ECLI:NL:RBNNE:2017:1143

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2017
Publicatiedatum
29 maart 2017
Zaaknummer
18/930325-16, 96/266805-14 (tul) en 96/198021-14 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van diefstal met geweld en verduistering in de gemeente Emmen

Op 28 maart 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld en verduistering. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het plegen van diefstal met geweld op 16 december 2016 in Emmen, waarbij hij een medewerker van de supermarkt, [slachtoffer2], bij de keel greep en dreigende woorden uitsprak. De rechtbank achtte de geweldshandelingen en bedreigingen wettig en overtuigend bewezen op basis van getuigenverklaringen en camerabeelden. Het verweer van de verdediging dat de verdachte niet opzettelijk handelde, werd door de rechtbank niet aannemelijk geacht.

Daarnaast was de verdachte ook betrokken bij een andere zaak, waarbij hij in de periode van 5 oktober 2016 tot en met 27 oktober 2016 een Volkswagen Caddy had verduisterd, die hij onder het voorwendsel van een proefrit had meegenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat hij geen opzet had om de auto toe te eigenen, en dat er voldoende bewijs was van zijn betrokkenheid bij de diefstal.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder een poging tot oplichting en diefstal van kentekenplaten, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van vier maanden op, rekening houdend met zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke delicten en de impact van zijn daden op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummers 18/930325-16, 96/266805-14 (tul) en 96/198021-14 (tul)

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

28 maart 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in P.I. Overijssel, HvB Zwolle te Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van de meervoudige kamer voor strafzaken van 14 maart 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.J. Pellinkhof, advocaat te Assen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.M. von Bartheld.

Tenlastelegging

Aan verdachte is bij dagvaarding ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 december 2016 te en in de gemeente Emmen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit de winkelvoorraad van na te noemen rechthebbende(n) heeft weggenomen een hoeveelheid kipfilet, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] , gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heter daad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
- verdachte die [slachtoffer2] (meermalen) bij diens keel/hals heeft gegrepen en/of
- ( meermalen) met die [slachtoffer2] en/of die [slachtoffer3] in gevecht/worsteling is gegaan/geraakt en/of
- dreigend tegen die [slachtoffer2] en/of die [slachtoffer3] heeft gezegd: "Kom maar mee, dan kan je zien wat er gaat gebeuren" en/of "Als jullie mij loslaten ga ik jullie slaan", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 05 oktober 2016 te [pleegplaats] , gemeente Emmen, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, hierin bestaande dat verdachte en/of zijn mededader(s) tegen die [slachtoffer4] hebben/heeft gezegd dat zij/hij een proefrit wilden(n) maken met een Volkswagen Caddy uit de handelsvoorraad van die [slachtoffer4] en zich (aldus) tegenover die [slachtoffer4] hebben/heeft voorgedaan als bonafide potentiële klant/gegadigde voor de aanschaf van die/een Volkswagen Caddy;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 5 oktober 2016 tot en met 16 december 2016 in de gemeente Emmen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een Volkswagen Caddy, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en welk goed verdachte en/of zijn mededader(s) van die [slachtoffer4] had meegekregen voor het maken van een proefrit, en welk goed verdachte en/of zijn
mededader(s) aldus, in elk geval ander dan door misdrijf, onder zich had(den), wederrechtelijk zich hebben/heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode van 5 oktober 2016 tot en met 6 oktober 2016 te en in de gemeente Emmen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer kentekenplaten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 10 oktober 2016 te en in de gemeente Emmen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (aan/nabij de [straatnaam] staande) fiets (merk Cortina), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 primair en onder 3 ten laste gelegde.
