ECLI:NL:RBNNE:2017:1509

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 april 2017
Publicatiedatum
24 april 2017
Zaaknummer
18/840059-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging moord en poging doodslag; veroordeling poging tot zware mishandeling met jeugddetentie en werkstraf

Op 21 april 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot moord, poging doodslag en zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 7 november 2016 te Veendam, waar de verdachte een slachtoffer met geweld heeft benaderd. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij in een opwelling handelde, wat door de rechtbank werd erkend. De officier van justitie had gevorderd tot een veroordeling voor poging doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte met voorbedachten rade handelde. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van de poging tot moord en poging doodslag.

De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel schuldig was aan poging tot zware mishandeling, omdat hij het slachtoffer tweemaal met zijn legerlaarzen tegen het hoofd had getrapt terwijl deze op de grond lag. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 180 dagen, waarvan 178 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 120 uren. De rechtbank hield rekening met de ernst van het delict en de gevolgen voor het slachtoffer, die nog steeds nadelige gevolgen ondervindt van het geweld. Daarnaast werd de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 1.090,12 aan het slachtoffer te betalen, die in termijnen mocht worden voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/840059-16

vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

21 april 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de besloten terechtzitting van
7 april 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.S. de Groene, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. van den Oever.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 07 november 2016 te Veendam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer]
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet, en na kalm beraad en rustig overleg,
die [slachtoffer] heeft opgezocht en/of (vervolgens) met kracht en/of
plotseling/onverhoeds een arm om (hoofd van) die [slachtoffer] heeft geslagen en/of die
[slachtoffer] achterover heeft getrokken, waardoor die [slachtoffer] (hard) met zijn hoofd tegen
de grond is gekomen/gevallen, en/of
(terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) met hard/stevig schoeisel ("kisten", model
legerlaarzen) een of meermalen in/tegen/op het gezicht/hoofd van die [slachtoffer]
heeft getrapt en/of geschopt en/of geveegd/geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 07 november 2016 te Veendam ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet [slachtoffer] voornoemd (met kracht)
een arm om (het hoofd van) die [slachtoffer] heeft geslagen en/of die [slachtoffer]
achterover heeft getrokken, waardoor die [slachtoffer] (hard) met zijn hoofd tegen de
grond is gekomen/gevallen, en/of (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag), met
hard/stevig schoeisel ("kisten", model legerlaarzen) één of meermalen
in/tegen/op het gezicht /hoofd van die [slachtoffer] heeft getrapt en/of geschopt en/of
heeft geveegd/geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 07 november 2016 te Veendam
[slachtoffer] heeft mishandeld door
een arm om (het hoofd van) die [slachtoffer] te slaan en/of die [slachtoffer]
achterover te trekken, waardoor die [slachtoffer] (hard) met zijn hoofd tegen de
grond is gekomen/gevallen, en/of (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag), met
hard/stevig schoeisel ("kisten", model legerlaarzen) één of meermalen
in/tegen/op het gezicht /hoofd van die [slachtoffer] te trappen en/of schoppen.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De officier van justitie overweegt daartoe dat zij uitgaat van de verklaring van verdachte waaruit volgt dat hij heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van de poging tot moord.
De officier van justitie heeft op grond van de verklaringen van verdachte en de getuigen [naam] en [naam] gerekwireerd tot bewezenverklaring van poging doodslag. Door tweemaal met kracht met legerlaarzen met verstevigde voorzijde tegen het hoofd van aangever te trappen, terwijl aangever op de grond lag, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever ten gevolge van dergelijk handelen zou komen te overlijden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van poging moord omdat niet kan worden bewezen dat verdachte de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn handelen en dat hij zich daar rekenschap van heeft gegeven.
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van aangever. Het was de bedoeling van verdachte om aangever pijn te doen. Daaruit volgt dat verdachte niet uit was op de dood van aangever. Volgens de Hoge Raad is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en weten heeft blootgesteld aan die kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijk kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. [1] De raadsvrouw heeft aangevoerd dat op grond van de aard van de trap en het verstevigde schoeisel dat verdachte droeg kan worden geconcludeerd dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood. Hoewel verdachte misschien in algemene zin wist dat het geweld dat hij gebruikt heeft tot de dood kan leiden, heeft hij te zeer in een opwelling gehandeld om zich tijdens het schoppen rekenschap te geven van die aanmerkelijke kans. Uit verdachtes verklaring is duidelijk dat hij aangever pijn heeft willen doen. Het is duidelijk dat dit zijn enige doel was. Er is geen sprake van dat verdachte de kans dat aangever door zijn handelen dood zou gaan heeft aanvaard. Op grond van het voorgaande kan derhalve niet worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorwaardelijk opzet en dient verdachte te worden vrijgesproken van poging doodslag.
