ECLI:NL:RBNNE:2017:1284

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 april 2017
Publicatiedatum
5 april 2017
Zaaknummer
LEE 15-4650
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatwerkvoorschriften voor hogere waarden voor geluidsniveaus in scheepsbouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 5 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. A.M. Wiechers, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogezand-Sappemeer, vertegenwoordigd door mr. W. van Oosten. De zaak betreft de vaststelling van maatwerkvoorschriften voor hogere waarden van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidsniveau voor een scheepsbouwbedrijf, GS Yard B.V., dat werkzaamheden uitvoert op een perceel te Westerbroek. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, dat op verzoek van GS Yard B.V. een maatwerkvoorschrift heeft vastgesteld, waarbij hogere geluidsniveaus zijn toegestaan dan de standaardwaarden in het Activiteitenbesluit milieubeheer.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het akoestisch onderzoek, uitgevoerd door Ingenieursbureau Spreen, deugdelijk is en dat er geen andere technische of organisatorische maatregelen mogelijk zijn om aan de geluidsnormen te voldoen. Eiser betoogde dat de verhoging van het geluidsniveau een onevenredige aantasting van zijn woon- en leefklimaat met zich brengt, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid de maatwerkvoorschriften heeft kunnen vaststellen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de belangenafweging door verweerder niet in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privéleven beschermt.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser ongegrond is en dat de maatwerkvoorschriften rechtmatig zijn vastgesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 15/4650

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 april 2017 in de zaak tussen

[eiser] te Westerbroek, eiser,

(gemachtigde: mr. A.M. Wiechers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogezand-Sappemeer, verweerder,
(gemachtigde: mr. W. van Oosten).
Als
derde-partijheeft aan het geding deelgenomen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GS Yard B.V., gevestigd te Waterhuizen, derde-belanghebbende,
(gemachtigde: H. Wijnmaalen).

Procesverloop

Bij besluit van 26 oktober 2015, verzonden op 4 november 2015, heeft verweerder op verzoek van derde-belanghebbende met toepassing van artikel 2.20, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) een maatwerkvoorschrift gesteld voor een hogere toegestane waarde van het langtijdgemiddelde en de maximale geluidsniveaus voor het werken op het kadeterrein van de inrichting van derde-belanghebbende op het perceel Rijksweg-West 18-A te Westerbroek. Dit besluit is met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 19 april 2016. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Bij brief van 3 juni 2016 heeft de StAB aanvullend gerapporteerd.
De zaak is behandeld op de zitting van 7 maart 2017.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en E.D. Reijnen.
Namens derde-belanghebbende is [betrokkene] verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Bij haar oordeelsvorming betrekt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Derde-belanghebbende drijft op het perceel [adres] te [plaats] een inrichting, type B, waarop de rechtstreeks werkende bepalingen van het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling milieubeheer (Activiteitenregeling) van toepassing zijn. De inrichting bestaat uit een loods voor sectiebouw en algemene staalwerkzaamheden alsmede het kadeterrein waar las- en/of constructiewerkzaamheden (onder andere submontage van scheepssecties) uitgevoerd kunnen worden.
1.2.
Op 12 juni 2013 heeft derde-belanghebbende een melding op grond van het Activiteitenbesluit bij verweerder ingediend vanwege een aantal voorgenomen veranderingen binnen de inrichting. Uit het akoestisch onderzoek, behorend bij de melding, is gebleken dat bij één van deze voorgenomen veranderingen, namelijk het in de dagperiode uitvoeren van las- en constructiewerkzaamheden (sectiebouw) op het bij de inrichting behorende kadeterrein, niet kan worden voldaan aan het standaard langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidsniveau, als bedoeld in artikel 2.17, eerste en tweede lid, van het Activiteitenbesluit.
1.3.
Derde-belanghebbende heeft verweerder op 25 juni 2013 verzocht om een maatwerkvoorschrift te stellen voor andere (hogere) waarden voor het langtijdgemiddelde en het maximale geluidsniveau.
Derde-belanghebbende heeft voormeld verzoek en het daarbij horende akoestische onderzoek op 25 november 2014 aangevuld.
1.4.
