ECLI:NL:RBNNE:2017:1570

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
1 mei 2017
Zaaknummer
5803031 \ VV EXPL 17-40
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot teruggave van een hond in kort geding met betwisting van eigendom

In deze zaak heeft eiseres [A] een kort geding aangespannen tegen gedaagden [B], [C] en [D] met als doel de teruggave van haar hond Kiba, die volgens haar zonder toestemming door [B] is verkocht. De hond was in februari 2017 door [B] aan [D] verkocht voor € 300,00. Eiseres stelt dat zij de eigenaar is van de hond en heeft dit onderbouwd met een dierenpaspoort en registratie in de Stichting Nederlandse Databank Gezelschapsdieren. Gedaagden betwisten echter de eigendom van [A] en stellen dat [B] de hond in april 2015 cadeau heeft gekregen en deze dus rechtmatig heeft verkocht.

De mondelinge behandeling vond plaats op 11 april 2017, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is om te concluderen wie de rechtmatige eigenaar van de hond is. De kantonrechter oordeelt dat in een kort geding geen diepgaand feitelijk onderzoek kan plaatsvinden en dat de vordering van [A] tot afgifte van de hond daarom moet worden afgewezen. Tevens wordt [A] veroordeeld in de proceskosten, aangezien zij in het ongelijk is gesteld.

De beslissing van de kantonrechter is op 25 april 2017 uitgesproken, waarbij de vorderingen van [A] zijn afgewezen en zij is veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [B], [C] en [D].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rolnummer: 5803031 \ VV EXPL 17-40
vonnis van de kantonrechter ex art. 254 lid 5 Rv d.d. 25 april 2017
inzake
[A],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. G.B. de Jong,
tegen
1) [B] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.L.P. Fauser,
2) [C],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
procederende in persoon,
3) [D],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
procederende in persoon.
Partijen zullen hierna [A] en gedaagden dan wel [B] , [C] en [D] worden genoemd.
PROCESGANG
Op de in de inleidende dagvaarding genoemde gronden heeft [A] gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening:
I. [B] te veroordelen om binnen twee dagen na het te wijzen vonnis aan [A] terug te geven de hond Kiba, met chipnummer [nummer] , op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag dat [B] daarin nalatig zal zijn;
II. te bepalen dat [C] zal gehengen en gedogen dat de hond wordt teruggegeven aan [A] en hem tevens te veroordelen tot afgifte van deze hond aan [A] binnen twee dagen na het te wijzen vonnis;
III. te bepalen dat [D] zal gehengen en gedogen dat de hond wordt teruggegeven aan [A] en hem tevens te veroordelen tot afgifte van deze hond aan [A] binnen twee dagen na het te wijzen vonnis;
IV. gedaagden te veroordelen in de kosten van deze procedure.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 april 2017. [A] is verschenen, bijgestaan door mr. G.B. de Jong als gemachtigde. [B] is verschenen, bijgestaan door mr. H.L.P. Fauser als gemachtigde. [C] en [D] zijn eveneens ter zitting verschenen.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen (aanvullende) producties in het geding gebracht. Partijen hebben, [B] mede aan de hand van een pleitnotitie, hun wederzijdse standpunten (nader) uiteengezet.
Van het verhandelde ter zitting is door de griffier aantekening gehouden. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
OVERWEGINGEN

1.De vaststaande feiten

1.1
Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.
1.2
[B] heeft in februari 2017 de hond Kiba, een Siberische Husky (hierna: de hond), via Facebook voor een bedrag van € 300,00 verkocht aan [D] .
1.3
Bij brief van 8 februari 2017 heeft [A] aan [B] medegedeeld dat de hond van haar is en heeft ze verzocht de hond binnen 48 uur aan haar terug te brengen.
1.4
[A] heeft op 10 februari 2017 aangifte gedaan van verduistering van de hond.

2.Het standpunt van [A]

2.1
heeft gesteld dat zij eigenaar is van de hond en daarom recht en belang heeft bij het terugkrijgen van de hond. In november 2016 heeft zij aan [B] gevraagd of zij tijdelijk voor haar hond wilde zorgen, omdat [A] dit wegens ziekte op dat moment niet kon. [B] weigerde de hond vervolgens terug te geven. [A] heeft later begrepen dat [B] de hond heeft verkocht. [A] wist niet of [D] dan wel [C] de hond heeft gekocht en heeft hen daarom allebei gedagvaard. Zij hadden volgens [A] twijfels moeten hebben bij de verkoop van een dergelijke hond via Social Media en hadden op eenvoudige wijze de afkomst van de hond kunnen controleren, door te controleren op een chip en een afschrift van de papieren te vragen. Nu zij dit niet hebben gedaan, genieten zij geen bescherming.