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde zware mishandeling heeft de raadsvrouw aangevoerd dat uit de medische rapportage volgt dat er geen sprake is van letsel dat voldoet aan de omschrijving van artikel 82 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van zware mishandeling.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wel wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
Voorbedachte raad
De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft (kunnen) beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de feiten en omstandigheden zoals deze uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. De rechtbank overweegt daartoe dat op grond van verdachtes verklaring, waar ook de officier van justitie bij haar oordeelsvorming vanuit is gegaan, kan worden geconcludeerd dat hij heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot moord.
Voorwaardelijk opzet op de dood
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde poging doodslag overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. [2]
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte zijn arm om het hoofd van aangever heeft geslagen en aangever achterover heeft getrokken waardoor aangever hard met zijn hoofd op de grond is gevallen. Terwijl aangever op de grond lag, heeft verdachte met stevig schoeisel (model legerlaarzen) tweemaal tegen het hoofd van aangever getrapt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar en vitaal deel is van het menselijk lichaam. Door tweemaal met een legerlaars met verstevigde neus tegen het hoofd van aangever te trappen terwijl deze op de grond lag, is er sprake geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van aangever. Het handelen van verdachte lijkt naar zijn uiterlijke verschijningsvorm te zijn gericht op de dood van aangever, hetgeen - behoudens contra-indicaties - tot het oordeel zou kunnen leiden dat verdachte het gevolg bewust heeft aanvaard. Ter zake deze beoordeling neemt de rechtbank de verklaring van verdachte als uitgangspunt, hetgeen het navolgende feitelijk verloop oplevert. Verdachte wilde met aangever praten omdat deze zijn broertje had bedreigd en wilde aangever een waarschuwingsklap geven, indien er niet gepraat kon worden. Toen aangever onverwacht voor verdachte stil bleef staan, raakte verdachte in een soort paniek en wilde hij snel iets doen. Hij heeft toen zonder verder na te denken aangever naar de grond gewerkt en hem tweemaal tegen zijn hoofd getrapt. Verdachte heeft van te voren niet bepaald waar op het lichaam hij aangever wilde raken; hij wilde aangever slechts pijn doen zodat zijn broertje met rust zou worden gelaten. Verdachte heeft tegen het hoofd van aangever getrapt omdat het slachtoffer met zijn handen zijn buik beschermde en heeft op dat moment niet bewust nagedacht. Hij heeft aangever een tweede keer tegen het hoofd getrapt omdat hij wilde dat aangever wegging.
De rechtbank overweegt dat uit verdachtes verklaring volgt dat hij te zeer in een opwelling heeft gehandeld om zich tijdens het trappen tegen het hoofd rekenschap te geven van de aanmerkelijke kans op de dood. Gebleken is dat het verdachtes (enige) doel was om het slachtoffer pijn te doen, wanneer een gesprek onbevredigend zou verlopen. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bewust heeft aanvaard, nu de gemoedstoestand waarin verdachte ten tijde van de geweldpleging heeft verkeerd een contra-indicatie oplevert voor de conclusie dat er sprake is van de vereiste bewuste aanvaarding. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de poging doodslag.