Verweerder heeft als zonebeheerder het akoestisch onderzoek getoetst ten behoeve van het zonebeheer. In een rapportage van 8 december 2014 is als conclusie weergegeven dat uit de berekening blijkt dat de invloed van het bedrijf op de woningen met een maximaal toegelaten geluidsbelasting (MTG) op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) en op de zonegrens zodanig is dat er geen overschrijdingen in de dag-, avond- of nachtperiode plaatsvinden. Verder is in de rapportage aangegeven dat op de controlepunten in de dagperiode niet wordt voldaan aan het Activiteitenbesluit voor wat betreft het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximale geluidsniveau (LAmax).
1.5.
Verweerder heeft op 8 april 2015 een ontwerpbesluit tot het stellen van maatwerk- voorschriften genomen.
Verweerder heeft dit ontwerpbesluit gepubliceerd in een huis-aan-huisblad. Het ontwerp- besluit en de bijbehorende stukken hebben van 9 april tot en met 20 mei 2015 ter inzage gelegen.
1.6.
Eiser heeft naar aanleiding van het ontwerpbesluit bij brief van 15 mei 2015 een zienswijze bij verweerder ingediend.
1.7.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder op verzoek van derde-belanghebbende met toepassing van artikel 2.20, eerste lid, van het Activiteitenbesluit een maatwerkvoorschrift gesteld voor een hogere toegestane waarde van het langtijdgemiddelde en de maximale geluidsniveaus voor het werken op het kadeterrein van de inrichting van derde-belanghebbende op het perceel [adres] te [plaats].

Toepasselijke regelgeving

2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Europees Verdrag voor Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wordt, voor zover thans van belang, het recht van een ieder op leven beschermd door de wet.
In het eerste lid van artikel 8 van het EVRM is bepaald dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
In het tweede lid van artikel 8 van het EVRM is bepaald dat geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
2.1.
Ingevolge artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit geldt voor het langtijd-gemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, dat:
a. de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;
Tabel 2.17a
07:00–19:00 uur
19:00–23:00 uur
23:00–07:00 uur
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen
50 dB(A)
45 dB(A)
40 dB(A)
LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen
35 dB(A)
30 dB(A)
25 dB(A)
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen
70 dB(A)
65 dB(A)
60 dB(A)
LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen
55 dB(A)
50 dB(A)
45 dB(A)
Ingevolge artikel 2.17, eerste lid, onder b, van het Activiteitenbesluit zijn de in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur in tabel 2.17a opgenomen maximale geluidsniveaus LAmax niet van toepassing op laad- en losactiviteiten.
Ingevolge artikel 2.17, tweede lid, van het Activiteitenbesluit gelden, indien de inrichting is gelegen op een gezoneerd industrieterrein, de waarden van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) uit tabel 2.17a ook op een afstand van 50 meter vanaf de grens van de inrichting
Ingevolge artikel 2.20, eerste lid, van het Activiteitenbesluit kan het bevoegd gezag, in afwijking van de waarden, bedoeld in de artikel 2.17, 2.17a, 2.19 dan wel 2.19a, bij maatwerkvoorschrift andere waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax vaststellen.
Ingevolge artikel 2.20, tweede lid, van het Activiteitenbesluit kan het bevoegd gezag slechts hogere waarden vaststellen dan de waarden, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19 dan wel 2.19a, indien dan binnen geluidsgevoelige ruimten dan wel verblijfsruimten van gevoelige gebouwen, die zijn gelegen binnen de akoestische invloedssfeer van de inrichting, een etmaalwaarde van maximaal 35 dB(A) wordt gewaarborgd.
Ingevolge artikel 2.20, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift bepalen welke technische voorzieningen in de inrichting worden aangebracht en welke gedragsregels in acht worden genomen teneinde aan geldende geluidsnormen te voldoen.
