ECLI:NL:RBNNE:2017:1548

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
26 april 2017
Zaaknummer
C/17/153855 / KG ZA 17-54
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag in kort geding met belangenafweging tussen eiser en gedaagden

In deze zaak vordert eiser de opheffing van conservatoire beslagen die door gedaagden zijn gelegd op onroerende zaken die gezamenlijk eigendom waren van eiser en zijn overleden echtgenote. De gedaagden, leden van de Belangenvereniging Bomen op Stand (BBOS), hebben geïnvesteerd in teakwoodprojecten en hebben een rechtsvordering ingesteld tegen de overleden echtgenote van eiser, die als garant optrad. Eiser stelt dat de vordering van gedaagden ondeugdelijk is, omdat de rechtbank Amsterdam in een eerdere uitspraak de vorderingen van gedaagden heeft afgewezen. Eiser heeft een groot belang bij de opheffing van de beslagen, omdat hij zijn onroerende zaken wil verkopen om te voorkomen dat de Rabobank overgaat tot executoriale verkoop. Gedaagden betwisten de ondeugdelijkheid van hun vordering en stellen dat hun belang bij handhaving van de beslagen zwaarder weegt dan dat van eiser. De voorzieningenrechter oordeelt dat de belangenafweging in het voordeel van eiser moet uitvallen, gezien zijn financiële situatie en de noodzaak om de onroerende zaken te verkopen. De voorzieningenrechter heft de beslagen op en veroordeelt gedaagden in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/153855 / KG ZA 17-54
Vonnis in kort geding van 26 april 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. W.M. Sturms te Leeuwarden,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[gedaagde 4],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[gedaagde 5],
wonende te [woonplaats] ,
6.
[gedaagde 6],
wonende te [woonplaats] ,
7.
[gedaagde 7],
wonende te [woonplaats] ,
8.
[gedaagde 8],
wonende te [woonplaats] ,
9.
[gedaagde 9],
wonende te [woonplaats] ,
10.
[gedaagde 10],
wonende te [woonplaats] ,
11.
[gedaagde 11],
wonende te [woonplaats] ,
12.
[gedaagde 12],
wonende te [woonplaats] ,
13.
[gedaagde 13],
wonende te [woonplaats] ,
14.
[gedaagde 14],
wonende te [woonplaats] ,
15.
[gedaagde 15],
wonende te [woonplaats] ,
16.
[gedaagde 16],
wonende te [woonplaats] ,
17.
[gedaagde 17],
wonende te [woonplaats] ,
18.
[gedaagde 18],
wonende te [woonplaats] ,
19.
[gedaagde 19],
wonende te [woonplaats] ,
20.
[gedaagde 20],
wonende te [woonplaats] ,
21.
[gedaagde 21],
wonende te [woonplaats] ,
22.
[gedaagde 22],
wonende te [woonplaats] ,
23.
[gedaagde 23],
wonende te [woonplaats] ,
24.
[gedaagde 24],
wonende te [woonplaats] ,
25.
[gedaagde 25],
wonende te [woonplaats] ,
26.
[gedaagde 26],
wonende te [woonplaats] ,
27.
[gedaagde 27],
wonende te [woonplaats] ,
28.
[gedaagde 28],
wonende te [woonplaats] ,
29.
[gedaagde 29],
wonende te [woonplaats] ,
30.
[gedaagde 30],
wonende te [woonplaats] ,
31.
[gedaagde 31],
wonende te [woonplaats] ,
32.
[gedaagde 32],
wonende te [woonplaats] ,
33.
[gedaagde 33],
wonende te [woonplaats] ,
34.
[gedaagde 34],
wonende te [woonplaats] ,
35.
[gedaagde 35],
wonende te [woonplaats] ,
36.
[gedaagde 36],
wonende te [woonplaats] ,
37.
[gedaagde 37],
wonende te [woonplaats] ,
38.
[gedaagde 38],
wonende te [woonplaats] ,
39.
[gedaagde 39],
wonende te [woonplaats] ,
40.
[gedaagde 40],
wonende te [woonplaats] ,
41.
[gedaagde 41],
wonende te [woonplaats] ,
42.
