ECLI:NL:RBNNE:2017:1311

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2017
Publicatiedatum
6 april 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1135
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke uitkering geschil

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 7 april 2017 uitspraak gedaan op verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening in twee bestuursrechtelijke zaken. De verzoeker, die in Groningen woont, had bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die zijn aanvragen voor uitkeringen op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en de Ziektewet (ZW) ongegrond verklaarden. De verzoeker had beroep ingesteld tegen deze besluiten, en in het kader van deze beroepen verzocht om voorlopige voorzieningen.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat er geen spoedeisend belang aanwezig was bij de verzoeker om de voorlopige voorzieningen te treffen. De verzoeker stelde dat hij uitspraken nodig had om een loonvordering bij zijn (ex)werkgever in te stellen, wat van invloed zou zijn op het verblijfsrecht van zijn buitenlandse partner. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat uit de gedingstukken niet bleek dat de echtgenote van verzoeker haar verblijfsvergunning zou verliezen, en dat er geen zwaarwegend belang was dat behandeling van de beroepschriften niet kon worden afgewacht.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen en geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 17/1135 en LEE 17/1136
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 april 2017 op de verzoeken om een voorlopige voorziening in de zaken tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder.

Procesverloop

Bij besluit op bezwaar van 19 september 2016 (het bestreden besluit A) heeft verweerder het bezwaar gericht tegen de weigering verzoeker met ingang van 10 december 2014 in aanmerking te brengen voor een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), ongegrond verklaard.
Bij besluit op bezwaar van 18 november 2016 (het bestreden besluit B) heeft verweerder het bezwaar gericht tegen de weigering verzoeker met ingang van 5 november 2012 in aanmerking te brengen voor een uitkering krachtens de Ziektewet (ZW) ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit A beroep ingesteld. Dat beroep is bij de rechtbank bekend onder nummer LEE 16/4955. Ook tegen het bestreden besluit B heeft verzoeker beroep ingesteld. Dat beroep is bij de rechtbank bekend onder nummer LEE 17/151.
Verzoeker heeft daarnaast in beide beroepzaken een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft verzoeker bij brief van 23 maart 2017 verzocht de spoedeisendheid van zijn verzoeken nader te onderbouwen. Verzoeker heeft bij brief van 1 april 2017 aan dat verzoek voldaan.
Verweerder heeft bij brief van 30 maart 2017 een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft toepassing gegeven aan het derde lid van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De voorzieningenrechter overweegt dat, indien van enig spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening geen sprake is, daarin een grond gelegen is om het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen.
3. Verzoeker heeft aangegeven dat hij uitspraken van de voorzieningenrechter nodig heeft om een loonvordering bij zijn (ex)werkgever in te kunnen stellen. Hierin is ook zijn spoedeisend belang gelegen. Hij heeft namelijk een buitenlandse partner die uitsluitend een verlengd verblijfsrecht heeft indien sprake is van voldoende inkomsten. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij een loonvordering heeft, die civielrechtelijk afgedwongen moet worden en een schorsende werking kan hebben op de uitvoering van de Vreemdelingenwet.
4. Verweerder heeft in het verweerschrift van 29 maart 2017 opgemerkt, dat uit de gedingstukken niet blijkt dat de echtgenote van verzoeker op het punt staat haar verblijfsvergunning te verliezen. Uit het Suwinet blijkt dat de verblijfsvergunning van de echtgenote van verzoeker in principe is verstrekt tot 20 januari 2020. Verweerder stelt zich dan ook op het standpunt dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij de voorlopige voorzieningen.
5. In reactie op het verweerschrift heeft verzoeker bij brief van 1 april 2017 aangevoerd dat de IND voornemens is om de verblijfstitel van zijn echtgenote in te trekken. Een bewijsstuk daarvan heeft hij niet overgelegd.
6. Uit de gedingstukken is de voorzieningenrechter niet gebleken dat de echtgenote van verzoeker Nederland zal moeten verlaten als niet op korte termijn voorlopige voorzieningen getroffen zullen worden. Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een voor verzoeker zo zwaarwegend belang dat behandeling van de beroepschriften niet zou kunnen worden afgewacht. De voorzieningenrechter zal de verzoeken om een voorlopige voorziening, met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb, dan ook afwijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A. van Loo, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.