2.2.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit een maatwerkvoorschrift voor de inrichting van derde-belanghebbende vastgesteld. Met dit maatwerkvoorschrift zijn de maximale geluidsniveaus, als bedoeld in artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit verruimd. Het maatwerkvoorschrift houdt onder meer in dat het maximale geluidsniveau LAmax op de in onderstaande tabel genoemde plaatsen als volgt is vastgesteld:
07.00 – 19.00 uur
LAr,LT op ontvangerpunt W01
54 dB(A)
LAr,LT op ontvangerpunt W02
55 dB(A)
LAr,LT op ontvangerpunt W05
54 dB(A)
LAr,LT op ontvangerpunt W10
54 dB(A)
LAmax op ontvangerpunt 067
71 dB(A)
LAmax op ontvangerpunt 068
74 dB(A)
LAmax op ontvangerpunt 069
75 dB(A)
De afwijking van de geluidniveaus geldt uitsluitend voor het uitvoeren van las- en/of constructiewerkzaamheden op het tot de inrichting behorende kadeterrein, voor zover deze werkzaamheden niet inpandig uitgevoerd kunnen worden en met inachtneming van de in het akoestisch onderzoek van 24 november 2014 van WNP met nummer 6131132.R02 genoemde uitgangspunten ten aanzien van bronsterkten, bronhoogten en bedrijfstijdcorrectie.
2.3.
In de Nota van toelichting bij de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit (Staatsblad 2007, 415) is aangegeven dat uiteenlopende redenen of argumenten ten grondslag kunnen liggen aan de wens, behoefte of noodzaak tot het stellen van andere waarden. Daarbij is aangegeven dat hogere waarden kunnen worden vastgesteld, indien is aangetoond dat maatregelen onvoldoende soelaas bieden. In dergelijke gevallen zal het bevoegd gezag een afweging moeten maken tussen de belangen van het bedrijfsleven en de belangen van de woonomgeving rond de inrichting.
Blijkens de Nota van Toelichting bij artikel 2.20, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit, voor zover hier van belang, kunnen technische voorzieningen en gedragsregels betrekking hebben op het gesloten houden van ramen en deuren.
2.4.
Ingevolge artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 heeft een uitwendige scheidings-constructie van een verblijfsgebied een volgens NEN 5077 bepaald karakteristieke geluidwering met een minimum van 20 dB.

Overwegingen

3. Tussen partijen is in geschil of verweerder in dit geval in redelijkheid een maatwerk- voorschrift voor hogere waarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximale geluidsniveau (LAmax) voor de inrichting van derde-belanghebbende heeft kunnen stellen. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
4. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het, ondanks de geluidwerende maatregelen aan de bron, de geluidwerende maatregelen in de overdracht van geluid en de getroffen primaire en organisatorische maatregelen, niet goed mogelijk is om voor de las- en/of constructie-werkzaamheden aan scheepsbouwsecties op het kadeterrein, te voldoen aan de standaard geluidsvoorschriften zoals genoemd in het Activiteitenbesluit. Volgens verweerder is de enige dan resterende mogelijkheid het stellen van maatwerkvoorschriften, waarbij hogere waarden worden toegestaan.
4.1.
Eiser betoogt dat de door verweerder toegestane verhoging van het maximale geluidsniveau een onevenredige aantasting van zijn woon- en leefklimaat met zich brengt. In dit verband stelt eiser dat verweerder er ten onrechte vanuit gaat dat de gevelisolatie van zijn woning voldoet aan de in het Bouwbesluit 2012 genoemde isolatiewaarde van 20 dB(A). Daardoor is naar de mening van eiser ook ten onrechte verondersteld dat wordt voldaan aan de in artikel 2.20, tweede lid, van het Activiteitenbesluit genoemde eis van 35 dB(A) etmaal-waarde in zijn woning. Volgens eiser geldt de eis uit het Bouwbesluit 2012 alleen voor nieuwbouwwoningen. Voor de gevelisolatie van zijn woning, die is gebouwd in 1935, stelt het Bouwbesluit 2012 geen eisen.
4.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat aangenomen mag worden dat de geluid-wering van de woning van eiser 20 dB of meer zal zijn, omdat het Bouwbesluit 2012 daartoe verplicht. Volgens verweerder is voor de woning van eiser een geluidwering van ten minste 18 dB benodigd om te voldoen aan de binnenwaarde van 35 dB(A). In de visie van verweerder is daar in het geval van de woning van eiser sprake van.
4.3.1.
In hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, heeft de rechtbank aanleiding gezien de StAB als deskundige in te schakelen.
4.3.2.