[gedaagde 42],
wonende te [woonplaats] ,
43.
[gedaagde 43],
wonende te [woonplaats] ,
44.
[gedaagde 44],
wonende te [woonplaats] ,
45.
[gedaagde 45],
wonende te [woonplaats] ,
46.
[gedaagde 46],
wonende te [woonplaats] ,
47.
[gedaagde 47],
wonende te [woonplaats] ,
48.
[gedaagde 48],
wonende te [woonplaats] ,
49.
[gedaagde 49],
wonende te [woonplaats] ,
50.
[gedaagde 50],
wonende te [woonplaats] ,
51.
[gedaagde 51],
wonende te [woonplaats] ,
52.
[gedaagde 52],
wonende te [woonplaats] ,
53.
[gedaagde 53],
wonende te [woonplaats] ,
54.
[gedaagde 54],
wonende te [woonplaats] ,
55.
[gedaagde 55],
wonende te [woonplaats] ,
56.
[gedaagde 56],
wonende te [woonplaats] ,
57.
[gedaagde 57],
wonende te [woonplaats] ,
58.
[gedaagde 58],
wonende te [woonplaats] ,
59.
[gedaagde 59],
wonende te [woonplaats] ,
60.
[gedaagde 60],
wonende te [woonplaats] ,
61.
[gedaagde 61],
wonende te [woonplaats] ,
62.
[gedaagde 62],
wonende te [woonplaats] ,
63.
[gedaagde 63],
wonende te [woonplaats] ,
64.
[gedaagde 64],
wonende te [woonplaats] ,
65.
[gedaagde 65],
wonende te [woonplaats] ,
66.
[gedaagde 66],
wonende te [woonplaats] ,
67.
[gedaagde 67],
wonende te [woonplaats] ,
68.
[gedaagde 68],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. F.M. Wagener te Alkmaar.
Partijen zullen hierna [eiser] en gedaagden genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de brief van mr. Sturms van 24 maart 2017 met producties;
  • de brief van mr. Wagener van 27 maart 2017 met producties;
  • het faxbericht van mr. Wagener van 28 maart 2017 met een aanvullende productie;
  • de mondelinge behandeling van de zaak, gehouden op 29 maart 2017;
  • de pleitaantekeningen van mr. Sturms;
  • de pleitaantekeningen van mr. Wagener.
1.2.
De zaak is ter zitting aangehouden om partijen de gelegenheid te geven om het geschil in onderling overleg op te lossen. Bij brief van 12 april 2017 heeft mr. Sturms meegedeeld dat partijen hier niet in zijn geslaagd en is de voorzieningenrechter verzocht om vonnis te wijzen. Het vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] was gehuwd met [A] (hierna: [A] ). Zij waren samen eigenaar van verschillende onroerende zaken te Burgum. [A] is op [overlijdensdatum in 2014] overleden.
2.2.
Gedaagden zijn lid van Belangenvereniging Bomen op Stand (BBOS). Deze vereniging behartigt de belangen van particulieren die hebben belegd in teakwoodprojecten. Eén van die projecten betreft de teakplantage van Flor Y Fauna S.A. (hierna: Flor Y Fauna) te Costa Rica. De grond van deze plantage is eigendom van Flor Y Fauna DOS S.A. en/of Flor Y Fauna Realty S.A. Gedaagden hebben allen in dit project geïnvesteerd. Daartoe hebben zij, ieder voor zich, één of meer overeenkomsten (hierna: de teakwood-overeenkomsten) gesloten met Flor Y Fauna. Bij een deel van deze teakwood-overeenkomsten is ook Natura Bergum B.V. (hierna: Natura Bergum) partij. Natura Bergum stelt zich in die overeenkomsten garant voor de nakoming van de contractuele verplichtingen door Flor Y Fauna.
2.3.
Directeur van Flory Y Fauna is [B] . [B] is de zoon van [eiser] en [A] .
2.4.
[A] was tot haar overlijden op [overlijdensdatum in 2014] directeur van Natura Bergum.
2.5.