Zware mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen van zware mishandeling nu uit het medisch rapport volgt dat er geen letsel bij het slachtoffer is vastgesteld zoals opgenomen in artikel 82 Sr.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 7 april 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Het was mijn bedoeling om [slachtoffer] aan te spreken en om hem een waarschuwingsklap te geven omdat hij mijn broertje had bedreigd. Op 7 november 2016 bleef [slachtoffer] onverwacht stil staan en toen ging het mis. Ik wist alleen dat ik iets wilde doen en snel. Ik heb niet nagedacht en ik heb mijn arm om [slachtoffer] heen geslagen en vervolgens heb ik hem achterover getrokken waardoor [slachtoffer] met zijn hoofd op de grond viel. Vervolgens heb ik [slachtoffer], toen hij op de grond lag, met mijn legerlaarzen twee keer tegen zijn hoofd getrapt. Ik heb [slachtoffer] tegen zijn hoofd getrapt omdat hij zijn buik met zijn handen beschermde. Ik wilde [slachtoffer] ergens raken waar hij het zou voelen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 11 november 2016, opgenomen op pagina 1 van het dossier met nummer PL0100-2016317056 d.d. 30 november 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
Op maandag 7 november 2016 liep ik van mijn school naar de Raadsgildenlaan 1 te Veendam. Onderweg zag ik een aantal bekenden staan. De volgende personen stonden daar: [verdachte], [naam], [naam], [naam] en [naam]. Toen ik hier net was aangekomen voelde ik dat ik van achteren een arm om mijn hoofd heengeslagen kreeg. Uit reactie kneep ik mijn ogen dicht. Ik voelde dat ik achterover werd getrokken en ik een harde klap kreeg op mijn achterhoofd. Hierna kan ik mij niks meer herinneren. Na enige tijd werd ik wakker op de grond. Ik besefte mij dat ik enige tijd het bewustzijn had verloren en kon niet goed plaatsen wat er was gebeurd. Ik ben vervolgens het hoofdgebouw ingelopen richting het toilet. Hier keek ik in de spiegel en zag ik mijn verwondingen in mijn gezicht. Ik voelde continu hevige pijn aan mijn rechteroogkas, beide slapen en op mijn achterhoofd. Vervolgens heeft mijn moeder mij zo snel mogelijk naar onze huisarts gebracht. Onderweg werd ik erg misselijk en eenmaal bij de arts aangekomen nam dit alleen maar toe samen met de hoofdpijn. Ik begon meerdere malen hevig te braken en de arts heeft direct een ambulance laten komen. Deze heeft mij naar het ziekenhuis in Stadskanaal gebracht waar ik vervolgens behandeld ben aan mijn verwondingen. De school is in het bezit van camerabeelden. Ik heb de beelden zelf op school terug mogen kijken en zag dat [verdachte] mij van achteren een arm om mijn hoofd heen sloeg en mij vervolgens naar de grond heen werkte. Toen ik op de grond lag, schopte hij mij twee keer met zijn voet tegen mijn rechteroog en rechterslaap. Hij droeg zwarte kisten, waardoor de trappen extra hard aankwamen. Door mijn verwondingen ben ik niet in staat om momenteel naar school te gaan.
3. Een geneeskundige verklaring van [slachtoffer], op 16 november 2016 opgemaakt en ondertekend door T. Trip, huisarts, opgenomen op pagina 42 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als zijn/haar verklaring:
Welk(e) letsel(s) dan wel afwijking(en) -zowel in- als uitwendig - heeft u op betrokkene geconstateerd?
Fors hematoom (bloeduitstorting) ter hoogte van rechter oogkas. Barstwond achterhoofd. Bult en roodheid links op het hoofd. Gevoel onder het rechter oog lijkt afgenomen. Vreselijk misselijk en aantal keren braken.
Hoe is betrokkene behandeld en mocht betrokkene tijdens deze behandeling bepaalde dingen niet?
Behandeld liggend op de onderzoekbank, te duizelig om omhoog te komen. In overleg met spoedarts met ambulance naar spoedeisende hulp. Na verschillende onderzoeken builen op het hoofd en hersenschudding. Wekadvies.
Was er sprake van complicaties en zo ja welke?
Nog niet bekend. Kan nog komen gezien de forse trappen tegen het hoofd.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. Door het slachtoffer tweemaal met een verstevigde legerlaars tegen het hoofd te schoppen terwijl het slachtoffer op de grond lag, bestaat naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er bij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 7 november 2016 te Veendam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet [slachtoffer] voornoemd met kracht een arm om (het hoofd van) die [slachtoffer] heeft geslagen en die [slachtoffer] achterover heeft getrokken, waardoor die [slachtoffer] hard met zijn hoofd tegen de grond is gevallen en terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, met hard/stevig schoeisel ("kisten", model legerlaarzen) meermalen tegen hoofd van die [slachtoffer] heeft getrapt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiair poging tot zware mishandeling
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de primair ten laste gelegde poging doodslag wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 360 dagen waarvan 358 dagen voorwaardelijk met aftrek met een proeftijd van 2 jaren met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden de meldplicht en toezicht van de jeugdreclassering met het bevel van dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende jeugddetentie wordt opgelegd.