De StAB heeft op 19 april en 2 juni 2016 verslag uitgebracht aan de rechtbank. Met betrekking tot de maatwerkvoorschriften heeft de StAB in het verslag van 19 april 2016 onder meer aangegeven dat uit de tekst van artikel 2.20, tweede lid, van het Activiteitenbesluit niet blijkt op welke beoordelingsgrootheid (LAr,LT, LAmax of beide) de waarde van 35 dB(A) betrekking heeft. Ook de Nota van toelichting geeft daarover geen duidelijkheid. Volgens de StAB ligt het voor de hand dat de waarde van 35 dB(A) betrekking heeft op het langtijd-gemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en niet (mede) op het maximale geluidsniveau. De StAB leidt dat af uit het feit dat ook voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in in- en
aanpandige woningen een binnenwaarde van 35 dB(A) etmaalwaarde geldt (zie tabel 2.17a in artikel 2.17, eerste lid). Voor het maximale geluidsniveau in in- en aanpandige woningen is in dezelfde tabel 2.17a een grenswaarde van 55 dB(A) etmaalwaarde opgenomen. Indien de waarde van 35 dB(A) uit artikel 2.20, tweede lid, (ook) zou gelden als binnenwaarde voor het maximale geluidsniveau zou dat een aanscherping met 20 dB betekenen ten opzichte van de in tabel 2.17a genoemde binnenwaarde voor in- en aanpandige situaties. Dat zal volgens de StAB niet de bedoeling zijn geweest van de wetgever. De StAB gaat er derhalve vanuit dat bij het vaststellen van een hogere waarde alleen een toetsing aan de binnenwaarde hoeft
plaats te vinden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en voor het maximale geluidsniveau dus geen eis aan de binnenwaarde is gesteld. De StAB wijst erop dat verweerder er vanuit is gegaan dat de woning van eiser voldoet aan de eis van 20 dB die in het Bouwbesluit 2012 aan de geluidwering van een gevel is gesteld. Uitgaande van het berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau 53 dB(A) in de dagperiode, zal de binnenwaarde dan niet hoger zijn dan: 53 - 20 = 33 dB(A). Volgens de StAB merkt eiser terecht op dat het Bouwbesluit 2012 alleen eisen ten aanzien van geluidwering bevat voor nieuw te bouwen woningen. De eis uit artikel 3.2 geldt derhalve niet voor de bestaande woning van eiser. Desondanks is het in de visie van de StAB niet onrealistisch om in zijn algemeenheid uit te gaan van een geluidwering van 20 dB. Op basis van algemene akoestische inzichten geldt immers dat een goed onderhouden woning een geluidwering zal hebben van ten minste 20 dB. Uit het onderzoek van Ingenieursbureau Spreen (hierna: Spreen) volgt volgens de StAB dat voldaan wordt aan de binnenwaarde van 35 dB(A) in de dagperiode, uitgaande van een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 55 dB(A) op de gevel. Feitelijk bedraagt het door WNP berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de gevel 53 dB(A), zodat de door Spreen berekende binnenwaarden in de verschillende geluidgevoelige ruimten van de woning nog 2 dB lager zullen zijn, aldus de StAB. Uitgaande van de door Spreen berekende minimale geluidwering van 21 dB is er volgens de StAB overigens ook ten aanzien van het maximale geluidsniveau in de woning van eiser nog sprake van een aanvaardbare waarde. Het bij maatwerk vastgelegde maximale geluidsniveau van 75 dB(A) op de gevel leidt er immers niet toe dat de in tabel 2.17a genoemde binnenwaarde van 55 dB(A) in de dagperiode wordt overschreden.
4.4.
In hetgeen eiser naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding om de in het verslag van 19 april 2016 neergelegde bevindingen van de StAB en de daarop gebaseerde conclusie niet te volgen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat door middel van een nader onderzoek van Spreen aangetoond is dat de geluidwering van de gevel van de woning van eiser minimaal 21 dB bedraagt. Gelet hierop heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat in dit geval niet voldaan kan worden aan de in artikel 2.20, tweede lid, van het Activiteitenbesluit opgenomen eis aan de binnenwaarde van 35 dB(A). Deze grond van eiser slaagt niet.
5.1.
Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte geen maatregelen heeft opgelegd aan de inrichting van derde-belanghebbende om de geluidsbelasting te verlagen in plaats van het vaststellen van hogere geluidgrenswaarden. Naar de mening van eiser is het niet duidelijk op welke wijze de in het bestreden besluit vermelde evenwichtige belangenafweging in dit geval heeft plaatsgevonden. In dit verband wijst eiser erop dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar geluidsreducerende maatregelen. Daarbij wijst eiser op de volgende mogelijke maatregelen:
- onderzoek naar de mogelijkheid om de las- en constructiewerkzaamheden
plaats te laten vinden op een andere locatie;
- het plaatsen van een (verrijdbaar) geluidsscherm op of net achter de
kademuur;
- onderzoek naar de mogelijkheid om te werken met hydrauliekpompen.
5.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de verhoging van de standaard geluidgrenswaarden noodzakelijk is, omdat er sprake is van een voor de bedrijfsvoering onvermijdbare situatie die niet kan worden opgelost door technische of organisatorische maatregelen. In dit verband wijst verweerder erop dat de afbouwwerkzaamheden vanwege de hoogte van de secties buiten op het kadeterrein moeten plaatsvinden en dat er daarom sprake is van een voor de bedrijfsvoering onvermijdbare situatie. Daarbij benadrukt verweerder dat de werkzaamheden aan de secties op het kadeterrein slechts één week in de tien weken plaats vinden en uitsluitend gedurende de dagperiode. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat het plaatsen van een scherm een ongebruikelijke en ongewenste maatregel is. Volgens verweerder zal een dergelijke maatregel ook vergaande consequenties hebben voor de bedrijfsvoering, omdat secties over het scherm heen getild moeten worden. Met betrekking tot de toepassing van hydrauliekpompen geeft verweerder aan dat het bedrijf de toepassing daarvan heeft onderzocht, maar dat de kosten van deze maatregel zeer hoog zijn.
5.3.
In het verslag van 19 april 2016 heeft de StAB met betrekking tot dit aspect onder meer aangegeven dat er redelijkerwijs geen andere maatregelen voorhanden zijn, waarmee de maximale geluidsniveaus gereduceerd kunnen worden, dan een scherm of de inzet van hydrauliekpompen. Het oprichten van een scherm langs de kade is volgens de StAB in onderhavige situatie echter geen realistische maatregel. De door eiser genoemde alternatieve
maatregel waarbij het bedrijf volledig overstapt op het gebruik van hydrauliekpompen, lijkt een op zichzelf bezien betaalbaar alternatief voor het traditionele hameren van kielplaten, maar het werken met pompen kost wel aanzienlijk meer tijd dan de traditionele werkwijze. Los daarvan zal er volgens het bedrijf ook dan nog steeds gehamerd moeten worden en zullen er dus nog steeds hoge piekniveaus optreden, aldus de StAB. In zoverre blijft in de visie van de StAB een hogere waarde voor het LAmax dan de standaard grenswaarde van 70 dB(A) noodzakelijk.
5.4.
In reactie op het StAB-verslag heeft eiser bij brief van 10 mei 2016 te kennen gegeven dat in voormeld verslag de mogelijkheid van het plaatsen van een containerwand niet is beoordeeld. Naar de mening van eiser treden de problemen met de windbelasting van een geluidscherm niet op bij een containerwand. In dit verband wijst eiser op de bij scheepswerf Pattje Waterhuizen B.V. aanwezige containerwand en verrijdbare hallen. Voor wat betreft de inzet van hydrauliekpompen wijst eiser erop dat iedere pomp die wordt ingezet, het aantal geluidspieken per dag omlaag zal brengen. Volgens eiser vermindert de totale geluidsoverlast daardoor.
5.5.