De resultaten van de teakplantage van Flor Y Fauna in Costa Rica zijn ver achtergebleven bij hetgeen partijen bij het aangaan van de teakwood-overeenkomsten voor ogen hadden. In verband hiermee is door een aantal investeerders en BBOS vanaf februari 2010 meerdere malen aan Natura Bergum en/of Flor Y Fauna verzocht om nadere informatie te verstrekken over onder meer de houtkap en de verkoopopbrengsten.
2.6.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft Natura Bergum, op vordering van gedaagden, bij vonnis van 10 juni 2011 veroordeeld tot verstrekking van nadere informatie, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.7.
In juni 2012 heeft BBOS een overeenkomst gesloten met Flor Y Fauna, Flor Y Fauna DOS, Flor Y Fauna Realty, Natura Bergum en [A] . Deze overeenkomst, gedateerd 5 juni 2012, vermeldt onder meer (Flor Y Fauna, Flor Y Fauna DOS en Flor Y Fauna Realty worden in de overeenkomst gezamenlijk aangeduid als "Flor Y Fauna"):
1. Natura Bergum en Flor Y Fauna of de koper zullen de nog door partijen te begroten verschuldigde betalingen van de tussenkappen en de eindkap aan de door de vereniging BBOS op dat moment nader te noemen beleggers uitbetalen op derdenrekening van de Stichting Beheer Derdengelden Schenkeveld Advocaten te Alkmaar (…)
2. Mevrouw [A] en de huidige en toekomstige directeuren en bestuurders van Natura Bergum B.V. en de huidige en toekomstige directeuren en bestuurders van Flor Y Fauna stellen zich voor nakoming van deze en de huidige overeenkomst persoonlijk garant.
3a. Het meest optimale moment van tussen- dan wel eindkap voor de bij de vereniging aangesloten beleggers wordt in overleg tussen partijen bepaald. Er wordt pas overgegaan tot het uitvoeren van de tussen- dan wel eindkap voor zover het de leden van BBOS betreft nadat hier vooraf schriftelijk of per e-mail toestemming is gegeven door BBOS. (…).
3b. Het bestuur van BBOS krijgt vooraf inzage in de biedingen van potentiële kopers en kan hierover adviseren en na overleg beslissen.
(…).
7. Bij het integraal naleven van de onderhavige overeenkomst ziet de Vereniging BBOS namens zichzelf en de door haar vertegenwoordigde beleggers af van verdere juridische stappen en de door Natura Bergum aan de beleggers van BBOS verschuldigde dwangsommen. Voor het geval deze overeenkomst niet wordt nageleefd, doet Natura Bergum afstand van haar recht om zich op verjaring van deze dwangsommen te beroepen.
2.8.
Medio 2014 hebben BBOS en gedaagden de buitengerechtelijke ontbinding ingeroepen van de teakwood-overeenkomsten wegens het niet nakomen van de contractuele verplichtingen tot het verstrekken van informatie.
2.9.
Vervolgens hebben BBOS en gedaagden in 2014 een procedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Amsterdam, omdat Natura Bergum, [A] , Flor Y Fauna, Flor Y Fauna DOS en Flor Y Fauna Realty volgens hen tekortschoten zijn in de nakoming van hun verplichtingen uit de overeenkomst van 5 juni 2012. Zij hebben - samengevat - een vordering ingesteld tot betaling van de dwangsommen die ingevolge het kortgedingvonnis van 10 juni 2011 verbeurd zouden zijn en terugbetaling van de door hen ingelegde gelden op grond van de teakwood-overeenkomsten met Flor Y Fauna.
2.10.