Bij het formuleren van de strafeis heeft de officier van justitie meegenomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een zeer heftig feit waarbij de gevolgen voor het slachtoffer ernstig zijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte goed heeft meegewerkt aan het onderzoek en dat hij zich gehouden heeft aan de voorwaarden die verbonden zijn aan de schorsing van de voorlopige hechtenis. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte een first offender is. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) te volgen en aan verdachte een taakstraf op te leggen en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 6 maanden nu de raadsvrouw vrijspraak van het primair ten laste gelegde heeft bepleit. Ten aanzien van de omvang van de op te leggen taakstraf heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 7 november 2016 schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft aangever, die het broertje van verdachte zou hebben bedreigd, naar de grond gewerkt en tweemaal met zijn legerlaarzen tegen het hoofd getrapt. Uit de door het slachtoffer ingediende vordering benadeelde partij is de rechtbank gebleken dat het slachtoffer hiervan nog steeds nadelige gevolgen ondervindt, zowel fysiek als psychisch/mentaal.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 8 maart 2017 niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Uit de psychiatrische en psychologische rapportages Pro Justitia is naar voren gekomen dat er bij verdachte geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde en dat het bewezen verklaarde hem volledig kan worden toegerekend. Het recidiverisico wordt laag tot matig ingeschat. Er wordt geadviseerd om aan verdachte een (deels voorwaardelijke) straf op te leggen met reclasseringstoezicht.
Uit het rapport van de Raad d.d. 30 maart 2017 volgt dat de ernst van het delict maakt dat de Raad een periode van toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering van belang vindt. Het doel hiervan is om verdachtes ontwikkeling te volgen. De Raad heeft geadviseerd om aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen. Gezien de ernst van het feit heeft de Raad geadviseerd om daarnaast aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen.
Gelet op het bovenstaande, de aard en ernst van het door verdachte gepleegde feit is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een (grotendeels) voorwaardelijke jeugddetentie in combinatie met een taakstraf een passende reactie vormt. Nu ter zitting naar voren is gekomen dat vooral aan het probleemoplossend vermogen (in onverwachte situaties) van verdachte moet worden gewerkt, zal door de rechtbank aan het voorwaardelijke deel van de jeugddetentie de meldplicht en toezicht van jeugdreclassering worden gekoppeld zodat verdachte gedurende de proeftijd kan worden begeleid door de jeugdreclassering. De rechtbank zal een jeugddetentie van kortere duur opleggen dan is gevorderd door de officier van justitie nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring is gekomen.
De gevorderde dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarde zal de rechtbank niet overnemen, nu niet is voldaan aan het ter zake geldend wettelijk criterium en de strekking van het artikel 14e Sr.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de mogelijkheid dat te vergoeden schade in termijnen te voldoen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de gevorderde materiële schade kan worden toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de bijgevoegde jurisprudentie waarnaar verwezen wordt ter onderbouwing van de vordering niet vergelijkbaar is met deze zaak. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 750,-. De raadsvrouw heeft zich aangesloten bij de door de officier van justitie gevorderde termijnbetaling van de gevorderde schade.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij
[slachtoffer] door het bewezen verklaarde schade is toegebracht. De rechtbank acht de materiële schade, die niet door verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, voor toewijzing vatbaar. De gevorderde immateriële schade zal de rechtbank matigen tot een bedrag van € 1.000,-. De rechtbank zal het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 1.090,12. De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat verdachte het bedrag van € 1.090,12 in zes maandelijkse termijnen mag voldoen.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair (poging moord, poging doodslag en zware mishandeling) is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen.
Bepaalt, dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 178 voorwaardelijk niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
a. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
b. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
c. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich gedurende een door de Jeugdbescherming Noord, Leonard Springerlaan 13 te Groningen te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht.
Waarbij Jeugdbescherming Noord opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Een werkstraf, bestaande uit het verrichten van 120 uren onbetaalde arbeid. De arbeid moet binnen 12 maanden zijn verricht.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.090,12 (zegge: duizend negentig euro en twaalf eurocent). Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 1.090,12 (zegge: duizend negentig euro en twaalf eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 90,12 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat de veroordeelde het bedrag van € 1.090,12 in zes maandelijkse termijnen mag voldoen, te weten vijf termijnen van € 180,= en een termijn van € 190,12.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.B. Holsink, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. M.J. Oostveen en mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 april 2017.
Mr. A. Jongsma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 25 maart 2003 ECLI:HR:2003:AE9049
2.HR 25 maart 2003 ECLI:HR:2003:AE9049