ECLI:NL:RBNNE:2017:1280

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
5 april 2017
Zaaknummer
18/930330-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijk geweld in Emmen met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 4 april 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijk geweld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 11 oktober 2015 in Emmen, waar de verdachte samen met een medeverdachte openlijk geweld heeft gepleegd tegen een slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een avond uit met vrienden en onder invloed van alcohol, in de richting van het slachtoffer is gegaan en hem meerdere keren heeft geslagen en gestompt. Het slachtoffer heeft hierdoor lichamelijk letsel opgelopen, waaronder onderhuidse bloeduitstortingen en een lichte hoofdtrauma.

De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de aangifte van het slachtoffer als voldoende bewijs beschouwd voor de bewezenverklaring van de openlijke geweldpleging. De verdachte heeft tijdens de zitting aangevoerd dat hij zich moest verdedigen, maar de rechtbank heeft deze verklaring verworpen op basis van de getuigenverklaringen en het bewijs dat de verdachte de confrontatie heeft opgezocht. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 30 dagen met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het geweld, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en het feit dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had voor soortgelijke feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de andere rechters de zaak hebben behandeld en de griffier de uitspraak heeft vastgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930330-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 april 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 maart 2017.
De verdachte is verschenen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 oktober 2015 te Emmen, althans in Nederland, met [medeverdachte] althans een ander of anderen, in de [straatnaam] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal, (telkens) slaan en/of stompen in het gezicht en/of tegen het hoofd, althans tegen het (boven)lichaam van die [slachtoffer] , terwijl het door hem, verdachte, gepleegde geweld enig lichamelijk letsel (te weten onderhuidse bloeduitstortingen en een lichte hoofdtrauma) ten gevolge heeft gehad;
althans indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen dat
hij op of omstreeks 11 oktober 2015 te Emmen, tezamen en in vereniging met [medeverdachte]
of een of meer anderen, althans alleen, een persoon, te weten [slachtoffer] , heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, (telkens) te slaan en/of stompen in het gezicht en/of tegen het hoofd, althans tegen het (boven)lichaam van die [slachtoffer] , waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat de aangifte voldoende steun vindt in de verklaringen van de getuigen [naam] en [naam] . Op grond hiervan is de officier van justitie van mening dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld.
Het standpunt van verdachte
Verdachte heeft aangevoerd dat hij door aangever tegen een hekje is geduwd en dat hij vervolgens door aangever is geslagen. Ter verdediging, zo stelt verdachte, is het voorstelbaar dat ook hij een klap heeft uitgedeeld.
Verdachte is voorts van mening dat de verklaring van de taxichauffeur, de heer [naam] , onbetrouwbaar is nu deze verklaring afwijkt van de lezing van verdachte en van medeverdachte [naam] .
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 15 oktober 2015, opgenomen op pagina 101 van het dossier met nummer PL 0100-2015332857 d.d. 13 november 2015, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Op zondag 11 oktober 2015, tussen 20.45 en 21.00 uur, ben ik mishandeld door een aantal personen.
Ik ben op maandag 12 oktober 2015 als verdachte gehoord door de politie. Deze verklaring mag worden gebruikt voor deze aangifte. In de verklaring van 12 oktober 2015 heb ik mijn verhaal gedaan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 12 oktober 2015, opgenomen op pagina 28 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Gisteravond 11 oktober 2015 stond ik voor mijn zaak aan de [straatnaam] te Emmen. Ik zag dat een jongen met gebalde vuisten op mij afkwam. Ik deed een paar stappen naar achteren maar hij deed een paar stappen naar voren. Uit het niets zag en voelde ik dat een andere jongen mij een harde stomp op de rechterzijkant van mijn hoofd gaf. Hij raakte mij op mijn slaap en mijn oog aan de rechterzijkant van mijn gezicht. Ik voelde direct pijn en werd misselijk. Ik beschermde mijn hoofd met mijn armen en voelde dat ik van alle kanten klappen kreeg, de meeste op mijn gezicht en hoofd. Ik ben in ieder geval met de vuisten geslagen door de twee jongens.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 21 oktober 2015, opgenomen op pagina 39 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [naam] :
Op zondag 11 oktober 2015 was ik in Emmen en ik zag dat [verdachte] ruzie had met een Turkse man. [verdachte] was aan het vechten.
