ECLI:NL:RBNNE:2017:1422

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 april 2017
Publicatiedatum
14 april 2017
Zaaknummer
18/830013-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hennepkwekerijzaak wegens onvoldoende bewijs van betrokkenheid verdachte

Op 14 april 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het telen van hennepplanten en diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, goederen heeft geleverd voor de opbouw van een hennepkwekerij, maar dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat hij ook daadwerkelijk betrokken was bij het telen of aanwezig hebben van de hennepplanten. De rechtbank oordeelde dat de materiële bijdrage van de verdachte meer op medeplichtigheid leek dan op directe betrokkenheid bij de hennepkwekerij. De medeverdachte die in het pand woonde, was weliswaar veroordeeld voor het aanwezig hebben van hennepplanten, maar de rechtbank kon niet vaststellen dat de verdachte in de periode voorafgaand aan de veroordeling van de medeverdachte betrokken was bij de kwekerij. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlasteleggingen.

Daarnaast was er een vordering van een benadeelde partij die schadevergoeding vroeg voor de diefstal van elektriciteit. Aangezien de rechtbank de verdachte vrijsprak van dit feit, werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren. De zaak is behandeld op basis van de onderzoeken tijdens de terechtzittingen van 10 november 2016 en 3 april 2017.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830013-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 14 april 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van de onderzoeken op de terechtzittingen van
10 november 2016 en 03 april 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 2 mei 2015 te Groningen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [straatnaam] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 548 hennepplanten althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
dat [naam] in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 2 mei 2015 te Groningen opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [straatnaam] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 548, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte tezamen en in vereniging met een ander althans alleen, in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 2 mei 2015 te Groningen, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door goederen ten behoeve van een hennepkwekerij (te weten lampen en/of afzuigers en/of filters en/of waterslangen en/of voeding) aan die [naam] ter beschikking te stellen en/of door uitleg te geven hoe een hennepkwekerij opgebouwd dient te worden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 2 mei 2015 te
Groningen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen telkens een hoeveelheid electriciteit, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders die/dat weg te nemen hoeveelheid electriciteit onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel
van braak en/of verbreking.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte en medeverdachte [naam] hebben verklaard materialen voor het opzetten van de hennepkwekerij aan medeverdachte [naam] te hebben geleverd en nadien de kwekerij te hebben gezien en voeding te hebben geleverd. Uit de verklaring van [naam] blijkt echter dat hij een verdieping heeft verhuurd aan verdachte en medeverdachte [naam] . Getuige [naam] heeft verklaard dat er telkens twee mannen met tassen naar de woning van [naam] gingen met een eigen sleutel, hetgeen wijst op betrokkenheid van meerdere personen. Daarnaast hebben andere getuigen verklaard dat [naam] vaak in het buitenland verblijft, zodat het alleen exploiteren van een hennepkwekerij door [naam] niet aannemelijk is. Verdachten hebben daarnaast verklaard [naam] met enige regelmaat te hebben bezocht. Deze verklaringen in onderlinge samenhang beschouwd maken dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor het primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie geconcludeerd tot vrijspraak.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is voor beide feiten. Alleen medeverdachte [naam] heeft verdachte aangewezen, maar die wilde zijn eigen straatje schoonvegen. Zijn verklaring is inconsistent en aantoonbaar in strijd met de waarheid. Hij ontkent bijvoorbeeld een sleutel te hebben van de toegangsdeur naar de bovenste verdieping, maar uit het dossier blijkt dat de politie in de betreffende deur de sleutel, met de reservesleutel daaraan, heeft aangetroffen. Daarnaast is er geen enkele aanwijzing in het dossier aanwezig dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van elektriciteit. Dit in tegenstelling tot [naam] , die zelf de meterstanden bijhield en dus regelmatig in de meterkast keek en moet hebben gezien dat er iets niet klopte. Bovendien verklaren getuigen dat [naam] in dure auto’s reed en dat hij dure kleding droeg, terwijl hij zelf heeft verklaard van een uitkering te leven. De badkamer was gevestigd op de bovenverdieping, zodat de verklaring van [naam] dat hij geen weet had van de kwekerij ongeloofwaardig is. Ook waren er vochtplekken zichtbaar in de woning. Het signalement van de door getuige [naam] genoemde mannen komt niet overeen met verdachte. De enige bijdrage die verdachte, samen met medeverdachte [naam] , heeft geleverd is de levering van de goederen. Dat betreft echter een voorbereidingshandeling, die op dat moment nog niet strafbaar was.