3.Het standpunt van gedaagden

3
3.1
[B] heeft het spoedeisend belang betwist. [A] en [B] hebben een affectieve relatie gehad die eind oktober 2016 is geëindigd. [A] heeft tot februari 2017 geen enkele aanspraak gemaakt op de hond. [B] verzoekt dan ook [A] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
3.2
[B] heeft verder aangevoerd dat [A] haar de hond in april 2015 cadeau heeft gedaan. [B] was derhalve de eigenaar van de hond en heeft deze ook verzorgd. Zij was dan ook gerechtigd de hond te verkopen.
3.3
[D] heeft aangevoerd dat hij de hond van [B] in februari 2017 voor een reële prijs heeft gekocht. Er bestond bij hem geen twijfel over de vraag of [B] eigenaar was van de hond. [D] en [C] zijn door [A] niet eerder aangeschreven dan bij dagvaarding.

4.Beoordeling

4.1
De kantonrechter is van oordeel dat de aard van de vordering met zich brengt dat [A] daarbij een spoedeisend belang heeft. Van [A] kan daarom niet worden gevergd dat de uitkomst van een eventuele bodemprocedure wordt afgewacht.
4.2
Voorts overweegt de kantonrechter dat in dit kort geding aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld moet worden of de vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopend daarop toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is.
4.3
[A] heeft gesteld dat zij eigenaar is van de hond en dat [B] , die de hond tijdelijk voor haar zou verzorgen, deze zonder haar toestemming heeft verkocht. Zij vordert daarom dat de hond aan haar terug wordt gegeven.
4.4
Het meest essentiële bewijsstuk dat [A] aan haar stelling, dat zij eigenaar is van de hond, ten grondslag heeft gelegd is een kopie van het Europese paspoort voor gezelschapsdieren. Daarin is onder het kopje ‘
I. Eigenaar’ met pen een aantal namen genoteerd, waaronder die van [A] . Ter zitting heeft [B] erop gewezen dat te zien is dat onder de genoteerde voorletters van [A] een ‘S’ geschreven heeft gestaan, hetgeen er volgens haar op wijst dat de naam van [B] eerst in het paspoort stond genoteerd en dat [A] haar naam daaroverheen heeft geschreven. [A] heeft vervolgens, na vragen van de kantonrechter, erkend dat eerst de naam van [B] in het paspoort genoteerd was, dat zij deze heeft weggehaald en dat zij vervolgens haar naam eroverheen heeft geschreven. [A] heeft verklaard dat zij de naam in het paspoort heeft gewijzigd nadat [B] in oktober 2016 bij haar is weggegaan. Naar het oordeel van de kantonrechter kan het paspoort derhalve niet dienen als bewijs dat de hond eigendom is van [A] .
4.5
[A] heeft verder gesteld dat in het register van de Stichting Nederlandse Databank Gezelschapsdieren [A] als eigenaar van de hond staat geregistreerd. [B] heeft echter onweersproken aangevoerd dat dit register door een ieder die het chipnummer heeft, kan worden aangepast en dat er geen controle wordt uitgevoerd of degene die vermeld staat als eigenaar ook daadwerkelijk de eigenaar is. Ook hieruit valt naar het oordeel van de kantonrechter niet af te leiden dat [A] eigenaar is van de hond.
4.6
Daarbij komt dat [B] aanslagbiljetten van de gemeente [woonplaats] heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij is aangeslagen voor de hondenbelasting in de jaren 2015 tot en met 2017, hetgeen er op duidt dat zij eigenaar is van de hond. Verder heeft [B] een aan haar gerichte factuur van de dierenarts d.d. 27 december 2016 met betrekking tot de hond overgelegd. Daarnaast heeft [A] ter zitting erkend dat, zoals door [B] is aangevoerd, zij in het WhatsApp bericht van 22 oktober 2016 – dat niet in de Nederlandse taal is opgesteld – aan de partner van [B] heeft geschreven: ‘
Ja, het is [B] haar hond dus ik hoef niet voor haar te zorgen als ik ziek ben’.
4.7
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat in dit kort geding niet kan worden vastgesteld of [A] dan wel [B] de eigenaar is van de hond. Aangezien een kort geding zich niet leent voor een (nader) feitelijk onderzoek of nadere bewijsvoering, zal de vordering van [A] tot afgifte van de hond worden afgewezen.
4.8
De kantonrechter overweegt dat de vordering tot afgifte van de hond ten aanzien van [B] overigens ook niet toewijsbaar is nu zij de hond ook niet meer feitelijk in haar macht heeft en daarmee niet aan een gebod tot afgifte kan voldoen.
4.9
Gezien het voorgaande zal [A] , als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [B] worden begroot op € 600,00 aan salaris gemachtigde. De kosten aan de zijde van [C] en [D] , die in persoon procederen, zullen worden begroot op € 25,00 per persoon aan de in artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvorderingen bedoelde reis- en verletkosten.
BESLISSING
De kantonrechter:
wijst de vorderingen van [A] af;
veroordeelt [A] in de kosten van het geding aan de zijde van [B] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 600,00 voor salaris van de gemachtigde;
veroordeelt [A] in de kosten van het geding aan de zijde van [C] en [D] tot aan deze uitspraak vastgesteld op in totaal € 50,00 (zijnde € 25,00 per persoon).
Aldus gewezen door mr. B. van den Bosch, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 april 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 401