Ik heb de Turk met mijn vuist een klap in het gezicht gegeven.
Ik heb de man sowieso 1 keer met de vuist in zijn gezicht geslagen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 11 oktober 2015, opgenomen op pagina 82 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam] :
Ik zag dat de jongen die het meest dronken was de trap omhoog liep in onze richting. Ik zag dat deze jongen naar [slachtoffer] uithaalde. Ik zag dat hij met een vuist [slachtoffer] raakte.
Ik zag dat een andere jongen bij [slachtoffer] op zijn rug sprong, waarmee ik bedoel dat hij hem van de achterkant benaderde. Ik zag dat deze jongen [slachtoffer] aan het slaan was.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 12 oktober 2015, opgenomen op pagina 86 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam] :
Ik stond met mijn taxi op de parkeerplaats aan de [straatnaam] te Emmen. Ik zag dat een jongen begon in te slaan op een getinte man. Ik zag dat hij met zijn vuisten begon in te slaan op die getinte man. Ik zag vervolgens dat de jongen die al bij mijn in de taxi zat er ook heen liep. Hij begon ook gelijk te slaan tegen deze getinte man. Toen waren het twee tegen één. Ik zag dat de getinte man rake klappen kreeg op zijn hoofd.
Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
De door de verdachte in zijn verklaring gegeven lezing, te weten dat hij zich moest verdedigen, vindt haar weerlegging in de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Uit het dossier volgt dat verdachte, na cafébezoek met vrienden (aan café [naam] ) en onderweg naar een (door hen bestelde en voor hen gereedstaande) taxi, samen met één van zijn vrienden is gaan urineren op de openbare weg, op zo’n tien meter afstand van de shoarmazaak van aangever. Dit urineren gebeurde in de richting van en in het volle zicht van aangever en een werkneemster van aangever ( [naam] ), die buiten de shoarmazaak een sigaret stonden te roken. Aangever heeft verklaard dat hij verdachte en diens vriend heeft aangesproken op hun gedrag, waarna verdachte op aangever is toegelopen en hem is gaan slaan/stompen. Voorts heeft aangever verklaard dat hij heeft gevoeld dat hij, meteen daarna, meerdere klappen/stompen kreeg, ook van (een) ander(en) dan verdachte, in elk geval ook van medeverdachte [naam] .
Naar het oordeel van de rechtbank wordt de aangifte ondersteund door de verklaring van de (onafhankelijke) getuige taxichauffeur [naam] , die met zijn taxi stond geparkeerd op een (zeer) nabijgelegen parkeerplaats. De taxi stond geparkeerd “met de neus ervan in de richting van de shoarmazaak”. De rechtbank leidt hieruit af - en overigens ook uit de verklaringen van [naam] - dat [naam] goed zicht had op (het verloop van) de gebeurtenissen.
heeft verklaard dat hij, toen hij stond geparkeerd, zag dat een jongen [medeverdachte [naam] ] vanuit café [naam] kwam aanlopen en bij hem in de taxi ging zitten. Vervolgens zag [naam] twee andere jongens uit café [naam] komen, die gelijk buiten gingen staan plassen. [naam] heeft verklaard dat hij zag dat deze twee jongens aan het bekvechten waren met een getinte man [aangever] en dat hij zag dat het bekvechten (na het plassen) doorging tussen één jongen [verdachte] en de getinte man. De jongen die al bij hem in de taxi zat, zei toen dat hij “er nog even heen wilde om hem op te halen”, waarna die jongen uit de taxi stapte en gelijk naar de jongen liep die aan het bekvechten was met de getinte man, aldus de verklaring van [naam] . [naam] heeft verklaard dat hij daarop zag dat de plassende/ bekvechtende jongen [verdachte] in de richting liep van de getinte man en gelijk met zijn vuisten op hem begon in te slaan.