Voorafgaande aan deze bodemprocedure hebben BBOS en gedaagden op 1 april 2014, met op dezelfde datum bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank verkregen verlof, ten laste van [A] conservatoir beslag doen leggen op haar onverdeelde aandeel in de volgende onroerende zaken die haar samen met [eiser] in eigendom toebehoorden:
1. de onroerende zaak, gelegen aan [straatnaam] Burgum, kadastraal bekend [kadastrale aanduiding] , met als kadastrale omschrijving "erf-tuin";
2. de onroerende zaak, gelegen aan [straatnaam] Burgum, kadastraal bekend [kadastrale aanduiding] , met als kadastrale omschrijving "wonen";
3. de onroerende zaak, gelegen aan [straatnaam] Burgum, kadastraal bekend [kadastrale aanduiding] , met als kadastrale omschrijving "wonen";
4. de onroerende zaak, gelegen aan [straatnaam] Burgum, kadastraal bekend [kadastrale aanduiding] , met als kadastrale omschrijving "wonen";
5. de onroerende zaak, gelegen aan [straatnaam] Burgum, kadastraal bekend [kadastrale aanduiding] , met als kadastrale omschrijving "bedrijvigheid (industrie) terrein (industrie)";
6. de onroerende zaak, gelegen aan [straatnaam] Burgum, kadastraal bekend [kadastrale aanduiding] , met als kadastrale omschrijving "terrein (industrie)";
7. de onroerende zaak, gelegen aan [straatnaam] Burgum, kadastraal bekend [kadastrale aanduiding] , met als kadastrale omschrijving "wegen";
8. de onroerende zaak belast met het recht van opstal, gelegen aan [straatnaam] Burgum, kadastraal bekend [kadastrale aanduiding] , met als kadastrale omschrijving "bedrijvigheid (industrie) erf-tuin";
9. de onroerende zaak, gelegen aan [straatnaam] Burgum, kadastraal bekend [kadastrale aanduiding] , met als kadastrale omschrijving "wonen".
Daarbij is de vordering waarvoor beslag is gelegd begroot op € 2.702.130,-- inclusief rente en kosten.
2.11.
Hangende de bodemprocedure bij de rechtbank Amsterdam is [A] overleden. In verband hiermee heeft de rechtbank bij aanvang van de in die procedure op 15 januari 2015 gehouden comparitie vastgesteld dat het geding jegens [A] geschorst is en dat de procedure tegen de andere gedaagden wordt voortgezet.
2.12.
Bij vonnis van 1 april 2015 heeft de rechtbank Amsterdam de vorderingen van BBOS en gedaagden jegens Natura Bergum, Flor Y Fauna, Flor Y Fauna DOS en Flor Y Fauna Realty afgewezen. De rechtbank heeft daartoe - kort samengevat- overwogen dat BBOS en gedaagden onvoldoende hebben onderbouwd dat de overeenkomst van juni 2012 niet is nageleefd en dat uit die overeenkomst volgt dat zij in dat geval hun recht hebben prijsgegeven om de aan hen verschuldigde dwangsommen te innen en ook hun bevoegdheid om de teakwood-overeenkomsten met Flor Y Fauna te ontbinden en hun betaalde inleg terug te vorderen. Voorts heeft de rechtbank in de zaak tussen BBOS en gedaagden tegen [A] beslist dat het geding geschorst blijft en die zaak naar de parkeerrol verwezen.
2.13.
De zaak van BBOS en gedaagden tegen [A] staat thans nog steeds op de parkeerrol.
2.14.
BBOS en gedaagden hebben tegen het vonnis van 1 april 2015 hoger beroep ingesteld. Zij hebben tot op heden nog geen grieven ingediend.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - de opheffing van de op 1 april 2014 door gedaagden ten laste van [A] gelegde conservatoire beslagen, met veroordeling van gedaagden in de proceskosten en nakosten.
3.2.
[eiser] heeft aan zijn vordering - kort samengevat - ten grondslag gelegd dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering waarvoor beslag is gelegd. Weliswaar is in eerste aanleg formeel nog niet beslist op de vordering van gedaagden jegens [A] , maar hun vordering tegen de andere gedagvaarde procespartijen is wel afgewezen. Nu sprake is van identieke vorderingen, moet ervan uit worden gegaan dat ten aanzien van [A] tot eenzelfde oordeel zal worden gekomen. Daar komt nog bij dat [A] een wezenlijk andere juridische positie heeft dan de overige gedagvaarde procespartijen, nu zij zich enkel garant heeft gesteld voor de juiste nakoming van de overeenkomst van juni 2012. Daarnaast stelt [eiser] dat hij een groot belang heeft bij opheffing van de beslagen. Daartoe voert hij aan dat op de onroerende zaken een hypotheek van de Rabobank rust. Hij is thans niet langer in staat de maandelijkse hypotheeklasten aan de bank te voldoen en wenst, ter voorkoming van een executoriale verkoop van de onroerende zaken, tot vrijwillige verkoop daarvan over te gaan, nu dit tot een hogere verkoopopbrengst leidt. De beslagen, die zichtbaar zijn in de openbare registers, belemmeren deze verkoop. Gedaagden zijn echter niet bereid de gelegde beslagen op te heffen. Volgens [eiser] hebben gedaagden geen belang bij handhaving van de beslagen. Gelet op de hypotheekschuld gaat de verkoopopbrengst, zeker als het tot een executoriale verkoop mocht komen, vermoedelijk naar de bank. De belangenafweging dient dan ook in zijn voordeel uit te vallen, aldus [eiser] .
