ECLI:NL:RBNNE:2017:1554

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
26 april 2017
Zaaknummer
18/060835-10, VI-99/000149-42
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van voorwaardelijke invrijheidstelling en advisering over voorwaarden

Op 26 april 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 365 dagen toegewezen. De veroordeelde had zich niet gehouden aan de bijzondere voorwaarden die aan zijn voorwaardelijke invrijheidstelling waren verbonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de reclassering, die de veroordeelde begeleidt, sterke vermoedens heeft dat hij opnieuw strafbare feiten zal plegen. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de veroordeelde niet open en eerlijk heeft meegewerkt aan zijn behandeling en dat hij bijzondere voorwaarden heeft overtreden.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat het openbaar ministerie bevoegd is om voorwaarden te stellen aan de voorwaardelijke invrijheidstelling, maar dat deze voorwaarden niet vrijheidsbenemend mogen zijn. De rechtbank heeft geadviseerd om de voorwaarden aan te passen, zodat de veroordeelde in een minder ingrijpende setting kan worden behandeld, bijvoorbeeld door opname in een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) met elektronisch toezicht. De rechtbank heeft daarbij de beginselen van proportionaliteit en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in acht genomen. De beslissing is genomen in het kader van artikel 15i van het Wetboek van Strafrecht, dat de regels voor voorwaardelijke invrijheidstelling regelt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/060835-10
VI-zaaknummer: 99/000149-42
beslissing van de meervoudige kamer op een vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 15i, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht
in de zaak van

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] ,
verblijvende te [woonplaats] , [woonadres] ,
verder te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

Veroordeelde is bij:
- rechterlijke beslissingen van het Landesgericht Innsbruck (Oostenrijk) (gevangenisstraffen van 4 jaar en 6 maanden en 16 maanden),
- vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Almelo van 22 december 2009 onder parketnummer 08-710130-09 (gevangenisstraf van 24 maanden),
- arrest van de meervoudige strafkamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 juni 2010 onder parketnummer 20-000670-09 (gevangenisstraf van 8 maanden),
veroordeeld tot onherroepelijke vrijheidsstraffen met een v.i.-periode van in totaal 1027 dagen. Over deze straffen is voorwaardelijke invrijheidstelling verleend per 23 oktober 2015.
Op 28 april 2016 heeft de rechter-commissaris de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling bevolen.
Door de rechtbank Noord-Nederland is bij beslissing van 1 juni 2016 de voorwaardelijke invrijheidsstelling gedeeltelijk herroepen voor een periode van 180 dagen.
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 2 maart 2017 gevorderd dat de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde wordt herroepen voor de periode van 365 dagen.
De officier van justitie, de veroordeelde en diens raadsvrouw mr. M.A.C. de Vilder, zijn op 12 april 2017 op de vordering gehoord. Tevens zijn als getuige-deskundigen gehoord [naam] en [naam] , reclasseringswerkers, verbonden aan de GGZ Tactus te Zwolle.

