ECLI:NL:RBNNE:2017:1299

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
6 april 2017
Zaaknummer
18/930328-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en bedreiging met een mes in Emmen

Op 4 april 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag en bedreiging. De verdachte heeft op 11 oktober 2015 in Emmen met een mes zwaaiende bewegingen gemaakt naar het hoofd van het slachtoffer, [slachtoffer1], en hem daarbij geraakt. De rechtbank oordeelde dat het beroep op noodweer en noodweerexces niet kon slagen, omdat de verdachte de grenzen van proportionaliteit had overschreden. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte € 322,05 moest betalen aan [slachtoffer1] voor de geleden schade.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door met een mes te zwaaien, een levensbedreigende situatie heeft gecreëerd. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de verklaringen van getuigen en de letselrapportage. De verdachte heeft erkend dat hij met het mes heeft gezwaaid, maar stelde dat hij handelde uit paniek en in een noodweersituatie. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte niet in een situatie verkeerde die een beroep op noodweer rechtvaardigde, omdat de aanranding al was beëindigd op het moment dat hij het mes pakte. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van zijn daden op het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930328-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 april 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 maart 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.P.E.M. Pover, advocaat te Meppel. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 oktober 2015 te Emmen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer1] ) van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans éénmaal, met een mes slaande en/of stekende bewegingen in de richting van het gezicht/hoofd en of het (boven)lichaam van die [slachtoffer1] heeft gemaakt althans opzettelijk met het mes tegen/in het gezicht van die [slachtoffer1] heeft geslagen en/of gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 11 oktober 2015 te Emmen aan [slachtoffer1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten een litteken althans littekens in het gezicht als gevolg van een snijwond in het gezicht, door opzettelijk meermalen, althans éénmaal met een mes slaande en/of stekende bewegingen in de richting van het gezicht/hoofd en/of het (boven)lichaam van die [slachtoffer1] te maken althans opzettelijk met het mes tegen/in het gezicht van die [slachtoffer1] te slaan en/of steken;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 11 oktober 2015 te Emmen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon (te weten [slachtoffer1] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, te weten een litteken althans littekens in het gezicht als gevolg van een snijwond in het gezicht, met dat opzet meermalen, althans éénmaal met een mes slaande en/of stekende bewegingen in de richting van het gezicht/hoofd en/of het (boven)lichaam van die [slachtoffer1] heeft gemaakt althans opzettelijk met het mes tegen en/of in het gezicht van die [slachtoffer1] heeft geslagen en/of gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op of omstreeks 26 juni 2016 te Coevorden, in elk geval in Nederland, [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte, zichtbaar voor voornoemde [slachtoffer2] met zijn, verdachtes, hand een snijdbeweging langs zijn keel gemaakt en/of (meermaals) opzettelijk voornoemde [slachtoffer2] dreigend de woorden toegevoegd: "ik maak je dood" en/of "ik maak je kapot" en/of "jij bent nergens meer veilig" en/of "ik snijd je keel door", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of (meermaals) opzettelijk voornoemde [slachtoffer3] dreigend de woorden toegevoegd: "ik maak je dochter dood" en/of "ik maak jullie kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
3.
hij op of omstreeks 26 juni 2016 te Coevorden opzettelijk en wederrechtelijk een mobiele telefoon (merk: Samsung S5), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte, door met een groot mes te slaan tegen het hoofd van aangever, een levensbedreigende situatie in het leven heeft geroepen, zoals blijkt uit de letselrapportage van de forensisch arts. Ook voor de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten kan volgens de officier van justitie een bewezenverklaring volgen, gelet op de aangiften en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting afgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat hij, met de officier van justitie, van mening is dat het onder 1 primair ten laste gelegde, kan worden bewezen, gelet op de aangifte en de letselrapportage waaruit volgt dat hetgeen is gebeurd, gemakkelijk fataal had kunnen aflopen.
Daarnaast kunnen het onder 2 ten laste gelegde en het onder 3 ten laste gelegde worden bewezen, aldus de raadsman.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van feit 1
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 12 oktober 2015, opgenomen op pagina 55 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2015332857 d.d. 13 november 2015, inhoudende als verklaring van [slachtoffer1] :