In een aanvullende rapportage van 2 mei (lees: juni) 2016 heeft de StAB aangegeven dat in het eerdere verslag ingegaan is op het onderzoek naar maatregelen. Daarbij is niet expliciet de mogelijkheid van een scherm in de vorm van een containerwand beschouwd. De StAB ziet echter in grote lijnen dezelfde bezwaren als bij een scherm. Weliswaar speelt bij een containerwand de windbelasting geen rol, maar een containerwand is net als een scherm niet gemakkelijk te verplaatsen, waardoor een gerede sectie over de containerwand heen getild zou moeten worden. In het eerdere verslag is daarover al geconcludeerd dat dit praktisch onuitvoerbaar is. Voor zover eiser wijst op een (combinatie met een) verrijdbare
hal, merkt de StAB op dat dit een kostbare maatregel is, zeker gezien het feit dat een dergelijke hal bij onderhavige inrichting - in tegenstelling tot de werkwijze bij de nabij-gelegen scheepswerf Pattje Waterhuizen B.V. - relatief beperkt gebruikt zal worden vanwege de werkcyclus. Ten aanzien van de inzet van hydrauliekpompen is in het eerdere verslag aangegeven dat daarmee het aantal pieken op een dag omlaag zal gaan, maar ook dat er dan nog steeds werkzaamheden op het buitenterrein plaatsvinden waarbij gehamerd zal moeten worden. De inzet van meer hydrauliekpompen zal naar de mening van de StAB om die reden niet leiden tot een situatie dat een hogere waarde voor het maximale geluidsniveau niet meer
nodig is. Eiser stelt voor een maatwerkvoorschrift toe te voegen waarin wordt bepaald dat de werkzaamheden in de sectiehal gestaakt moeten worden op het moment dat een sectie naar buiten wordt gereden of materiaal naar binnen wordt gebracht. Naar de mening van de StAB kan een gedragsmaatregel ingevolge artikel 2.20, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit alleen worden opgelegd, indien de maatregel nodig is om aan de grenswaarden te voldoen. Dat is hier volgens de StAB niet het geval. Hierbij acht de StAB van belang dat uit het akoestische rapport van WNP blijkt dat ook in de situatie met een deels geopende schuifdeur aan de standaard grenswaarde voor het maximale geluidsniveau van 70 dB(A) kan worden voldaan.
5.6.
In hetgeen eiser naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding om de bevindingen in de verslagen van 19 april en 2 juni 2016 en de daarop gebaseerde conclusies van de StAB voor onjuist te houden. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het StAB-verslag van 2 juni 2016 blijkt dat een containerwand niet gemakkelijk te verplaatsen is, waardoor een gerede sectie over de containerwand heen getild zou moeten worden. In het eerdere verslag van 19 april 2016 heeft de StAB in dit verband al geconcludeerd dat dit praktisch onuitvoerbaar is. Daarnaast neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat uit voormelde StAB-verslagen naar voren komt dat een verrijdbare hal relatief beperkt gebruikt zal worden vanwege de werkcyclus binnen de inrichting van derde-belanghebbende. Ten aanzien van de inzet van hydrauliekpompen heeft de StAB in het verslag van 19 april 2016 aangegeven dat daarmee het aantal pieken op een dag omlaag zal gaan, maar ook dat er dan nog steeds werkzaamheden op het buitenterrein plaatsvinden waarbij gehamerd zal moeten worden. De inzet van meer hydrauliekpompen zal naar de mening van de StAB om die reden niet leiden tot een situatie dat een hogere waarde voor het maximale geluidsniveau niet meer
nodig is. Gelet hierop heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de verhoging van de standaard geluidgrenswaarden noodzakelijk is, omdat er sprake is van een voor de bedrijfsvoering onvermijdbare situatie die niet kan worden opgelost door technische of organisatorische maatregelen. Voor zover eiser betoogt dat er in dit geval een maatwerkvoorschrift in de vorm van een gedragsmaatregel aan derde- belanghebbende dient te worden opgelegd, overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de StAB er in voormelde verslagen terecht op gewezen dat een maatwerkvoorschrift in de vorm van een gedragsmaatregel alleen kan worden opgelegd, indien de maatregel nodig is om aan de grenswaarden te (kunnen) voldoen. Door eiser is niet aannemelijk gemaakt dat de inrichting van derde-belanghebbende zonder het opleggen van een maatwerkvoorschrift in de vorm van een gedragsmaatregel niet aan de grenswaarden kan voldoen. Hieruit volgt dat de stelling van eiser niet kan leiden tot de conclusie dat het bestreden besluit van verweerder tot het opleggen van een maatwerkvoorschrift om die reden als onrechtmatig dient te worden aangemerkt. Deze grond van eiser slaagt niet.
6.1.