Voorts heeft [naam] verklaard dat hij zag dat de jongen die al bij hem in de taxi had gezeten, er ook heen liep en ook gelijk begon te slaan tegen de getinte man, en dat (hij zag dat) de getinte man rake klappen kreeg op zijn hoofd.
Anders dan verdachte ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de afgelegde verklaring van [naam] . Voorts blijkt uit het dossier en het verhandelde ter zitting dat zowel verdachte als medeverdachte [naam] een aanzienlijke hoeveelheid alcohol hadden gedronken. Dit gegeven vormt voor de rechtbank aanleiding om de verklaring van verdachte (en zijn mededader) kritisch te beoordelen.
Daarnaast volgt ook uit de verklaring van getuige [naam] dat het verdachte is die de confrontatie met aangever opzoekt. [naam] heeft verklaard dat zij ziet dat verdachte uithaalt naar aangever en hem met een vuist raakt. Voorts heeft [naam] verklaard dat zij ziet dat medeverdachte [naam] , die eerst in de taxi zat, uit de taxi is gekomen, aangever van achteren benadert en hem gaat slaan.
Gelet op de hiervoor beschreven feitelijke gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat verdachte, die zwaar onder invloed van alcohol was, de agressor was en de vechtpartij heeft veroorzaakt. De rechtbank is voorts van oordeel er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte en dat verdachte zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 11 oktober 2015 te Emmen, met [medeverdachte] , in de [straatnaam] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het meermalen, slaan en/of stompen in het gezicht en/of tegen het hoofd, van die [slachtoffer] .
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair: Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Na het gebruik van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol heeft verdachte zich, in de vroege avond van 11 oktober 2015, samen met een ander, schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van geweld. Het slachtoffer is door verdachte en zijn medeverdachte meerdere malen gestompt en geslagen tegen het hoofd.
Met zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze de lichamelijk en geestelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Het onderhavige feit vond plaats in het uitgaansleven ten overstaan van omstanders. Deze omstanders zijn ongewild getuige geweest van de geweldsuitbarstingen.
Dit soort gewelddadige feiten schokt de rechtsorde en versterkt gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
De rechtbank heeft voorts ten nadele van verdachte rekening gehouden met zijn aandeel in het geheel. Het was verdachte, die na provocerend gedrag van zijn kant, de fysieke confrontatie met het slachtoffer heeft opgezocht. Daarnaast heeft verdachte er geen enkele blijk van gegeven dat hij het kwalijke van zijn handelen inziet.
Gelet hierop zal de rechtbank bij de strafoplegging daarom aan verdachte een zwaardere straf opleggen dan aan zijn medeverdachte.
Voor enig vergelijk heeft de rechtbank gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Als uitgangspunt voor een openlijke geweldpleging zonder lichamelijk letsel wordt, indien de dader een first offender is, een werkstraf voor de duur van 150 uren gehanteerd.
Blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, is verdachte recent niet eerder onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, en heeft hij in deze dus te gelden als een first offender.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met het gegeven dat het incident inmiddels ruim anderhalf jaar geleden heeft plaatsgevonden en pas nu ter beoordeling voorligt.
Gelet op voornoemde omstandigheden acht de rechtbank het opleggen van een taakstraf voor de duur van 120 uur passend en geboden. De rechtbank acht het tevens wenselijk een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, nu verdachte ter zitting geen blijk heeft gegeven het kwalijke van zijn handelen te onderkennen, waardoor het gevaar op herhaling op de loer ligt. Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte gebaat bij een stevige stok achter de deur en kiest zij derhalve, anders dan de officier van justitie, voor het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 120 uren onbetaalde arbeid.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.

Een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen.

Bepaalt, dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter, mr. R. Depping en mr. S. Zwarts rechters, bijgestaan door J.H. van Scharrenburg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 april 2017.
Mr. Depping is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.