Op zondag 11 oktober 2015 was ik samen met mijn vrienden in Emmen. De Turkse man liep recht op mij af. Ik zag dat hij iets in zijn hand had. Ik voelde dat hij mij met dat voorwerp wat hij in zijn hand had, in mijn gezicht sloeg. Ik voelde na de klappen direct aan mijn hoofd en toen ik daarna weer naar mijn hand keek, zag ik allemaal bloed.
2. Een letselrapportage aangaande [slachtoffer1] , op 3 februari 2016 opgemaakt en ondertekend door S.P.H. Letmaath, forensisch arts, opgenomen als bijlage bij voormeld dossier, voor zover inhoudende, als zijn verklaring:
Het letsel betreft een snijletsel waarbij drie weefsellagen zijn aangedaan, waarbij er sprake was van een slagaderlijke bloeding én waarbij er verlammingsverschijnselen van de linkerwenkbrauw waren. Als er wordt geslagen met een voorwerp zoals een dönermes dan is er een risico op een ernstig in potentie fataal letsel. Bij een slagaderlijke bloeding kan, bij uitblijven of te laat komen van adequate medische hulp, een levensbedreigende situatie ontstaan. Het letsel bevindt zich in de nabijheid van de halsregio waar vitale structuren als grote bloedvaten en zenuwen lopen. Ook de luchtpijp loopt in de halsregio. Deze hadden zeer wel geraakt kunnen worden. Als hierbij een halsslagader of luchtpijp zou zijn geraakt, was er zeker een ernstig letsel geweest met een aanzienlijke kans op een fatale afloop.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 12 oktober 2015, opgenomen op pagina 86 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam] :
Op zondag 11 september 2015 stond ik met mijn taxi op de parkeerplaats bij [naam] in Emmen. Ik zag die getinte man uit de shoarma zaak komen rennen. Hij had een vleesmes in zijn rechterhand. Nadat hij de jongen waar hij even daarvoor al enige tijd mee aan het bekvechten was, met het mes had geslagen tegen het been, liep de getinte man richting de andere jongen. Ik zag dat hij hem benaderde van de voorzijde. Ik zag dat de getinte man deze jongen vervolgens tegen het hoofd sloeg met die ijzeren lat die hij in de hand had. Hij sloeg de jongen iets links aan de voorzijde in zijn gezicht. Ik zag dat de getinte man vervolgens rustig in de richting van de shoarmazaak liep.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van Politie Noord-Nederland d.d. 12 oktober 2015, opgenomen op pagina 28 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [verdachte] :
Op 11 oktober 2015 was ik in Emmen. Ik heb een dönermes gepakt en ben met dit mes in mijn handen naar buiten gelopen. Ik maakte een zwaaiende beweging voor mijn borst met het mes. Omdat ik met het mes heen en weer zwaaide en jongen 1 (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer1] ) uithaalde naar mijn gezicht, heb ik hem geraakt.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde als volgt. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier op de dood van aangever [slachtoffer1] - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte met een dönermes op aangever [slachtoffer1] af is gelopen. Verdachte maakte zwaaiende bewegingen met het dönermes. Hij bleef met het mes zwaaien, ook op het moment dat hij aangever [slachtoffer1] tot dichtbij genaderd was. Daarbij heeft verdachte met het mes aangever [slachtoffer1] geraakt op het hoofd, in de nabijheid van de halsregio. In de halsregio bevinden zich vitale structuren, zoals halsslagaderen en de luchtpijp. Uit de letselrapportage blijkt dat indien een halsslagader of luchtpijp zou zijn geraakt, er sprake is van een aanzienlijke kans op een fatale afloop.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer1] zodanig letsel zou krijgen, dat hij hierdoor zou komen te overlijden. De rechtbank is van oordeel dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen.
Ten aanzien van feit 2 en feit 3
De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 maart 2017.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 27 juni 2016, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2016184418 d.d. 17 oktober 2016, inhoudende de verklaring van [slachtoffer2] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 27 juni 2016, opgenomen op pagina 27 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer3] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, primair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1, primair
hij op 11 oktober 2015 te Emmen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer1] ) van het leven te beroven, met dat opzet, met een mes een slaande beweging in de richting van het hoofd van die [slachtoffer1] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 26 juni 2016 te Coevorden [slachtoffer2] en [slachtoffer3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte, zichtbaar voor voornoemde [slachtoffer2] met zijn, verdachtes, hand een snijdbeweging langs zijn keel gemaakt en opzettelijk voornoemde [slachtoffer2] dreigend de woorden toegevoegd: "ik maak je dood" en "ik maak je kapot" en "jij bent nergens meer veilig" en "ik snijd je keel door", en opzettelijk voornoemde [slachtoffer3] dreigend de woorden toegevoegd: "ik maak jullie kapot".
3.
hij op 26 juni 2016 te Coevorden opzettelijk en wederrechtelijk een mobiele telefoon (merk: Samsung S5), toebehorende aan [slachtoffer2] , heeft vernield.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van verdachte

Kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair Poging doodslag
2. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
3. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, vernielen
Noodweer en noodweerexces ten aanzien van het onder 1, primair bewezen verklaarde
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake was van een noodweersituatie, zodat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte door twee jongens werd aangevallen. Ze waren dronken. Ze hielden niet op met slaan. Verdachte heeft vervolgens het mes gepakt met de bedoeling om hen weg te jagen. De verdediging heeft tevens aangevoerd dat verdachte in paniek was.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de wederrechtelijke aanranding reeds was beëindigd op het moment dat verdachte het mes uit de shoarmazaak pakte. Er was dan ook geen sprake van een noodweersituatie. De officier van justitie heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat er niet is voldaan aan het vereiste van proportionaliteit, zodat een beroep op noodweer niet kan slagen. In repliek heeft de officier van justitie nog naar voren gebracht dat, voor zover al moet worden aangenomen dat de raadsman ook een beroep op noodweerexces heeft willen doen, dit beroep moet worden verworpen, omdat er geen aanwijzingen zijn dat de aan verdachte verweten gedraging het gevolg was van een hevige gemoedsbeweging.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden. Verdachte stond, samen met zijn collega, buiten een sigaret te roken toen hij twee dronken jongens zag wildplassen in het perkje voor zijn shoarmazaak. Verdachte sprak hen hierop aan. Eén van de jongens kwam op verdachte aflopen. Er ontstond een woordenwisseling. Verdachte gaf deze jongen een duw. Hierop werd verdachte door twee jongens meermalen geslagen, onder wie door aangever [slachtoffer1] . Verdachte heeft zich onttrokken aan het geweld door zijn shoarmazaak in te lopen. Verdachte heeft in zijn shoarmazaak een mes gepakt. Met dit mes in de hand is verdachte naar buiten gelopen. Hij heeft hiermee de jongen met wie hij daarvoor in een woordenwisseling verwikkeld was met de platte kant op het been geslagen. Vervolgens heeft hij zwaaiende/slaande bewegingen met dit mes gemaakt, waarbij aangever [slachtoffer1] is geraakt op het hoofd.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf. De rechtbank is voorts van oordeel dat de gekozen gedragingen van de verdachte (het ophalen van een scherp mes en het zwaaien met dat mes in de directe nabijheid van [slachtoffer1] ) -als verdedigingsmiddel- in onredelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte in paniek was op het moment dat hij het mes pakte en daarmee zwaaiende/slaande bewegingen maakte. De rechtbank begrijpt dat de raadsman hiermee heeft bedoeld een beroep te doen op noodweerexces.
De rechtbank stelt voorop dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging sprake kan zijn, indien de gedragingen het onmiddellijk gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Naar het oordeel van de rechtbank is weliswaar aannemelijk geworden dat de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, doch dat niet aannemelijk is geworden dat bij de verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. In dit verband acht de rechtbank de hiervoor in de bewijsmiddelen opgenomen waarnemingen van de onafhankelijke getuige [naam] van belang. Het beroep op noodweerexces wordt verworpen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden, die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