De feiten onder 1, onder 2 subsidiair en onder 4 ten laste gelegd kunnen naar het oordeel van de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen worden. Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit gaat de officier van justitie uit van de aangifte, van de getuigenverklaringen en van de ter zitting getoonde camerabeelden waarop duidelijk is te zien dat verdachte zich heeft verzet en geweld heeft gebruikt tegen aangever. Ook is op die camerabeelden te zien dat verdachte zijn hand om de keel van [slachtoffer2] legt. Gelet hierop acht de officier van justitie diefstal met geweld wettig en overtuigend bewezen. Met betrekking tot het onder 2 subsidiair tenlastegelegde heeft de officier van justitie verwezen naar de aangifte van [slachtoffer4] en naar de verklaring van medeverdachte [naam] . Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie verwezen naar de aangifte van [slachtoffer6] en naar de camerabeelden van de Jumbo. De verklaring van de verdachte dat het zijn eigen (eerder gestolen) fiets betrof acht de officier van justitie ongeloofwaardig.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot feit 1 opgemerkt dat de diefstal bewezen kan worden verklaard. Met betrekking tot het ten laste gelegde geweld is door de raadsman aangegeven dat er enig duw en trekwerk tussen verdachte en het winkelpersoneel heeft plaatsgevonden en dat hij daarbij mogelijk de keel van [slachtoffer2] heeft geraakt, maar dat verdachte ontkent dat hij [slachtoffer2] opzettelijk bij de keel heeft gegrepen. Met betrekking tot feit 2 primair en subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat dit feit niet bewezen kan worden, nu er geen sprake is van een oogmerk van oplichting en er evenmin voldoende bewijs in het dossier is om aan te nemen dat sprake is geweest van een toeëigeningshandeling. Ook ten aanzien van de feiten 3 en 4 stelt de raadsman zich op het standpunt dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken omdat verdachte deze feiten ontkent en er overigens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte deze feiten heeft gepleegd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 2 primair, onder 3 en onder 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde oogmerk van oplichting zou hebben, waardoor een bewezenverklaring van het onder 2 primair ten laste gelegde is uitgesloten.
De rechtbank komt tot een vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde nu er onvoldoende wettig bewijs is voor het daadwerkelijk wegnemen van de kentekenplaten door verdachte. Het enkele feit dat zijn vingerafdruk op een plakstripje op de achterzijde van een kentekenplaat is aangetroffen, is onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde diefstal.
Voor wat betreft het onder 4 ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt. Uit de aangifte, de verklaring van [naam] en de verklaring van verdachte, volgt dat verdachte degene is geweest die de fiets heeft meegenomen bij de Jumbo. Verdachte verklaart evenwel dat dit zijn fiets was die eerder van hem was gestolen. Deze verklaring van verdachte vindt bevestiging in het feit dat [naam] aangeeft dat verdachte de fiets ook kon openen met een fietssleutel die in zijn woning lag. Nu aangever niet verder bevraagd is over de herkomst van de door hem als gestolen opgegeven fiets, valt niet uit te sluiten dat de betreffende fiets inderdaad eigendom is geweest van verdachte en vervolgens door aangever is verkregen. Nu de in het dossier opgenomen bewijsmiddelen deze mogelijkheid niet uitsluiten, zal de rechtbank verdachte ook van het onder 4 ten laste gelegde feit vrijspreken.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank past met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 17 december 2016, opgenomen op pagina 25 e.v. van het dossier met registratienummer PL0100-2016355034
zd.d. 21 december 2016, inhoudende de verklaring van [slachtoffer2] :
Op vrijdag 16 december 2016 omstreeks 15:15 uur was ik aan het werk bij [slachtoffer1]
. Ik hoorde in mijn oortje van de portofoon dat collega [naam] riep dat er een man in de winkel was die in de gaten gehouden moest worden. Ik zag dat [naam] in de richting van een man met een rode jas wees.
Ik zag op een gegeven moment dat de man drie zakjes peultjes pakte. Ik zag dat hij een zakje (1) in een voor vak van zijn jas stopte. Ik zie dan dat de man stopt bij de het schap met de diverse soorten olijfolie. Ik zie dan dat de man een van de beige kleurige flesje in de hand heeft. Ik zie dat hij met zijn rechterhand het flesje in de jas brengt.
Nadat de man de kassa passeerde heb ik hem ter hoogte van de entree van de winkel aangesproken en hem gevraagd of hij mee wilde lopen naar het kantoor. Ik zie dat de man zich naar voren richting de uitgang beweegt.
[naam] en ik proberen hem tegen te houden. We gaan vervolgens weer even in gesprek en dan zie en voel ik dat de man met grote kracht zich naar buiten probeert te drukken.
