de door verdachte erkende en door de rechtbank bij de strafoplegging meegewogen ad informandum gevoegde feiten, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vorderingen, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman zijn weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank is van oordeel dat aan van [slachtoffer8] schade is toegebracht tot een bedrag van € 182,50. Deze schade staat in zodanig verband met het door verdachte erkende en door de rechtbank bij de strafoplegging meegewogen ad informandum gevoegde feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 29 oktober 2015, gewezen door de politierechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, is de verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 13 november 2015.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 21 maart 2017 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De hiervoor onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
De raadsman heeft zich niet verzet tegen tenuitvoerlegging van bovengenoemde voorwaardelijk opgelegde straf.
Nu de veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van de hem bij voornoemd vonnis van 29 oktober 2015 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 9 mei 2016, gewezen door de politierechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, is de verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 24 mei 2016.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 21 maart 2017 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De hiervoor onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
De raadsman heeft zich niet verzet tegen tenuitvoerlegging van bovengenoemde voorwaardelijk opgelegde straf.
Nu de veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van de hem bij voornoemd vonnis van 9 mei 2016 voorwaardelijk opgelegde werkstraf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 450 dagen.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 200 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen volgend op de start van het reclasseringstoezicht telefonisch meldt bij Reclassering Nederland in de regio waar hij zich zal gaan vestigen en vervolgens zo vaak en op de wijze zoals dat door de reclassering nodig wordt geacht;
- dat de veroordeelde zich (ambulant) laat begeleiden door de GGZ of een vergelijkbare instelling met betrekking tot zijn psychisch-emotionele problematiek zolang de reclassering dit nodig acht;
- dat de veroordeelde wordt verplicht mee te werken aan een opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van verdovende middelen en alcohol en ten behoeve van dit verbod aan bloedonderzoek of urineonderzoek meewerkt.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 198,48 (zegge: honderd achtennegentig euro en achtenveertig eurocent).
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer1] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1], te betalen een bedrag van € 198,48 (zegge: honderd achtennegentig euro en achtenveertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 198,48 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer3] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 513,55 (zegge: vijfhonderd dertien euro en vijfenvijftig eurocent).
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer3] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer3], te betalen een bedrag van € 513,55 (zegge: vijfhonderd dertien euro en vijfenvijftig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 313,55 aan materiële schade en € 200 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer3], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer5] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 392,22 (zegge: driehonderd tweeënnegentig euro en tweeëntwintig eurocent). Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer5], te betalen een bedrag van € 392,22 (zegge: driehonderd tweeënnegentig euro en tweeëntwintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 7 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 392,22 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer5], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer6] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 99,- (zegge: negenennegentig euro.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer6], te betalen een bedrag van € 99,- (zegge: negennegentig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 99,- aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer6], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer7] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 213,15 (zegge: tweehonderd dertien euro en vijftien eurocent).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer7], te betalen een bedrag van € 213,15 (zegge: tweehonderd dertien euro en vijftien eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 213,15 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer7], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer8] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 182,50 (zegge: honderd tweeëntachtig euro en vijftig eurocent).
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer8] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer8], te betalen een bedrag van € 182,50 (zegge: honderd tweeëntachtig euro en vijftig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 182,50 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer8], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer9] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 181,- (zegge: honderd eenentachtig euro. Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer9], te betalen een bedrag van € 181,- (zegge: honderd eenentachtig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 181,- aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer9], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer10] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 144,65 (zegge: honderd vierenveertig euro en vijfenzestig eurocent). Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer10], te betalen een bedrag van € 144,65 (zegge: honderd vierenveertig euro en vijfenzestig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 2 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 144,65 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer10], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer11] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 380,- (zegge: driehonderd tachtig euro). Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer11], te betalen een bedrag van € 380,- (zegge: driehonderd tachtig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 7 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 280,- aan materiële schade en € 100,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer11], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer
05-179022-15:
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Zutphen d.d. 29 oktober 2015, te weten: een gevangenisstraf van 2 weken.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer
05-045590-16:
Gelast de tenuitvoerlegging van de werkstraf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Arnhem d.d. 9 mei 2016, te weten: een werkstraf van 40 uren.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.J. Oostveen en
mr. M.J.B. Holsink, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 april 2017.
Mr. A. Jongsma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.