ECLI:NL:RBNNE:2017:1194

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2017
Publicatiedatum
31 maart 2017
Zaaknummer
18/830184-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak zware mishandeling en poging tot zware mishandeling; veroordeling wegens overtreding Wegenverkeerswet 1994

Op 31 maart 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van zware mishandeling en poging tot zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 11 juli 2015, waarbij de verdachte met zijn auto een voetganger, [slachtoffer], aanreed. De verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J. Klopstra, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. A. van den Oever. Tijdens de zitting op 17 maart 2017 werd de verdachte geconfronteerd met de tenlastelegging, die onder andere inhield dat hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan [slachtoffer]. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de getuigen zorgvuldig gewogen, maar kon niet vaststellen dat de verdachte met voorwaardelijk opzet had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte zich bewust was van het risico dat hij [slachtoffer] zou aanrijden. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van de zware mishandeling en poging tot zware mishandeling.

Wel werd de verdachte veroordeeld voor het verlaten van de plaats van het ongeval, wat in strijd is met artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank legde een taakstraf op van 40 uren, met een vervangende hechtenis van 20 dagen bij niet-nakoming. Daarnaast werd een geldboete van €750,- opgelegd en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals met de eerdere veroordelingen van de verdachte onder de Wegenverkeerswet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830184-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 31 maart 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
17 maart 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Klopstra, advocaat te Stadskanaal . Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. van den Oever.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 juli 2015 te [pleegplaats]
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken heup
en/of een gebroken pols, heeft toegebracht door met een door hem, verdachte,
bestuurde auto (rijdende op de [straatnaam] ) met hoge, althans aanzienlijke,
althans enige snelheid op die [slachtoffer] (die uit zijn auto was gestapt en op
de rijbaan stond) is toegereden en deze heeft aangereden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 11 juli 2015 te [pleegplaats] ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer] ),
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een
door hem, verdachte, bestuurde auto (rijdende op de [straatnaam] ) met hoge,
althans aanzienlijke, althans enige snelheid op die [slachtoffer] (die uit zijn
auto was gestapt en op de rijbaan stond) is toegereden en deze heeft
aangereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 11 juli 2015 te [pleegplaats]
[slachtoffer] heeft mishandeld door met een door hem, verdachte, bestuurde auto
(rijdende op de [straatnaam] ) met hoge, althans aanzienlijke, althans enige
snelheid op die [slachtoffer] (die uit zijn auto was gestapt en op de rijbaan stond)
is toegereden en deze heeft aangereden, terwijl het feit zwaar lichamelijk
letsel, te weten een gebroken heup en/of een gebroken pols ten gevolge heeft
gehad;
2.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken
was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in [pleegplaats] ,
althans in de gemeente [pleegplaats] op/aan de [straatnaam] , op of omstreeks 11
juli 2015 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan
een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en/of schade was toegebracht.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte, door, in een poging uit de situatie weg te komen, met zijn auto hard op te trekken in de richting van de kwetsbare voetganger aangever [slachtoffer] het aanmerkelijke risico heeft aanvaard dat hij in botsing zou komen met aangever. Van een botsing tussen een auto en een voetganger is naar algemene ervaring zwaar lichamelijk letsel te verwachten. Dit letsel is in dit geval ook daadwerkelijk ontstaan, te weten een pols- en heupbreuk. De officier van justitie acht gelet op het voorgaande het voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte op de dag van het ongeval als getuige is gehoord. Later heeft hij, nadat hij als verdachte was aangemerkt, zowel bij de politie als ter zitting een gelijkluidende verklaring afgelegd namelijk dat aangever op een voor verdachte onverwacht moment de weg is opgestapt toen verdachte de Golf die achter de auto stond waarin aangever zich bevond, voorbij reed en dat hij heeft geprobeerd om om aangever heen te rijden. De raadsman heeft betoogd dat gelet op deze lezing, die niet wordt weerlegd door andere bewijsmiddelen in het dossier, niet kan worden bewezen dat verdachte met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld. Bovendien zijn de verklaringen van aangever en de getuigen [naam] en [naam] op een (veel) later moment afgelegd en kunnen zij door het tijdsverloop zijn ingekleurd. De raadsman heeft gelet op het voorgaande betoogd dat verdachte van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