Strafmotivering

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor een werkstraf voor de duur van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte reclasseringsrapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich op 11 oktober 2015 schuldig gemaakt aan poging doodslag van aangever [slachtoffer1] door hem met een groot mes (een dönermes) tegen het hoofd te slaan. Met zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze de lichamelijk integriteit van het slachtoffer geschonden. Aangever [slachtoffer1] heeft door toedoen van verdachte blijvend letsel in de vorm van een ontsierend litteken aan de zijkant van zijn hoofd opgelopen. Door het snijletsel is ook een zenuw in zijn wenkbrauw doorgesneden. Het is niet duidelijk of dit letsel in de toekomst volledig zal herstellen. Dit soort gewelddadige feiten schokken de rechtsorde en versterken gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. In het bijzonder de ernst van het onder 1 primair bewezen verklaarde rechtvaardigt het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn ex-partner en de vader van zijn ex-partner. Verdachte heeft met zijn handelen gezorgd voor gevoelens van angst en onveiligheid bij zijn ex-partner en haar vader. Op diezelfde dag heeft verdachte tevens de mobiele telefoon van zijn ex-partner vernield. Door het plegen van dit feit heeft hij zijn ex-partner schade berokkend.
De rechtbank is van oordeel, dat er ten aanzien van de poging tot doodslag omstandigheden aanwezig zijn om in aanmerkelijke mate af te wijken van de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten doorgaans pleegt te worden opgelegd. Uit de voornoemde feiten en omstandigheden blijkt immers dat verdachte aanvankelijk niet de agressor is geweest, maar dat hij heeft gehandeld naar aanleiding van een noodweersituatie. Verdachte werd geprovoceerd en uiteindelijk aangevallen door het dronken slachtoffer en zijn vriend. Verdachte heeft vervolgens gepoogd zijn aanvallers bang te maken en weg te jagen door met een scherp mes te zwaaien, waarbij hij de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Gelet op deze omstandigheden zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist.
Voor wat betreft de bedreiging en vernieling heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de reclassering en de brief van verdachtes ex-partner waaruit blijkt dat verdachte zijn leven inmiddels weer op de rit heeft en de verstandhouding tussen verdachte en zijn ex-partner is verbeterd.
Tot slot weegt de rechtbank ten voordele van verdachte mee dat hij, blijkens het hem betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 24 februari 2017, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld.
Gelet op voornoemde omstandigheden acht de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend. De reclassering acht, gelet op de ernst van het feit en de escalatie tussen verdachte en zijn ex-partner, een intake bij de AFPN wenselijk, zodat meer zicht kan worden verkregen op de vraag of bij verdachte sprake is van agressie-regulatieproblematiek. De rechtbank zal de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk strafdeel verbinden.

Benadeelde partij ten aanzien van het onder 1, primair bewezen verklaarde feit

De heer [slachtoffer1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten voor de ambulance voor toewijzing vatbaar zijn en dat de overige schadeposten niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, wegens het ontbreken van een onderbouwing van die kosten. De officier van justitie heeft gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd tot de hoogte van het toe te wijzen bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat zowel de kosten voor de ambulance als het trainingspak toegewezen kunnen worden.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen tot een bedrag van
€ 322,05 schade heeft geleden, bestaande uit de kosten voor het ambulancevervoer, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
Voor wat betreft het meer of anders gevorderde zal de vordering worden afgewezen, nu deze onvoldoende is onderbouwd.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 57, 285, 287, 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1, primair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 9 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 14 dagen na de uitspraak meldt bij Reclassering Nederland, Leonard Springerlaan 21 te Groningen. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd van 2 jaren onder behandeling zal stellen van de AFPN, of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde mee te werken aan een intake en indien nader geïndiceerd, het volgen van een behandeling.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ten aanzien van het onder 1, primair bewezenverklaarde
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 322,05 (zegge: driehonderd tweeëntwintig euro en vijf eurocent).
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1] voor het overige wordt afgewezen.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer1] , te betalen een bedrag van € 322,05 (zegge: driehonderd tweeëntwintig euro en vijf eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 6 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter, mr. R. Depping en mr. S. Zwarts, rechters, bijgestaan door mr. W. Braaksma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 april 2017.
Mr. R. Depping is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.