Ik zag dat de man zijn linkerarm uitstak en mij bij de keel greep. Ik voelde wel zijn hand om mijn keel. In mijn reactie heb ik zijn linker arm gepakt om zijn van hand van mijn keel af te krijgen. De man bleef een agressieve houding naar ons hebben en wilde er duidelijk vandoor. Het kwam tot een tweede worsteling waarbij hij weer de kans had om me bij de keel te krijgen. Op dat moment besloten wij, [naam] en ik om de man te laten gaan en hem in afwachting van de politie te volgen. [naam] en ik hebben toen de achtervolging ingezet. Tijdens het achtervolging riep de man: "Kom maar mee, dan kan je zien wat er gaat gebeuren". Dit kwam dreigend op mij en [naam] over. Op straat hebben [naam] en ik twee mannen aangesproken. Wij vroegen hen of zij
een man in een rode jas hadden zien lopen. Deze mannen vertelden dat zij inderdaad
een man hadden zien rennen en dat ze hadden gezien dat de man iets weggooide. Zij
hebben aangewezen hoe hij gelopen was en hebben gezegd dat hetgeen hij had weggegooid
ter hoogte van een bosje was. [naam] en ik zijn vervolgens naar dat bosje gelopen en
zagen dat er een kilobak kipfilet lag. Op het pak stond op de sticker van [slachtoffer1] .
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 17 december 2016, opgenomen op pagina 33 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verbalisant [naam] :
Ik heb op 17 december 2016 camerabeelden bekeken van een winkeldiefstal gepleegd op 16 december 2016. Het betreft de camera ter hoogte van de winkelentree van de [slachtoffer1] .
Omstreeks 15.16.19 uur zie ik verbalisant dat er een manspersoon, breed postuur, donker krullend haar, gekleed in een rode jas met donkere vlakken op beide schouders en armen in de richting van de persoon gekleed in het colbert komt lopen. Ik verbalisant zie dat de man gekleed in het colbert de persoon met de rode jas aan spreekt.
Omstreeks 15:16.44 uur zie ik dat de persoon in de rode jas aanstalten maakt om de winkel te verlaten. Ik zie dat had hij zich in een voorwaartse richting beweegt.
Hierop zie ik dat de persoon in het groene shirt vervolgens de persoon in de rode jas de doorgang belemmerd door kort voor hem te gaan staan.
Vervolgens begeeft de man in de rode jas zich voorwaarts in de richting van de
entree van de winkel. Ik verbalisant zie dat de persoon in de rode jas door de voorwaartse beweging met zijn boven lichaam in contact komt met de persoon in het groene shirt en de man in het colbert en dat zij door deze bewegingen net buiten de entree komen.
Ik verbalisant zie dat de persoon in de rode jas vervolgens zijn linkerhand naar de keel van de persoon in het groene shirt brengt en hem om de keel legt. Ik verbalisant zie dat de persoon in de rode jas de hand een(1) tot twee(2) seconden om de keel van de persoon in het groene shirt houdt en dat de persoon in het colbert zich vervolgens achter de persoon met de rode jas bevindt. Ik zie dat de persoon in het colbert de persoon in de rode jas naar achteren trekt waardoor deze weer in de winkel terecht komt.
Ik verbalisant zie dat de persoon in de rode jas verzet blijft plegen en dat de persoon in het colbert de persoon in de rode jas los laat. Ik zie dat de persoon in het groene shirt de persoon in de rode jas weer vast pakt maar dat deze vervolgens zich onttrekt aan de persoon in het groene shirt en naar buiten vlucht.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 21 december 2016, opgenomen op pagina 38 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam] :
Tussen 15:30 uur en 16:00 uur, hoorde ik via het communicatiesysteem dat er een verdacht persoon in de winkel liep. Ik zag vervolgens dat de persoon richting een kassa liep en hier een aantal producten afrekende, waaronder een verpakking met boontjes. Ik zag vervolgens dat de persoon de kassa passeerde en richting de uitgang liep.
Ik zag vervolgens dat de persoon nabij de uitgang werd aangesproken door twee collega's. Ik zag dat [slachtoffer2] en [naam] de persoon aanspraken.
Ik zag dat de persoon trachtte de winkel te verlaten. Ik zag dat [slachtoffer2] en [naam] de persoon probeerden tegen te houden. Ik zag dat [slachtoffer2] een arm van de persoon vasthield en ik zag dat [naam] de persoon bij de andere arm vasthield.
