Met betrekking tot aan een (eventueel) voorwaardelijke invrijheidsstelling te verbinden voorwaarde(n) adviseert de rechtbank, op de voet van artikel 15j lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr), het volgende.
Het wettelijk uitgangspunt is dat het opleggen en het formuleren van bijzondere voorwaarden in het geval omschreven in artikel 15 Sr, is voorbehouden aan het openbaar ministerie. Tot die bijzondere voorwaarden behoort het opleggen van de verplichting van de veroordeelde, zich onder behandeling te stellen van een deskundige of een zorginstelling gedurende een bepaalde termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd (artikel 15a lid 3 sub 3, 6 en 7 Sr). Bij besluit van 2 oktober 2014 is aan veroordeelde onder (onder meer) de bijzondere voorwaarde dat hij zich onderwerpt aan ambulante behandeling door de GGZ en VNN (Assen), de voorwaardelijke invrijheidsstelling verleend. Bij besluit van 7 september 2016 heeft het openbaar ministerie de betreffende bijzondere voorwaarde in die zin gewijzigd dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal laten opnemen in het Centrum Dubbele Problematiek Palier (Den Haag) teneinde aldaar klinisch behandeld te worden. Bij besluit d.d. 18 oktober 2016 heeft het openbaar ministerie die voorwaarde andermaal gewijzigd en veroordeelde in een zorginstelling doen opnemen voor klinische behandeling, welke instelling een hoger beveiligingsniveau heeft. Veroordeelde verblijft sindsdien in Transfore FPK te Balkbrug.
Uit artikel 15a lid 3 sub 3, 6 en 6 Sr, en uit de Aanwijzing Voorwaardelijke invrijheidsstelling van het openbaar ministerie onder III.1.3 (Staatscourant 2016, 68 251) volgt dat een vrijheidsbeperkende voorwaarde kan worden gesteld. Uit voormelde bepalingen volgt evenwel niet zonder meer dat die voorwaarde een klinische opname kan zijn, waardoor er sprake is van een vrijheidsbenemende voorwaarde, hetgeen op gespannen voet staat met het karakter van een (voorwaardelijke) invrijheidstelling.
De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of in het onderhavige geval de bijzondere voorwaarde, zijnde de opname en behandeling in FPK Transfore te Balkbrug, gesteld aan veroordeelde door het openbaar ministerie bij beslissing d.d. 18 oktober 2016, in deze vorm en gedurende de proeftijd van 365 dagen door het openbaar ministerie gesteld had kunnen worden. Deze vraag klemt temeer, daar de tenuitvoerlegging van deze voorwaarde neerkomt op, althans nauwelijks verschilt met, een vrijheidsstraf. In de eerste plaats overweegt de rechtbank dat het openbaar ministerie deze vergaande beslissing nauwelijks (nader) heeft gemotiveerd, anders dan door te verwijzen naar het ‘hogere beveiligingsniveau’ van voormelde kliniek. Een dergelijke motivering beoordeelt de rechtbank in dit geval als onvoldoende. In de tweede plaats overweegt de rechtbank dat bedoelde voorwaarde als gesteld d.d. 18 oktober 2016 door de wijze van tenuitvoerlegging in een FPK gedurende een niet nader genoemde termijn strijdt met de beginselen van proportionaliteit, en daarmee ook in strijd is met het bepaalde in voormelde Aanwijzing. In de derde plaats is de rechtbank van oordeel dat, daar waar een opname in een zorginstelling als voorwaarde in het geval als bedoeld in artikel 15 Sr gesteld kan worden, een klinische opname in een zorginstelling als voorwaarde, gelet op het vrijheidsbenemende karakter ervan, alleen door een rechter behoort te worden opgelegd met een nader te noemen maximale termijn van die opname. Dit volgt uit het rechtsbeginsel dat vrijheidsbenemende maatregelen tegen personen slechts door een onafhankelijke rechter kunnen worden opgelegd.
De rechtbank moet vaststellen dat de huidige wettelijke bepalingen omtrent de voorwaardelijke invrijheidstelling de rechter geen ruimte laten om in een geval als het onderhavige, waarin vastgesteld kan worden dat veroordeelde nadere voorwaarden niet heeft nageleefd, de opgelegde voorwaarden te wijzigen, ook niet in het geval, zoals het onderhavige, waarin (de tenuitvoerlegging van) de door het openbaar ministerie opgelegde voorwaarde niet zonder meer strookt met bovenvermelde beginselen.
De rechtbank adviseert het openbaar ministerie dan ook ten stelligste de voorwaarde in die zin aan te passen dat veroordeelde - van wie thans niet gezegd kan worden dat hij geen enkele behandeling behoeft - op de voet van artikel 15a lid 3 sub 7 Sr in een zodanige setting zal worden behandeld, zonder dat daarmee de inbreuk op diens persoonlijke levenssfeer buiten de grenzen van de proportionaliteit valt. Te denken valt in dit geval aan opname en behandeling in een FPA, met daarbij toepassing van elektronisch toezicht op de naleving van die voorwaarde.