3.3.
Gedaagden voeren verweer, met als primaire conclusie dat de voorzieningenrechter [eiser] niet-ontvankelijk verklaart in zijn vordering, althans deze afwijst, en met als subsidiaire conclusie dat de voorzieningenrechter het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad verklaart of [eiser] veroordeelt tot het verstrekken van vervangende zekerheid in de vorm van een deugdelijke bankgarantie, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en nakosten.
3.4.
Gedaagden voeren - samengevat - het volgende aan. Gedaagden betwisten de gestelde ondeugdelijkheid van hun vordering tegen [A] . Volgens hen is het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 april 2015 onjuist. Zij hebben daarom hoger beroep ingesteld. Verder zijn gedaagden van mening dat hun belang bij handhaving van de beslagen zwaarder dient te wegen dan het belang van [eiser] bij opheffing daarvan. Als de beslagen worden opgeheven, worden zij namelijk ernstig gedupeerd in hun verhaalsmogelijkheden. De beslagen zijn de enige zekerheid die zij hebben. Mochten die worden opgeheven, dan heeft het geen zin meer om het door hen ingestelde hoger beroep door te zetten. Verder betwisten zij dat [eiser] geen inkomen of vermogen zou hebben om de hypotheeklasten te kunnen betalen. Ook betwisten gedaagden de noodzaak tot verkoop.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De spoedeisendheid van de zaak is uit het gestelde en gevorderde voldoende aannemelijk geworden.
4.2.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad ligt het op de weg van degene die opheffing van het conservatoir beslag vordert (in dit geval [eiser] ) om, met inachtneming van de beperkingen van de kortgedingprocedure, aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger (in dit geval gedaagden) gepretendeerde vordering ondeugdelijk is of dat het voortduren van het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd. De enkele omstandigheid dat de vordering tot verzekering waarvan het conservatoir beslag is gelegd door de bodemrechter in eerste aanleg is afgewezen, in het geval tegen die afwijzing hoger beroep is ingesteld, leidt er niet zonder meer toe dat de vordering moet worden toegewezen, ook niet onder het voorbehoud van kennelijke misslagen in de uitspraak van de bodemrechter. De wederzijdse belangen van partijen dienen ook in een zodanig geval te worden afgewogen, waarbij de uitspraak in de hoofdzaak van de bodemrechter in eerste aanleg wél wordt meegewogen. Van de voorzieningenrechter kan overigens niet worden gevergd dat hij in zijn vonnis mede een voorlopige beoordeling geeft van de kans van slagen van het door de beslaglegger tegen het vonnis in eerste aanleg ingestelde hoger beroep (zie onder meer: HR 30 juni 2006, ECLI:N:HR:2006:AV1559). Met inachtneming van deze maatstaf oordeelt de voorzieningenrechter als volgt.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat gedaagden de beslaglegging baseren op een vordering die voortvloeit uit de door [A] aangegane verplichtingen op grond van de overeenkomst van juni 2012. Gedaagden hebben een rechtsvordering tegen haar ingesteld bij de rechtbank Amsterdam en daarbij ook Natura Bergum, Flor Y Fauna, Flor Y Fauna DOS en Flor Y Fauna Realty gedagvaard. Vanwege haar overlijden heeft de rechtbank de zaak van gedaagden tegen [A] geschorst. Hun vordering tegen de andere gedagvaarde partijen heeft de rechtbank bij vonnis van 1 april 2015 afgewezen. Er is geen enkele reden te veronderstellen dat de rechtbank ten aanzien van [A] anders zal oordelen. Zoals hiervoor is overwogen, betekent dit echter nog niet dat de vordering van gedaagden ondeugdelijk is of summierlijk ondeugdelijk is gebleken. Gedaagden hebben immers tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Mede gezien hetgeen door partijen ter zake over en weer ter zitting naar voren is gebracht, kan in dit kort geding niet worden vooruitgelopen op de kans van slagen van dit hoger beroep.