Ik hoorde de persoon vervolgens zeggen: "Als jullie mij loslaten ga ik jullie slaan."
Kort hierop zag ik dat de persoon wederom probeerde weg te lopen. Ik zag vervolgens dat [slachtoffer2] en [naam] voor de persoon gingen staan.
Op een gegeven ogenblik zag ik dat de persoon mijn collega, [slachtoffer2] , bij
zijn keel greep en vasthield. Ik zag dat mijn collega's de persoon vervolgens lieten lopen. [slachtoffer2] en ik hebben de persoon vervolgens enige tijd gevolgd.
Ik zag twee mannen staan. Ik hen de mannen aangesproken en hen gevraagd of ze een man gekleed in een rode jas hadden zien rennen.
De mannen gaven aan de ze inderdaad een persoon hadden zien rennen. Volgens de mannen
had deze persoon iets uit zijn jas getrokken. [slachtoffer2] en ik liepen vervolgens langs een bossage nabij de vernoemde flat. Op een gegeven ogenblik zagen wij in deze bossage een verpakking met kipfilet liggen met een logo van de [slachtoffer1] .
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 16 december 2016, opgenomen op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer3] :
Op vrijdag 16 december 2016 was ik bezig met werkzaamheden in [slachtoffer1] . Ik hoorde van een medewerker, [slachtoffer2] , dat hij een man in de winkel had gezien dat deze een fles olijfolie en zak peultjes in zijn jaszak had gestopt. Bij het halletje hebben wij, ik en [slachtoffer2] , de man tegen gehouden. Ik zag dat de man op een gegeven moment [slachtoffer2] met kracht begon te duwen. Toen hij er van door wilde gaan had ik de man bij zijn rechter arm te pakken. Vervolgens zag ik dat [slachtoffer2] de klant bij zijn linker arm te pakken had. Vervolgens werd de man verbaal en qua lichaamstaal agressief. Ik zag dat de man vervolgens met gebalde vuisten tegenover ons stond. Ik zag vervolgens dat de vuisten van de man omhoog kwamen. Ik zag, door dat de vuisten van de man omhoog kwamen, dat de linker arm van de man uit de handen van [slachtoffer2] glipte. Vervolgens zag ik dat de man met zijn linker hand de keel van [slachtoffer2] vast greep. Het werd toen een worsteling en ik sommeerde de man om [slachtoffer2] los te laten.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 17 december 2016, opgenomen op pagina 43 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van H. Veldman:
Ik stond op 16 december 2016, omstreeks 15.30 uur, samen met mijn achterbuurman, de
heer [naam] , achter de flat aan de [straatnaam] te Emmen. Ik zag een man, welke in iets
roods gekleed was, voorbij rennen. Ik zag dat hij achter bij zijn broek, iets tevoorschijn haalde en dit vervolgens in de bosjes gooide waar hij langs rende. Kort daarna zag ik twee mannen op ons aflopen. Ze vertelden ons dat ze van de [slachtoffer1] waren en vroegen ons of we een man in een rode jas voorbij hadden zien komen. Wij bevestigden dit en ik vertelde dat ik had gezien dat de man in de bosjes verderop iets gedumpt had.
Ik zag de mannen naar de desbetreffende bosjes lopen en ik zag dat ze er iets uithaalden.
6. De door verdachte ter terechtzitting van 14 maart 2017 afgelegde verklaring, voorzover inhoudende:
Op 16 december 2016 was ik in de [slachtoffer1] te Emmen. Op de beelden ben ik de man in de rode jas. Ik ben daar aangesproken door medewerkers van de supermarkt omdat ik werd verdacht van winkeldiefstal. Ik wilde niet met hen meelopen en heb mij verzet.
De rechtbank komt op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen tot het oordeel dat de ten laste gelegde geweldshandelingen en de bedreigingen met geweld, wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Het verweer van de verdediging dat verdachte [slachtoffer2] niet opzettelijk naar de keel zou hebben gegrepen, acht de rechtbank niet aannemelijk, nu uit voornoemde bewijsmiddelen in combinatie met de ter zitting getoonde beelden naar het oordeel van de rechtbank blijkt dat verdacht vanuit een onderhandse beweging zijn hand gericht omhoog brengt naar de keel van [slachtoffer2] .
Ten aanzien van feit 2 subsidiair
De rechtbank past met betrekking tot het onder 2 subsidiair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 07 oktober 2016, opgenomen op pagina 45 e.v. van voornoemd dossier , inhoudende de verklaring van [slachtoffer4] :
Ik doe aangifte van diefstal van een VW Caddy bestelauto, deel uitmakende van de
bedrijfsvoorraad van mijn bedrijf [slachtoffer4] . De VN Caddy is zelf voorzien van het kenteken [nummer] .
De mannen kwamen mijn bedrijf binnen en zeiden een proefrit te willen maken in de VW Caddy. Ik gaf hen de gelegenheid een proefrit te maken. tot op heden zijn ze echter niet teruggekeerd met de auto.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 11 november 2016, opgenomen op pagina 53 van voornoemd dossier, inhoudende:
Op donderdag 27 oktober om 17:13 uur kregen wij, [naam] en [naam] , een melding dat er al een week een witte Volkswagen Caddy geparkeerd stond aan de van [straatnaam] te Emmen. De Volkswagen Caddy voerde het kenteken [nummer] en was niet afgesloten.
Ik, [naam] , heb dit chassisnummer nagetrokken en zag dat het voertuig gesignaleerd stond als gestolen. Het juiste kenteken, horend bij dit voertuig, is [nummer] . Ik zag dat er aangifte van diefstal was gedaan onder procesnummer 2016286240.
Wij hebben het voertuig in beslaggenomen voor onderzoek.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van sporenonderzoek van Politie Noord-Nederland d.d. 02 november 2016 opgenomen op pagina 59 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende:
Op vrijdag 28 oktober 2016 te 13:00 uur, werd door mij verbalisant als forensisch
onderzoeker op verzoek van de politie, Eenheid Noord-Nederland een forensisch
onderzoek naar sporen verricht in verband met een aantreffen gesignaleerd voertuig,
Ik zag op de vloer, voor de bijrijder stoel, een aantal peuken liggen. Deze peuken waren nat. Door mij werden twee peuken veiliggesteld en voorzien van het SIN AAJP4858NL en AAJP4859NL.
Een Coca-Cola fles waaruit gedronken was en die op de vloer voor de bijrijdersstoel lag werd door mij aan de drinkopening op DNA bemonsterd. Deze bemonstering werd door mij voorzien van het SIN AAJP4857NL.
Een bierblikje, Heineken, werd door mij aan de drinkopening op DNA bemonsterd. De bemonstering werd door mij voorzien van het SIN AAJP4855NL.
4. De rapportage van het NFI d.d. 14 december 2016 inzake het DNA onderzoek aan de veiliggestelde sporen, opgenomen op pagina 73 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende:
SIN AAJP4857NL geeft een DNA match met [verdachte] .
SIN AAJP4855NL geeft een DNA match met [verdachte] .
SIN AAJP4858NL en AAJP4859NL geven een DNA match met [verdachte] .
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 09 december 2016, opgenomen op pagina 95 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [verdachte] :
Ik was op 5 oktober 2016 met [verdachte] bij [slachtoffer4] . [verdachte] wilde naar een auto kijken. Wij zijn samen naar autobedrijf [slachtoffer4] gegaan. Wij zijn hierheen gegaan met de Volvo van mijn vader. [verdachte] heeft daar met een verkoper gesproken. Die verkoper liet ons een Volkswagen Caddy zien, kleur wit zien. Wij mochten in die auto een proefrit maken. [verdachte] is vervolgens achter het stuur gestapt en ik ben op de bijrijders stoel gaan zitten. Vervolgens zijn wij weggereden richting het station. Daar heeft [verdachte] mij uit de auto gezet en ben ik naar mijn eigen auto gelopen om deze weer op te halen.
De volgende dag ben ik tegen 13.00 uur naar mijn zus gegaan. Ik hoorde toen dat [verdachte] tegen mij vertelde dat hij de Volkswagen Caddy niet had teruggebracht.
Ik heb nog 1 keer samen met [verdachte] in de Caddy gezeten naar Ter Apel. Dit was ongeveer twee dagen later.
