ECLI:NL:RBNNE:2017:1304

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 april 2017
Publicatiedatum
6 april 2017
Zaaknummer
18/930130-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met geslaagd beroep op noodweerexces

Op 6 april 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 17 mei 2015 in de gemeente Emmen, waar de verdachte tijdens een vechtpartij met het slachtoffer, [slachtoffer], een mes gebruikte. De verdachte heeft bekend dat hij het slachtoffer met een mes heeft gestoken, maar heeft aangevoerd dat hij handelde uit noodweer, omdat hij werd aangevallen door het slachtoffer en een medeverdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte door het slachtoffer, wat een noodzakelijke verdediging rechtvaardigde. Echter, de rechtbank oordeelde dat het gebruik van het mes disproportioneel was in verhouding tot de aanvallen van het slachtoffer. Desondanks werd het beroep op noodweerexces gehonoreerd, omdat de rechtbank aannam dat de hevige gemoedsbeweging van de verdachte het directe gevolg was van de aanranding. De rechtbank heeft de verdachte daarom ontslagen van alle rechtsvervolging. Tevens werd het in beslag genomen mes verbeurd verklaard en werd de benadeelde partij, [slachtoffer], niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930130-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 april 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 maart 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Smid, advocaat te Hoogeveen. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Wildeman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 mei 2015 in de gemeente Emmen ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven
te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of
puntig voorwerp, in de (rechter)borst, althans in het lichaam, heeft gestoken
en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 17 mei 2015 in de gemeente Emmen aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door die [slachtoffer] met een
mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de (rechter)borst, althans
in het lichaam, te steken en/of te snijden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 17 mei 2015 in de gemeente Emmen ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de (rechter)borst, althans in het
lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het steken door verdachte met een mes in de borst van [slachtoffer] kon leiden tot de dood van die [slachtoffer] .
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangegeven dat verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer] met een mes heeft gestoken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde -poging tot doodslag- wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 23 maart 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb op 17 mei 2015 in de gemeente Emmen een mes gepakt en heb daarmee [slachtoffer] gestoken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Politie Noord-Nederland met dossiernummer: PL0100-2015139445 onderzoek "ISARA", opgenomen d.d. 10 juni 2015 op pagina 163 e.v., inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Ik lag op de grond met [verdachte] te vechten. [verdachte] maakte met een glimmend voorwerp een steekbeweging en raakte mijn borst. Ik zag toen dat ik was gestoken in de borst en zag bloed aan de buitenkant.
3. Een letselrapportage, op 13 juli 2015 opgemaakt en ondertekend door S.P.H. Letmaath, forensisch arts bij de GGD Drenthe, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn verklaring:
Letselinterpretatie slachtoffer [slachtoffer] : [slachtoffer] is betrokken geraakt bij een worsteling c.q. vechtpartij waarbij er een steekbeweging werd gemaakt met een glimmend voorwerp. Het zou zijn gedaan met een mes met een lengte van 10-15 cm. Er is gebleken van een ernstige, in potentie levensbedreigende situatie, waarvoor een operatieve spoedingreep noodzakelijk was. Er is sprake gebleken van een penetratie van de rechter borstkas met de klaplong, bloed in de pleuraholte en bloedingen in de borstwand als gevolg. Dit is het gevolg van een buitenaf komende mechanische geweldsinwerking. Aan de buitenzijde was slechts een herstellend huidletsel boven de rechter tepel zichtbaar en een iatrogene (door arts veroorzaakt) wond op de rechter borsthelft en thoraxdrainage slangen. Daarnaast is er sprake gebleken van een laesie van de middenkwab van de rechterlong en het middenrif aan de rechterzijde. Er moet daarom sprake zijn geweest van een diepere penetratie. Aangezien de aanliggend wondranden een scherprandig aspect hebben kan worden uit gegaan van een scherprandig penetrerend voorwerp zoals een mes.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 17 mei 2015 in de gemeente Emmen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in de rechterborst heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag

Strafbaarheid van verdachte

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu hem een beroep op noodweerexces toekomt. Verdachte was genoodzaakt zich te verdedigen tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding van zijn lijf door [slachtoffer] . Het door verdachte gebruikte verdedigingsmiddel, het steken van een mes in de borst van [slachtoffer] , was echter geen evenredig middel tegen de slagen en stompen van [slachtoffer] . Het was echter wel een onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte door de aanranding veroorzaakt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geconcludeerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu hij uit noodweer dan wel noodweerexces heeft gehandeld.
Het standpunt van de rechtbank
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende gang van zaken. Verdachte werd tot tweemaal toe door [slachtoffer] tezamen met een medeverdachte aangevallen. De eerste keer werd hij door [slachtoffer] geslagen toen deze boven op hem zat. Op een gegeven moment kon verdachte voor het geweld vluchten, maar werd achterhaald door [slachtoffer] . Verdachte kwam liggend op zijn rug op de grond terecht. [slachtoffer] zat andermaal boven op verdachte en sloeg hem wederom meermalen. Verdachte was angstig en huilde en was erg geëmotioneerd. Verdachte kon niet vluchten, mede omdat hij van medeverdachte [medeverdachte] een duw kreeg waardoor hij weer op de grond viel, maar zag kans een mes uit zijn jaszak te halen. Hij stak hiermee [slachtoffer] in zijn borst. [slachtoffer] raakte hierdoor (levensbedreigend) gewond.
De rechtbank is van oordeel dat op het moment dat [slachtoffer] op verdachte zat en hem sloeg er sprake was van een ogenblikkelijk wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf, waartegen een noodzakelijke verdediging geboden was. Met het steken met een mes in de borst van [slachtoffer] overschreed verdachte echter de grenzen van de noodzakelijke verdediging. De wijze van verdediging was disproportioneel. De rechtbank verwerpt derhalve het beroep op noodweer.
Door verdachte is subsidiair een beroep gedaan op de schulduitsluitingsgrond noodweerexces. De rechtbank beantwoordt de vraag of eergenoemde overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging het 'onmiddellijk gevolg' is geweest van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging bevestigend. Gelet op de geschetste gang van zaken, neemt de rechtbank aan dat de aanval van [slachtoffer] op verdachte, waarbij [slachtoffer] werd geholpen door [medeverdachte] , bij verdachte een hevige gemoedsbeweging teweeg heeft gebracht (verdachte was angstig en huilde) en dat verdachte door deze gemoedsbeweging het slachtoffer met het mes stak. Het beroep op noodweerexces wordt dan ook gehonoreerd.
De rechtbank zal verdachte derhalve ontslaan van alle rechtsvervolging.

Inbeslaggenomen voorwerp

De rechtbank acht het inbeslaggenomen voorwerp -te weten een mes- vatbaar voor verbeurdverklaring, nu met behulp van dit aan verdachte toebehorend voorwerp het strafbare feit is begaan.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De officier van justitie heeft niet ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in de vordering gevorderd. De raadsvrouw heeft gepleit tot niet ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in de vordering.
Nu de rechtbank aan verdachte geen straf of maatregel zal opleggen, zal de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 41, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld, maar verdachte daarvoor niet strafbaar.
Ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen mes.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter,
mr. F. Sieders en mr. J.J. Schoemaker, rechters,
bijgestaan door J. Hoogeveen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 april 2017.
Mr. Schoemaker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.