4.4.
De voorzieningenrechter is wel van oordeel dat in de gegeven omstandigheden de belangenafweging in het voordeel van [eiser] moet uitvallen. De voorzieningenrechter acht op grond van de financiële gegevens die door [eiser] zijn overgelegd voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] niet langer in staat is zijn maandelijkse hypotheeklasten van € 6.042,33 te voldoen, omdat hij daarvoor onvoldoende inkomsten heeft en ook geen andere mogelijkheden meer heeft om deze lasten te kunnen voldoen. Ook acht de voorzieningenrechter gelet hierop aannemelijk dat [eiser] de onroerende zaken zo snel mogelijk onderhands moet verkopen, omdat de Rabobank anders overgaat tot executoriale verkoop van de onroerende zaken. Tegenover dit belang van [eiser] staat het belang van gedaagden om bij een eventueel - voor hen - positieve beslissing in hoger beroep een verhaalsmogelijkheid te hebben. Dit belang weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet op tegen de nijpende financiële situatie waarin [eiser] zich bevindt. Daarbij weegt de voorzieningenrechter het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 april 2015 mee. Ook neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat zowel het hoger beroep tegen dit vonnis als de zaak van gedaagden tegen [A] in eerste aanleg al circa twee jaar een slapend bestaan leiden.
4.5.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de door gedaagden gelegde beslagen moeten worden opgeheven. De vordering van [eiser] zal derhalve worden toegewezen, met dien verstande dat de voorzieningenrechter de gelegde beslagen zal opheffen.
4.6.
Gedaagden hebben nog bepleit de uitspraak niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Dienaangaande wordt als volgt overwogen. Een kortgedingvonnis wordt in zijn algemeenheid steeds uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat zij anders het karakter van spoedeisende maatregel zou verliezen. Er kunnen niettemin bijzondere omstandigheden zijn om hiervan af te wijken. Daarvan is hier echter niet gebleken.
4.7.
Evenmin ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek van gedaagden om [eiser] te veroordelen tot het verstrekken van vervangende zekerheid in de vorm van een bankgarantie te honoreren, nu gedaagden niet hebben onderbouwd op grond waarvan [eiser] hiertoe zou moeten worden verplicht.
4.8.
Nu het beslag door de voorzieningenrechter zal worden opgeheven, is er geen aanleiding gedaagden een dwangsom op te leggen.
4.9.
Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden vastgesteld op:
- dagvaarding € 97,31
- griffierecht 287,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.200,31.
4.10.
Als niet weersproken zal de voorzieningenrechter de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen. Omdat er sprake moet zijn van een redelijke termijn voor betaling, is de ingangsdatum veertien dagen na de betekening van dit vonnis.
4.11.
Als niet weersproken zal de voorzieningenrechter voorts de gevorderde nakosten toewijzen, zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op de door gedaagden, op grond van het op 1 april 2014 door de voorzieningenrechter van deze rechtbank verleende verlof, ten laste van [A] gelegde beslagen op haar onverdeelde aandeel in de (9) onroerende zaken als hiervoor in rechtsoverweging 2.10. opgesomd,
5.2.
veroordeelt gedaagden in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden vastgesteld op € 1.200,31, te vermeerderen met de wettelijke rente indien de proceskosten niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn voldaan,
5.3.
veroordeelt gedaagden in de na dit vonnis ontstane kosten, vastgesteld op € 131,00, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat gedaagden niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Giltay en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2017. [1]

Voetnoten

1.type: