ECLI:NL:RBNNE:2017:1475

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
20 april 2017
Zaaknummer
18/930000-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling met vrijspraak voor schennis van de eerbaarheid

Op 25 april 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van mishandeling van twee personen en schennis van de eerbaarheid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 47 dagen, met aftrek van voorarrest. De zaak kwam voort uit een incident op 31 december 2016 in Assen, waar de verdachte in een worsteling betrokken raakte met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Tijdens deze worsteling heeft de verdachte [slachtoffer 1] in de hand en arm gebeten en met kracht op diens hand geslagen. Tevens heeft hij [slachtoffer 2] met kracht tegen het hoofd geslagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen aan [slachtoffer 1], maar dat zijn handelen wel als mishandeling kon worden gekwalificeerd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van schennis van de eerbaarheid, omdat er geen sprake was van opzet en het voorval zich in een woning afspeelde waar meerdere mensen aanwezig waren. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van respectievelijk € 537,62 en € 200,-- aan schadevergoeding. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen gegrond verklaard en de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade die zij hebben geleden door zijn handelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.930000-17
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 april 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 april 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.G Doornbos, advocaat te Assen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B.D. van der Burg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 december 2016 te Assen, gemeente Assen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer 1] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet - die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met kracht in de armen/handen heeft gebeten en/of - met kracht op de hand van die [slachtoffer 1] heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 31 december 2016 te Assen, gemeente Assen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door - meermalen, althans eenmaal, met kracht in de armen en/of handen van die
[slachtoffer 1] te bijten, en/of - met kracht op de handen van die [slachtoffer 1] te slaan/stompen;
2.
hij op of omstreeks 31 december 2016 te Assen, gemeente Assen, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met kracht tegen het hoofd te slaan/stompen;
3.
hij op of omstreeks 31 december 2016 te Assen, gemeente Assen, de eerbaarheid heeft geschonden op een niet openbare plaats, te weten de door [slachtoffer 2] en/of verdachte bewoonde woning, terwijl die [slachtoffer 2] , daarbij haars ondanks tegenwoordig was, door zijn badjas te openen en zijn geslachtsdeel heeft laten zien;