Motivering

De rechtbank heeft kennis genomen van het schrijven van de reclassering van Tactus verslavingszorg d.d. 2 maart 2017. De reclassering adviseert om de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde te herroepen, onder meer vanwege de nieuwe verdenking jegens veroordeelde van afpersing en chantage en zes andere verdenkingen van strafbare feiten. Verder is veroordeelde herhaaldelijk niet open, eerlijk en meewerkend geweest binnen zijn behandeling en richting de reclassering. Voorts heeft veroordeelde bijzondere voorwaarden overtreden en delict gedrag vertoond. De reclassering heeft sterke vermoedens dat veroordeelde door zal gaan met het plegen van strafbare feiten bij voortduring van zijn verblijf in de kliniek.
De getuige-deskundigen hebben het rapport ter zitting bevestigd.
De veroordeelde heeft ter zitting het volgende aangegeven, zakelijk weergegeven:
Ik herken mij niet in het beeld dat de reclassering van mij schetst. De incidenten die men aanhaalt zijn grotendeels onjuist.
De raadsvrouw heeft ter zitting het volgende aangegeven, zakelijk weergegeven:
De incidenten die door de reclassering worden aangedragen rechtvaardigen niet de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Bij de beoordeling van de incidenten dient rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat veroordeelde is gediagnosticeerd met ernstige psychiatrische problematiek in verband waarmee hij juist is opgenomen. Anders dan wordt beweerd is veroordeelde meewerkend, open en eerlijk geweest. Hij betwist dat hij zich aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt.
De officier van justitie heeft ter zitting gepersisteerd bij haar vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de periode van 365 dagen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting is komen vast te staan dat veroordeelde zich niet aan de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden bijzondere voorwaarden heeft gehouden. De rechtbank is - anders dan de raadsvrouw - van oordeel dat deze door veroordeelde begane overtredingen herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling rechtvaardigen. De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de periode van 365 dagen derhalve toe.
Met betrekking tot aan een (eventueel) voorwaardelijke invrijheidsstelling te verbinden voorwaarde(n) adviseert de rechtbank, op de voet van artikel 15j lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr), het volgende.
Het wettelijk uitgangspunt is dat het opleggen en het formuleren van bijzondere voorwaarden in het geval omschreven in artikel 15 Sr, is voorbehouden aan het openbaar ministerie. Tot die bijzondere voorwaarden behoort het opleggen van de verplichting van de veroordeelde, zich onder behandeling te stellen van een deskundige of een zorginstelling gedurende een bepaalde termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd (artikel 15a lid 3 sub 3, 6 en 7 Sr). Bij besluit van 2 oktober 2014 is aan veroordeelde onder (onder meer) de bijzondere voorwaarde dat hij zich onderwerpt aan ambulante behandeling door de GGZ en VNN (Assen), de voorwaardelijke invrijheidsstelling verleend. Bij besluit van 7 september 2016 heeft het openbaar ministerie de betreffende bijzondere voorwaarde in die zin gewijzigd dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal laten opnemen in het Centrum Dubbele Problematiek Palier (Den Haag) teneinde aldaar klinisch behandeld te worden. Bij besluit d.d. 18 oktober 2016 heeft het openbaar ministerie die voorwaarde andermaal gewijzigd en veroordeelde in een zorginstelling doen opnemen voor klinische behandeling, welke instelling een hoger beveiligingsniveau heeft. Veroordeelde verblijft sindsdien in Transfore FPK te Balkbrug.
Uit artikel 15a lid 3 sub 3, 6 en 6 Sr, en uit de Aanwijzing Voorwaardelijke invrijheidsstelling van het openbaar ministerie onder III.1.3 (Staatscourant 2016, 68 251) volgt dat een vrijheidsbeperkende voorwaarde kan worden gesteld. Uit voormelde bepalingen volgt evenwel niet zonder meer dat die voorwaarde een klinische opname kan zijn, waardoor er sprake is van een vrijheidsbenemende voorwaarde, hetgeen op gespannen voet staat met het karakter van een (voorwaardelijke) invrijheidstelling.
De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of in het onderhavige geval de bijzondere voorwaarde, zijnde de opname en behandeling in FPK Transfore te Balkbrug, gesteld aan veroordeelde door het openbaar ministerie bij beslissing d.d. 18 oktober 2016, in deze vorm en gedurende de proeftijd van 365 dagen door het openbaar ministerie gesteld had kunnen worden. Deze vraag klemt temeer, daar de tenuitvoerlegging van deze voorwaarde neerkomt op, althans nauwelijks verschilt met, een vrijheidsstraf. In de eerste plaats overweegt de rechtbank dat het openbaar ministerie deze vergaande beslissing nauwelijks (nader) heeft gemotiveerd, anders dan door te verwijzen naar het ‘hogere beveiligingsniveau’ van voormelde kliniek. Een dergelijke motivering beoordeelt de rechtbank in dit geval als onvoldoende. In de tweede plaats overweegt de rechtbank dat bedoelde voorwaarde als gesteld d.d. 18 oktober 2016 door de wijze van tenuitvoerlegging in een FPK gedurende een niet nader genoemde termijn strijdt met de beginselen van proportionaliteit, en daarmee ook in strijd is met het bepaalde in voormelde Aanwijzing. In de derde plaats is de rechtbank van oordeel dat, daar waar een opname in een zorginstelling als voorwaarde in het geval als bedoeld in artikel 15 Sr gesteld kan worden, een klinische opname in een zorginstelling als voorwaarde, gelet op het vrijheidsbenemende karakter ervan, alleen door een rechter behoort te worden opgelegd met een nader te noemen maximale termijn van die opname. Dit volgt uit het rechtsbeginsel dat vrijheidsbenemende maatregelen tegen personen slechts door een onafhankelijke rechter kunnen worden opgelegd.
De rechtbank moet vaststellen dat de huidige wettelijke bepalingen omtrent de voorwaardelijke invrijheidstelling de rechter geen ruimte laten om in een geval als het onderhavige, waarin vastgesteld kan worden dat veroordeelde nadere voorwaarden niet heeft nageleefd, de opgelegde voorwaarden te wijzigen, ook niet in het geval, zoals het onderhavige, waarin (de tenuitvoerlegging van) de door het openbaar ministerie opgelegde voorwaarde niet zonder meer strookt met bovenvermelde beginselen.
De rechtbank adviseert het openbaar ministerie dan ook ten stelligste de voorwaarde in die zin aan te passen dat veroordeelde - van wie thans niet gezegd kan worden dat hij geen enkele behandeling behoeft - op de voet van artikel 15a lid 3 sub 7 Sr in een zodanige setting zal worden behandeld, zonder dat daarmee de inbreuk op diens persoonlijke levenssfeer buiten de grenzen van de proportionaliteit valt. Te denken valt in dit geval aan opname en behandeling in een FPA, met daarbij toepassing van elektronisch toezicht op de naleving van die voorwaarde.
De rechtbank heeft gelet op artikel 15i van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank:
De rechtbank wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 365 dagen toe.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.B.M. Keurentjes, voorzitter, mr. P.H.M. Smeets en mr. A.L.J.M.A. Janssens, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 april 2017.