Eiser betoogt dat verweerder ten tijde van het nemen van het bestreden besluit in het kader van de belangenafweging onvoldoende aandacht heeft besteed aan artikel 8 van het EVRM. In dit verband wijst eiser erop dat uit de vele door hem ingediende klachten bij de politie valt af te leiden dat zijn woongenot sinds lange tijd ernstig in het geding is. Sterker nog, de situatie wordt door eiser als onhoudbaar bestempeld. Eiser wijst erop dat artikel 8 van het EVRM zijn gezondheid, welzijn en ongestoord woongenot beschermt. Tegen activiteiten die hierop een nadelig effect dient eiser in zijn visie te worden beschermd. Gelet hierop is eiser van mening dat er preventieve maatregelen getroffen dienen te worden, zodat er een eerlijke balans ontstaat tussen de economische voordelen van derde-belanghebbende en de door artikel 8 van het EVRM beschermde belangen van eiser. Volgens eiser is de eenzijdige wijze van afwegen van belangen in strijd met artikel 8 van het EVRM, aangezien zich omstandigheden voordoen, waardoor zich als gevolg van het bestreden besluit een niet gerechtvaardigde of disproportionele inbreuk op de door artikel 8 van het EVRM beschermde rechten voordoet. Verder is eiser van mening dat uit het EVRM volgt dat verweerder een positieve verplichting heeft om het recht op veiligheid, gezondheid en privéleven te kunnen waarborgen.
6.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bescherming van het woon- en leefklimaat verdisconteerd is in de Nederlandse regelgeving, waaronder het vigerende bestemmingsplan, het Bouwbesluit en het Activiteitenbesluit. In dit verband wijst verweerder erop dat artikel 2.20, eerste lid, van het Activiteitenbesluit de mogelijkheid biedt om een maatwerkvoorschrift op te leggen. Ter bescherming van het woon- en leefklimaat wordt daarbij ingevolge het tweede lid van artikel 2.20 van het Activiteitenbesluit als voorwaarde gesteld dat een etmaalwaarde van 35 dB(A) gewaarborgd moet kunnen worden. Volgens verweerder is er niet gebleken van omstandigheden dat in dit geval het waarborgen van een etmaalwaarde van 35 dB(A) niet als voldoende kan worden beschouwd ter bescherming van het woon- en leefklimaat.
6.3.1.
Bij beantwoording van de vraag of verweerder gebruik zal maken van de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen komt verweerder beleidsvrijheid toe en dient hij een belangenafweging te maken (vgl. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS), 19 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA3666).
6.3.2.
Voor zover eiser betoogt dat het bestreden besluit tot het stellen van maatwerkvoorschriften in dit geval in strijd komt met de positieve verplichting, als bedoeld in artikel 2 van het EVRM, van verweerder om milieugevaarlijke situaties te voorkomen, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank overweegt dat in artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit normen zijn gesteld voor de bescherming van de gezondheid van de mens en dat artikel 2.20, eerste lid, van het Activiteitenbesluit verweerder bevoegdheid geeft om maatwerkvoorschriften te stellen, onder de voorwaarde dat een etmaalwaarde van 35 dB(A) moet kunnen worden gewaarborgd. Nu in dit geval niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd dient te worden dat een etmaalwaarde van 35 dB(A) niet gewaarborgd is, strekt de positieve plicht voor nationale overheden ingevolge artikel 2 van het EVRM naar het oordeel van de rechtbank niet zover dat, ook al wordt voldaan aan de wettelijk gestelde normen, verweerder geen gebruik kon maken van de aan hem toekomende bevoegdheid. Artikel 8 van het EVRM biedt evenmin grond voor dat oordeel. Verder is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door verweerder verrichte belangenafweging zodanig onevenwichtig is dat er sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM. De enkele, niet nader onderbouwde stelling van eiser is daartoe onvoldoende. Deze grond van eiser slaagt niet.
7. Voor zover eiser betoogt dat derde-belanghebbende niet kan voldoen aan de door verweerder gestelde maatwerkvoorschriften, wijst de rechtbank erop dat dit betoog geen betrekking heeft op de rechtmatigheid van het bestreden besluit, maar op de naleving en de handhaving van de gestelde maatwerkvoorschriften (vgl. AbRvS, 15 januari 2014, ECLI:NL: RVS:2014:35). Deze grond van eisers slaagt niet.
8. Gelet op de voorgaande overwegingen is het beroep van eiser ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspaak is gedaan door mr. E.M. Visser, voorzitter, mr. L. Mulder en mr. V. van Dorst, leden, in aanwezigheid van mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 april 2017.
De griffier De voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.