6. De door verdachte ter terechtzitting van 14 maart 2017 afgelegde verklaring, voorzover inhoudende: Ik heb de VW Caddy meegevraagd voor een proefrit.
De rechtbank overweegt dat zij de verklaring van verdachte, dat hij nimmer de intentie had om zich de auto toe te eigenen, maar dat hij tijdens de proefrit een blackout kreeg en vervolgens de auto heeft geparkeerd en daarna nooit weer gezien, niet aannemelijk acht. Deze verklaring wordt immers weerlegd door de verklaring van [naam] alsook door de hoeveelheid aangetroffen DNA van verdachte in de gestolen VW Caddy. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat een dergelijke hoeveelheid DNA in het door verdachte geschetste korte tijdsbestek kan zijn achtergebleven.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 16 december 2016 te en in de gemeente Emmen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit de winkelvoorraad van na te noemen rechthebbende heeft weggenomen een hoeveelheid kipfilet, toebehorende aan [slachtoffer1] , welke diefstal werd gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat
- verdachte die [slachtoffer2] bij diens keel/hals heeft gegrepen en
- met die [slachtoffer2] en die [slachtoffer3] in gevecht/worsteling is gegaan/geraakt en
- dreigend tegen die [slachtoffer2] en/of die [slachtoffer3] heeft gezegd: "Kom maar mee, dan kan je zien wat er gaat gebeuren" en "Als jullie mij loslaten ga ik jullie slaan";
2. subsidiair
hij in de periode van 5 oktober 2016 tot en met 27 oktober 2016 in de gemeente Emmen, opzettelijk een Volkswagen Caddy, toebehorende aan [slachtoffer4] , en welk goed verdachte van die [slachtoffer4] had meegekregen voor het maken van een proefrit, en welk goed verdachte aldus onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1.
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
2. subsidiair
verduistering.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, onder 2 subsidiair en onder 4 ten laste gelegde, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, onder verwijzing naar verdachtes persoonlijke omstandigheden, bepleit dat de rechtbank een gevangenisstraf oplegt die ongeveer gelijk is aan de duur van het voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het plegen diefstal met geweld en verduistering. Naast de door de verdachte veroorzaakte materiële schade speelt met name bij diefstal met geweld ook de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer een belangrijke rol. Verdachte is daarbij, naar hij zelf heeft verklaard onder invloed van alcohol, volledig voorbijgegaan aan de nadelige gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Voor de door verdachte gepleegde feiten is een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf zonder meer op zijn plaats.
Ten nadele van de verdachte weegt de rechtbank voorts mee dat hij blijkens het uittreksel uit het justitiële documentatie register meermalen is veroordeeld voor soortgelijke delicten.
Nu verdachte niet heeft meegewerkt aan reclasseringsrapportage en geen inzicht heeft willen geven in zijn persoonlijke omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van eerder genoemde strafmodaliteit. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden passend en geboden is. De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd omdat zij verdachte ook van het onder 4 ten laste gelegde zal vrijspreken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 96/266805-14

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 12 februari 2015, gewezen door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Assen, is de verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een geldboete van 300 euro, waarvan 150 euro voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 22 februari 2017 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 96/198021-14

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 08 januari 2015, gewezen door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is de verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 22 februari 2017 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht voornoemde vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen omdat deze vorderingen zien op veroordelingen wegens overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994 en een ander beschermd belang dienen dan thans aan de orde is en hij het op dit moment niet opportuun acht om de tenuitvoerlegging van voornoemde voorwaardelijk opgelegde straffen te vorderen.
De raadsman heeft zich hierbij aangesloten.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de strafbare feiten die ten grondslag liggen aan de voorwaardelijke veroordelingen dusdanig afwijken van de thans ten laste gelegde feiten, dat het niet wenselijk is thans over te gaan tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen. De rechtbank zal de vorderingen tot tenuitvoerlegging afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 57, 63, 312 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 primair, onder 3 en onder 4 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en onder 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 15 april 2017.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 96/266805-14 van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland locatie Assen d.d. 12 februari 2015.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 96/198021-14 van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland locatie Leeuwarden d.d. 08 januari 2015.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Sieders, voorzitter, mrs. S. Zwarts en C. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 maart 2017.
Mr. Brouwer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.