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen. De officier van justitie heeft verwezen naar de aangiftes en de medische verklaring aangaande het letsel van [slachtoffer 1] .
Verdachte dient van feit 3 te worden vrijgesproken omdat het niet een geval van schennis plegen betreft zoals de wetgever dat heeft bedoeld. Het voorval heeft plaatsgevonden in een woning waar meerdere mensen woonachtig waren en verdachte heeft [slachtoffer 2] niet moedwillig geconfronteerd met zijn deels naakte lichaam.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde. Naar het standpunt van de raadsman had verdachte geen opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] . Verdachte was in worsteling met [slachtoffer 1] en werd door [slachtoffer 1] in zijn ogen geprikt. Om dat prikken te laten stoppen heeft verdachte [slachtoffer 1] in zijn hand gebeten.
Met betrekking tot feit 3 heeft de raadsman zich achter het standpunt van de officier van justitie geschaard.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht met de officier van justitie en de verdediging het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van schennis van de eerbaarheid zoals de wetgever dat heeft bedoeld.
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
Verdachte is met [slachtoffer 1] in een worsteling geraakt en heeft [slachtoffer 1] gebeten toen verdachte in een oog werd geprikt. Ook heeft verdachte in die worsteling [slachtoffer 1] op diens hand geslagen. Hoewel verdachte letterlijk “van zich af heeft gebeten” acht de rechtbank gelet op deze omstandigheden niet bewezen dat verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] .
Verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 11 april 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
ik heb op 31 december 2016 in Assen, [slachtoffer 2] een beste duw gegeven. Ik heb met [slachtoffer 1] gevochten en ik heb [slachtoffer 1] gebeten.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 31 december 2016, opgenomen op pagina 7 ev van het dossier met nummer PL0100-2017004422 d.d. 04 januari 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] .
Op 31 december 2016 was ik bij mijn vriendin, [slachtoffer 2] .
Ik zag dat [verdachte] een vuistslag gaf aan [slachtoffer 2] . Ik zag dat deze klap op haar hoofd terecht kwam. Dit was een klap met echt veel kracht.
Ik pakte [verdachte] om zijn middel en viel om, samen met [verdachte] . Ik voelde een heftige pijn op mijn rechterarm. Ik zag dat [verdachte] mij in mijn arm beet. Ik voelde erg veel pijn. Ik zag dat [verdachte] zijn hoofd omhoog deed en mij op nog meer plekken beet. Ik voelde ontzettende pijn. Ik zag dat [verdachte] mij in mijn pink beet. Ik voelde erg veel pijn en zag dat er bloed uit de wond kwam. Ik zag dat [verdachte] met erg veel kracht op mijn rechterhand beukte. Ik voelde hevige pijn op die plek.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 31 december 2016, opgenomen op pagina 24 ev van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] .
Op zaterdag 31 december 2016 bevond ik mij op de eerste etage van het pand [adres] te Assen.
Vervolgens hebben we hem in de hoek gekregen en sloeg de buurman hard met een vuist op mijn achterhoofd. Dit doet nu erg veel pijn; tevens heb ik een bult op mijn hoofd.
4. Een schrijven van het Wilhelmina Ziekenhuis, Spoedeisende Hulp, d.d. 31 december 2016, opgenomen op pagina 32 van voornoemde dossier, inhoudende medische informatie betreffende [slachtoffer 1] en voor zover hier van belang als conclusie:
1. Bijtverwondingen linker onderarm en rechter pink daarbij gestoorde sensibiliteit van de pink.
2. Gedisloceerde metacarpale 3 en 4 fractuur links.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 31 december 2016 te Assen, gemeente Assen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door
- meermalen, met kracht in de armen en een hand van die [slachtoffer 1] te bijten, en
- met kracht op de hand van die [slachtoffer 1] te slaan;
2.
hij op 31 december 2016 te Assen, gemeente Assen, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met kracht tegen het hoofd te slaan;
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Mishandeling.
2. Mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 47 dagen met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft in haar eis rekening gehouden met de omstandigheid dat er over en weer is geslagen door de betrokken partijen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor een gevangenisstraf die gelijk is aan het aantal dagen dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapporten, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bevonden zich in het de keuken van het pand waar zowel [slachtoffer 2] als verdachte verbleven. Verdachte was al enkele malen in de keuken geweest waarbij geen vriendelijke woorden zijn gevallen. Als verdachte opnieuw in de keuken komt ontstaat er een woordenwisseling die uitmondt in duwen en trekken. Er ontstaat dan een handgemeen tussen verdachte en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Verdachte heeft tijdens dat handgemeen [slachtoffer 1] in de hand en arm gebeten en heeft hard op de hand van [slachtoffer 1] geslagen. Verdachte heeft [slachtoffer 2] op enig moment een harde klap tegen haar hoofd gegeven. Verdachte kan worden aangerekend dat hij niet uit de keuken is gebleven nadat hem duidelijk was gemaakt dat zijn aanwezigheid niet op prijs werd gesteld.
Verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijk integriteit van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aangetast. Vooral het bijten is een zeer nare vorm van mishandeling die tot ernstige gevolgen kan leiden.
Onderhavige feiten dienen naar het oordeel van de rechtbank bestraft te worden met gevangenisstraf. Het betreffen ernstige feiten en verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de veilige woon- /verblijfsomgeving van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
Gelet op de eis van de officier van justitie en het standpunt van de verdediging zal de rechtbank de hoogte van de gevangenisstraf bepalen op 47 dagen met aftrek van voorarrest.
Verdachte is door de reeds ondergane voorlopige hechtenis voldoende gestraft voor zijn handelen.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van de door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering toewijsbaar is met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er sprake is van culpa in causa nu er over en weer is gevochten. Dat leidt er toe dat de benadeelde partij geen vergoeding van schade toekomt. De benadeelde partij moet daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de immateriële schade moet worden gematigd omdat de in de onderbouwing genoemde situatie niet volledig vergelijkbaar is met onderhavige casus. De materiële schade wordt niet betwist.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij door het handelen van verdachte in de onderhavige situatie gebracht. Er kan dan ook niet gesproken worden van culpa in causa aangaande de benadeelde partij.
De door de benadeelde partij gestelde materiële schade ad € 37,62 is niet betwist en staat daarmee vast en is voor toewijzing vatbaar.
Aangaande de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat deze tot een bedrag van
€ 500,-- voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend.
De rechtbank acht de vordering derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar tot een bedrag van € 537,62.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Benadeelde partij

[slachtoffer 2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 en 3 ten laste gelegde en bewezen verklaarde alsmede de gronden waarop deze berust.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering toewijsbaar is met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er sprake is van culpa in causa nu er over en weer is gevochten. Dat leidt er toe dat de benadeelde partij geen vergoeding van schade toekomt. De benadeelde partij moet daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij door het handelen van verdachte in de onderhavige situatie gebracht. Er kan dan ook niet gesproken worden van culpa in causa aangaande de benadeelde partij.
Aangaande de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat deze tot een bedrag van
€ 200,-- voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend.
De rechtbank acht de vordering derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar tot een bedrag van € 200,--.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 24c, 27, 36f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
 Een gevangenisstraf voor de duur van
47 dagen.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 537,62(zegge: vijfhonderdzevenendertig euro en tweeënzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van
€ 537,62(zegge: vijfhonderdzevenendertig euro en tweeënzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016,
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Dit bedrag bestaat uit € 37,62 aan materiële schade en € 500,-- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 200,--(zegge: tweehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2]te betalen een bedrag van
€ 200,--(zegge: tweehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016,
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A. van Capelle, voorzitter, mr. E. Läkamp en mr. J.N.M. Blom, rechters, bijgestaan door D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 april 2017.
Mr. Blom is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.