De raadsman heeft aangevoerd dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is niet vast te stellen waar op de weg het voertuig van verdachte en aangever zich ten tijde van het ongeval precies bevonden en evenmin in hoeverre aangever kort voor en ten tijde van het ongeval zichtbaar voor verdachte is geweest. Er is weliswaar een situatieschets (blz. 53) opgesteld, maar deze geeft hieromtrent onvoldoende duidelijkheid. Uit het dossier kan worden afgeleid dat bij de aanrijding de auto van verdachte met de rechter voorzijde aangever heeft geraakt, omdat aan die kant van verdachtes auto schade is geconstateerd.
Het door de verdediging geschetste scenario - dat aangever zich nog voor de Golf bevond op het moment dat verdachte weer is gaan rijden om de Golf en de Mercedes in te halen en in de ogen van verdachte onverwacht de weg is opgestapt - wordt door de bewijsmiddelen in het dossier niet uitgesloten. Met name de plaats waar de auto schade heeft opgelopen, rechts voor, zou kunnen wijzen op het in aanraking komen met aangever op het moment dat hij tussen de twee geparkeerde auto's vandaan stapt, zoals door de verdachte is gesteld. Daarnaast heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verklaringen van aangever en de getuigen [naam] en [naam] pas een aantal maanden na het voorval bij de politie zijn afgelegd, hetgeen de verklaringen minder betrouwbaar maakt. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte ten tijde van het aanrijden van aangever wetenschap had van het risico dat hij tegen aangever zou aanrijden en dit risico bewust heeft aanvaard. Nu niet kan worden bewezen dat verdachte met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 maart 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 8 september 2015, opgenomen op pagina 27 van het dossier met nummer PL0100 2015200910 d.d. 1 april 2016, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij, als degene als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in [pleegplaats] op de [straatnaam] op 11 juli 2015 de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en schade was toegebracht.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2. overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden.
Standpunt van de verdediging
Nu de raadsman vrijspraak heeft bepleit van het onder 1 ten laste gelegde, heeft de raadsman de rechtbank verzocht om verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel dan wel om aan verdachte een kleine taakstraf op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 11 juli 2015 als bestuurder van een personenauto aangever aangereden die zich op dat moment als voetganger op de autoweg bevond en die ten gevolge van de botsing zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Hoewel verdachte wist dat hij aangever had aangereden, is hij weggereden van de plaats van het ongeval zonder zijn personalia aan aangever dan wel omstanders kenbaar te maken en zonder na te gaan hoe aangever er aan toe was. Verdachte heeft door op een dergelijke manier te handelen zijn verantwoordelijkheid als bestuurder niet genomen en de mogelijkheden voor aangever om verdachte aansprakelijk te stellen voor zijn handelen bemoeilijkt. Dit rekent de rechtbank hem aan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens overtreding van de Wegenverkeerswet 1994.
Uit het rapport van de reclassering d.d. 13 maart 2017 is naar voren gekomen dat ten aanzien van verdachte geen noemenswaardige problemen zijn geconstateerd. Het recidiverisico wordt laag ingeschat en toezicht op bijzondere voorwaarden en directe interventies is niet geïndiceerd.
Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring is gekomen dan de officier van justitie, acht de rechtbank, alles afwegende, een taakstraf in combinatie met een geldboete en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid een passende reactie.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte 1 primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 40 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast.
Betaling van een geldboete ten bedrage van € 750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis.
Ten aanzien van feit 2 voorts ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen -bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van 6 maanden.
Bepaalt, dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. de Bock, voorzitter, mr. M.J. Oostveen en
mr. M. van der Veen, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 maart 2017.
Mr. M. van der Veen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.