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 primair en subsidiair, alsmede het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het onder 1 primair ten laste gelegde dient wettig en overtuigend bewezen te kunnen worden dat verdachte tezamen en in vereniging met een of meer anderen, danwel alleen, de hennepplanten in het pand aan de [straatnaam] heeft geteeld, danwel aanwezig heeft gehad.
Wat vast staat is, dat medeverdachte [naam] woonachtig was in dat pand. Daarnaast staat vast dat verdachte, samen met medeverdachte [naam] , eind 2014 aan [naam] de goederen heeft geleverd voor de opbouw van de hennepkwekerij. Dat het verdachte en [naam] zijn geweest die, al dan niet in nauwe en bewuste samenwerking met [naam] , de kwekerij hebben opgebouwd en onderhouden kan echter niet onomstotelijk worden vastgesteld. Getuige [naam] verklaart weliswaar dat zij twee mannen de woning binnen heeft zien gaan, maar of dat verdachte en [naam] zijn geweest kan niet met zekerheid worden vastgesteld, nu de getuige niet geconfronteerd is met (een foto van) verdachte en [naam] . Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte en [naam] een sleutel hadden van de woning en in ieder geval niet dat zij een sleutel hadden van de zolderverdieping. De getuige ziet de mannen immers wel de woning binnen gaan, maar niet dat die mannen ook naar de zolderverdieping gingen, alwaar zich de kwekerij bevond. Verdachte en [naam] hebben zelf verklaard nog een aantal keer naar [naam] toe te zijn gegaan om hem voeding te brengen, maar dat acht de rechtbank onvoldoende om van een nauwe en bewuste samenwerking te kunnen spreken, nu deze materiële bijdrage meer ziet op een medeplichtigheidshandeling. Hierdoor kan het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen worden.
Subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij medeplichtig is aan het telen, danwel aanwezig hebben van de hennepplanten door [naam] in de periode van 1 januari 2015 tot en met 2 mei 2015, waarbij de medeplichtigheid ziet op de periode van 1 januari 2014 tot en met 2 mei 2015 en bestaat uit het leveren van goederen en voeding en het geven van uitleg.
De rechtbank heeft bij vonnis van 24 november 2016 bewezenverklaard dat [naam] op
2 mei 2015 opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 548 hennepplanten.
De rechtbank kan ten aanzien van verdachte niet vaststellen dat hij in de periode direct voorafgaand aan 2 mei 2015 betrokken is geweest bij de kweek en het aanwezig hebben van die 548 planten door [naam] . Verdachte heeft zelf verklaard dat hij in mei 2015 niets meer heeft geleverd aan [naam] . In het dossier bevinden zich onvoldoende aanwijzingen dat verdachte in de periode van 1 april 2015 tot 2 mei 2015 voeding heeft gebracht aan [naam] . De levering van de goederen in 2014 en de voeding begin 2015 acht de rechtbank onvoldoende voor het kunnen vaststellen dat verdachte medeplichtig is geweest aan het aanwezig hebben van de planten door [naam] op 2 mei 2015. Verdachte zal van het onder
1 subsidiair dan ook eveneens worden vrijgesproken.
Uit het voorgaande volgt dat ten aanzien verdachte evenmin kan worden vastgesteld dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van elektriciteit. Ook van het onder 2 ten laste gelegde zal verdachte derhalve worden vrijgesproken.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Het standpunt van de officier van justitie
Aangezien ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde vrijspraak is gevorderd, dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
Nu vrijspraak is bepleit ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde, dient de vordering te worden afgewezen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partij zal niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en subsidiair en onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] in haar vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Tapper-Wessels, voorzitter, mr. A.F. Gerding en
mr. A.G.D. Overmars, rechters, bijgestaan door mr. K. Offerein-Hulshoff, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 april 2017.
Mr. Overmars is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.